ECLI:NL:RBROT:2011:BT2013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/661347-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Kaaij
  • A. Vroom
  • J. Volker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake poging tot doodslag en autodiefstal

Op 18 augustus 2011 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 14 november 2010 in Rotterdam een politieagent met een auto heeft bedreigd en een Audi heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met hoge snelheid op de politieagent is ingereden, wat heeft geleid tot een poging tot doodslag. De verdachte werd ook beschuldigd van autodiefstal en het beschadigen van twee andere voertuigen. Tijdens de zitting op 4 augustus 2011 heeft de verdediging aangevoerd dat er sprake was van onherstelbaar vormverzuim, omdat de politieagent in strijd met de Politiewet zou hebben gehandeld. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het verdedigingsbelang van de verdachte niet was geschaad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de kans om de politieagent te doden, en dat er geen sprake was van afwezigheid van schuld. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot doodslag, autodiefstal en het opzettelijk beschadigen van andermans eigendommen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees een schadevergoeding van € 500,- toe aan de benadeelde partij, de politieagent. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat zijn gedrag niet verontschuldigbaar was, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/661347-10
Datum uitspraak: 18 augustus 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op 25 februari 1979 te Sofia (Bulgarije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Noordsingel,
raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage A aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Rebel heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
VERWEER EX ARTIKEL 359a Sv
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is, onder verwijzing naar artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Dit nu [aangever], een ambtenaar van de politie, in strijd met de Politiewet en de Ambtsinstructie voor de politie heeft gehandeld. Vanwege het feit dat op de auto waarin verdachte reed is geschoten zonder dat hiervoor een waarschuwingsschot is gegeven en gelet op de plek waar verschillende kogelinslagen te zien zijn, is, zo stelt de raadsman, het gebruikte geweld door die [aangever] gevaarlijk en disproportioneel geweest. Derhalve is gehandeld in strijd met de grondslagen van het strafproces en is het wettelijk systeem in de kern geraakt. Daarbij is de verdachte blootgesteld aan grote risico’s en heeft hij groot gevaar gelopen. De verdachte is in zijn verdedigingsbelang geschaad nu hij zich moet verdedigen tegen feiten ten aanzien waarvan hem geen verwijt kan worden gemaakt en die het gevolg zijn van de door [aangever] ingeroepen gevaarlijke situatie. Door de raadsman is gesteld dat dit onherstelbaar vormverzuim moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover de door de verdediging genoemde punten al als vormverzuim en schending van de Politiewet en de Ambtsinstructie voor de politie zouden moeten worden betiteld, hier de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie niet aan de orde is. Er is niet doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte gehandeld waarbij de verdediging van de verdachte in het strafproces is geschaad. Het strafproces is evenmin in de kern geraakt.
Beoordeling rechtbank
De raadsman wordt niet gevolgd in zijn stelling dat ten aanzien van het handelen van de politieambtenaar, sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Wat er ook van zij van het gebruik van een vuurwapen, het verdedigingsbelang is daardoor niet geschaad. De sanctie van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is derhalve niet aan de orde. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is er geen inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (Zwolsman-criterium, HR NJ 1996, 249), noch is er sprake van een zeer fundamentele inbreuk waarbij het wettelijk systeem in de kern is geraakt als bedoeld bij het Karman-criterium (HR NJ 1999, 567).
Dit verweer wordt verworpen.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 14 november 2010 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een personenauto met aanmerkelijke snelheid, in te rijden op die [aangever], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 13 november 2010 tot en met 14 november 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een personenauto (merk: Audi, kenteken: XXXX), toebehorende aan [aangever 2], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door die personenauto te openen en te starten door gebruikmaking van een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
3.
hij op 14 november 2010 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk: Suzuki, kenteken: XXXX), toebehorende aan [aangever 3], heeft beschadigd door als bestuurder van een personenauto tegen die personenauto (merk: Suzuki, kenteken: XXXX) aan te rijden;
4.
hij op 14 november 2010 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een dienstmotorvoertuig
(merk: Volkswagen, type: Golf, kenteken: XXXX), toebehorende aan Politie Rotterdam-Rijmond, heeft beschadigd door als bestuurder van een personenauto tegen dat dienstmotorvoertuig (merk: Volkswagen, type: Golf, kenteken: XXXX) aan te rijden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Culpa in causa
De raadsman heeft aangevoerd dat [aangever] de gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen en zichzelf heeft blootgesteld aan de daarbij behorende risico’s. Daarmee is het voorgevallene aan [aangever] toe te rekenen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [aangever] niet zomaar zonder enige noodzaak op de weg is gaan staan, maar met een gerechtvaardigd doel; namelijk om uit hoofde van zijn functie als politieman de verdachte staande te houden. Dit blijkt ondermeer uit hetgeen vooraf ging aan het incident. [Aangever] heeft eerst zijn dienstauto voor de desbetreffende Audi neergezet. Hierop heeft hij direct diverse malen geroepen: “Politie, Halt, Blijf staan”, waarna de bestuurder van de Audi zijn portier dichtdeed en met een flinke snelheid wegreed. [Medeverbalisant] heeft verklaard dat zij zag dat [aangever] een harde klap op de motorkap van de Audi gaf om de auto te doen stoppen. Zij zag dat [aangever] vervolgens tussen de geparkeerde auto’s is doorgerend om naar de andere kant van het parkeerterrein te komen en daar de bestuurder van de Audi de pas af te snijden. [Aangever] heeft verklaard dat hij daarbij in de buurt van de enige uitgang op de rijbaan is gaan staan en daar een stopteken heeft gegeven. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [aangever] in de rechtmatige uitoefening was van zijn functie als politieambtenaar en dat de bestuurder van de Audi wegreed en niet stopte, ook niet nadat hem dat was bevolen. Hiermee is het niet [aangever], maar de verdachte, die de situatie heeft veroorzaakt. Het verweer wordt verworpen.
Voorwaardelijk opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat er bij de verdachte geen sprake was van opzet dan wel voorwaardelijk opzet gericht op het om het leven brengen van [aangever] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [aangever].
De rechtbank overweegt dat voor beantwoording van de vraag of bij de verdachte voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg heeft bestaan, dient te worden bezien of de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Van deze aanmerkelijke kans moet de verdachte wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans hebben aanvaard.
Omstandigheden van het geval
De raadsman heeft – in het kader van het al dan niet aanwezig zijn van (voorwaardelijk) opzet - betoogd dat daarbij de omstandigheid moet worden meegewogen dat de verdachte [aangever] niet heeft herkend als politieagent, nu [aangever] in een onopvallend dienstmotorvoertuig reed en hij zijn stropdas en epauletten had afgedaan.
De rechtbank overweegt dat – wat er zij van het niet als politieman herkenbaar zijn van [aangever] (andere getuigen ter plaatse verklaren wel over een politieman die een stopteken heeft gegeven), - de wetenschap van die hoedanigheid niet van belang is voor het voorwaardelijk opzet op doodslag op, danwel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan, het slachtoffer, nu de kwalificatie “politieagent” geen onderdeel vormt van de tenlastelegging van dit feit.
Aard van de gedragingen
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte [aangever] niet wilde raken en dat dit blijkt uit de bocht die hij heeft genomen om [aangever] te ontwijken. Volgens de raadsman bestaat er voorts geen eenduidigheid over de hoogte van de snelheid waarmee de verdachte reed en de afstand tussen de Audi en [aangever]. Om deze redenen staat niet vast dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans om aangever van het leven te beroven dan wel om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier is gebleken dat de Audi op het moment dat deze de bocht om was, ongeveer dertig meter van [aangever] was verwijderd. Getuigen zagen en hoorden aan het geluid van de motor van de auto dat deze geen vaart minderde, maar meer snelheid maakte. [Getuige 1] heeft daarbij verklaard dat de auto veel te hard reed voor de situatie ter plaatse. [Aangever] heeft verklaard zich op een gegeven moment te realiseren dat de auto niet ging stoppen en dat hij toen vreesde voor zijn leven. [Getuige 2] heeft verklaard dat de agent wel opzij moest springen, anders was het misgegaan. Daarbij heeft [aangever] verklaard dat de bestuurder van de Audi over de plek heen is gereden alwaar hij kort daarvoor nog had gestaan.
De exacte hoogte van de snelheid is weliswaar niet objectief vast te stellen, maar uit vorenstaande staat vast dat de Audi met een zodanig aanmerkelijke snelheid reed dat er een aanmerkelijke kans was dat de auto [aangever] zou raken.
De rechtbank volgt de raadsman evenmin in zijn betoog dat de verdachte een manoeuvre maakte met het doel [aangever] te ontwijken. Nu uit het dossier blijkt dat [aangever] voor het eerst geschoten heeft toen de Audi al zeer dichtbij hem was, en gelet op de verklaring van de verdachte dat hij wegdook achter het dashboard van de Audi toen hij schoten hoorde, en de verklaring van de [getuige 1], dat de schoten hoorbaar waren voordat de verdachte een klein bochtje nam, is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat dat bochtje werd genomen om [aangever] te ontwijken. De rechtbank houdt het er op dat de verdachte de stuurbeweging maakte als gevolg van zijn wegduiken.
De verdachte is vanaf een afstand van ongeveer dertig meter met een aanmerkelijke snelheid op [aangever] ingereden. Dat het niet tot een aanrijding is gekomen, is uitsluitend te danken aan het feit dat [aangever] tijdig kon wegspringen. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat er bij de verdachte sprake is geweest van enige gedraging gericht op het vermijden van deze voor [aangever] mogelijk ernstige gevolgen. Door zo te handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [aangever] dood zou rijden. Hiermee is voorwaardelijk opzet op de dood van [aangever] bewezen.
Diefstal Audi
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 primair ten laste gelegde diefstal wegens onvoldoende bewijs.
De verdachte werd op 14 november 2010 aangehouden in een auto van het merk Audi, type A6, voorzien van Duitse kentekenplaten XXXX. Diezelfde dag werd in Utrecht aangifte gedaan van diefstal van voornoemde Audi die op 13 november 2010 deugdelijk afgesloten was achtergelaten door de eigenaar. Nu de verdachte zeer korte tijd na de diefstal in de auto is aangetroffen en daarvoor geen enkele verklaring heeft willen geven, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal bewezen.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1: poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 primair: diefstal;
ten aanzien van de feiten 3 en 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
AVAS
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder feiten 3 en 4 ten laste gelegde zaaksbeschadigingen. De raadsman heeft aangevoerd dat ten aanzien van deze feiten sprake is van afwezigheid van alle schuld bij de verdachte, omdat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij nadat hij was beschoten, twee auto’s heeft geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van de verdachte niet verontschuldigbaar is. De verdachte heeft zichzelf in een situatie gebracht waarbij hij – kennelijk – de betreffende auto’s niet kon ontwijken. Reeds om die reden zijn de gevolgen van die situatie hem toe te rekenen. De verdachte reed immers met een aanmerkelijke snelheid door nadat hem een stopteken was gegeven.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij, omdat er op hem geschoten werd, toch probeerde door te rijden en vervolgens heeft getracht met de Audi tussen twee geparkeerde auto’s door te rijden. Voorzover de verdachte daarmee heeft willen aangeven dat hij in de veronderstelling verkeerde in levensgevaar te zijn en het hem om die reden niet te verwijten is dat hij in zijn poging weg te komen de auto’s raakte, is de rechtbank van oordeel dat die dwaling – gezien het hiervoor overwogene ten aanzien van de herkenbaarheid [aangever] als politiefunctionaris en het feit dat de politieauto waar de verdachte tegenaan reed als zodanig herkenbaar was – onaannemelijk is. Reeds om die reden is er geen sprake van uitsluiting van schuld. Het verweer treft geen doel.
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is als bestuurder van de gestolen Audi op [aangever], een politieagent ingereden. De rechtbank rekent het de verdachte in ernstige mate aan dat hij het door hem bestuurde voertuig als een wapen heeft gebruikt. Gelet op de omstandigheden waaronder een en ander plaatsvond (met name de aanmerkelijke snelheid), kan men van geluk spreken dat niemand dodelijk of ernstig gewond is geraakt. De verdachte heeft, door aldus te handelen, het hoogste rechtsgoed dat door de wet wordt beschermd, het menselijk leven, op het spel gezet; hij heeft de persoonlijke veiligheid van [aangever] in gevaar gebracht. Voorts heeft hij, blijkens de aangifte, gevoelens van angst en schrik veroorzaakt bij die [aangever], die zich sterk in zijn leven bedreigd voelde.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan autodiefstal van een Audi. Autodiefstal is een zeer ergerlijk feit waardoor materiële schade wordt toegebracht aan de benadeelden en veel hinder wordt veroorzaakt. Bovendien veroorzaakt autodiefstal maatschappelijke onrust veroorzaakt en worden daardoor reeds in de samenleving aanwezige gevoelens van onveiligheid versterkt.
Tot slot heeft de verdachte in zijn korte dollemansrit twee stilstaande auto’s, beschadigd.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 juli 2011 in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hierin wordt aanleiding gezien de gevangenisstraf enigszins te matigen.
Alles afwegend doet na te noemen straf recht aan de ernst van de bewezen feiten en wordt in het kader van zowel vergelding als de generale en speciale preventie passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [aangever], domicilie kiezende aan het Politiebureau aan de Slotlaan 119 te Capelle aan den IJssel, terzake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,-.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,- , zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de reeds genoemde artikelen en op de artikelen 45, 57, 287, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (zegge: achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [aangever], domicilie kiezende aan het Politiebureau aan de Slotlaan 119 te Capelle aan den IJssel, te betalen € 500,- (zegge: vijfhonderd euro);
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. Vroom en Volker, rechters,
in tegenwoordigheid van Hofman- de l’ Isle, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 augustus 2011.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage A bij vonnis van 18 augustus 2011:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangever] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto met hoge, althans verhoogde, althans aanmerkelijke snelheid, althans zonder vaart te verminderen, in te rijden op die [aangever], althans die [aangever] te naderen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 287/302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Rotterdam
[aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een (personen)auto met hoge, althans verhoogde, althans aanmerkelijke snelheid, althans zonder vaart te verminderen, in te rijden op die [aangever], althans die [aangever] te naderen;
(Artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2010 tot en met 14 november 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een (personen)auto (merk: Audi, kenteken: XXXX), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door die (personen)auto te openen en/of te starten door gebruikmaking van een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
(Artikel 310/311 juncto 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Utrecht en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (personen)auto (merk: Audi, kenteken: XXXX), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die (personen)auto wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(Artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (merk: Suzuki, kenteken: XXXX), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door als bestuurder van een (personen)auto in te rijden op die (personen)auto (merk: Suzuki, kenteken: XXXX), althans tegen die (personen)auto (merk: Suzuki, kenteken: XXXX) aan te rijden;
(Artikel 350 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een dienstmotorvoertuig, althans een (personen)auto,
(merk: Volkswagen, type: Golf, kenteken: XXXX), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Rotterdam-Rijmond, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door als bestuurder van een (personen)auto in te rijden op die (personen)auto (merk: Volkswagen, type: Golf, kenteken: XXXX), althans tegen die (personen)auto (merk: Volkswagen, type: Golf, kenteken: XXXX) aan te rijden;
(Artikel 350 Wetboek van Strafrecht)