ECLI:NL:RBROT:2011:BT2076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1121003
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Nouwt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter en aansprakelijkheid bestuurder in faillissement

In deze zaak vordert eiseres vergoeding van werkzaamheden die zij voor gedaagden heeft verricht. Gedaagde sub 1, een rechtspersoon, verkeert in staat van faillissement, terwijl gedaagde sub 2, de bestuurder van gedaagde sub 1, wordt aangesproken op zijn aansprakelijkheid. De kantonrechter te Rotterdam dient te beoordelen of hij bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en of gedaagde sub 2 aansprakelijk is voor de vordering van eiseres. Eiseres stelt dat de kantonrechter bevoegd is, omdat er een geschil bestaat over de verschuldigdheid van de declaratie. Gedaagde sub 2 betwist echter de bevoegdheid van de kantonrechter en stelt dat de begrotingsprocedure voor de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten gevolgd moet worden.

De kantonrechter oordeelt dat, hoewel gedaagde sub 2 de hoogte van de declaratie betwist, de bevoegdheid van de kantonrechter niet in twijfel kan worden getrokken. De rechter stelt vast dat gedaagde sub 1 een deel van de declaratie heeft betaald, wat impliceert dat er een opdracht is verstrekt. De vordering van eiseres tegen gedaagde sub 2 wordt echter afgewezen, omdat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat gedaagde sub 2 als bestuurder aansprakelijk is voor de betaling van de declaratie. De algemene voorwaarden van eiseres zijn niet van toepassing op gedaagde sub 2 in privé, en er zijn geen bijzondere omstandigheden die een persoonlijke aansprakelijkheid van gedaagde sub 2 rechtvaardigen. De kantonrechter ontzegt eiseres haar vordering tegen gedaagde sub 2 en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
gedaagde in het incident,
gemachtigde: mr. R.H. de Vries te Rotterdam,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde sub 1 in de hoofdzaak,
eiseres sub 1 in het incident,
jegens wie de procedure conform artikel 29 Faillissementswet van rechtswege is geschorst,
2. [gedaagde sub 1],
wonende te [vestigingsplaats],
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak,
eiseres sub 2 in het incident,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]”, “[gedaagde sub 1]” en “[gedaagde sub 2]”.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1 Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
• de brief van 20 december 2010 van [gedaagde sub 2];
• het tussenvonnis van 25 februari 2011 waarin een comparitie van partijen is gelast;
• de brief van [gedaagde sub 2] van 18 januari 2011.
1.2 De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 26 april 2011 in aanwezigheid van partijen. Van de comparitie van partijen heeft de griffier aantekening gehouden. Deze aantekeningen bevinden zich in het procesdossier.
1.3 De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter nader bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1 [gedaagde sub 2] was één van de bestuurders van [gedaagde sub 1].
2.2 [eiseres] heeft een brief van 9 november 2007 naar [gedaagde sub 1] Beheers Groep B.V. ter attentie van de heer [A] gestuurd met – voor zover thans van belang – als inhoud:
Ingevolge mijn brief d.d. 18 oktober jl. verzocht u mij u nader te adviseren. In dat kader hebben wij een vervolgafspraak gemaakt voor 15 november a.s. te 14:30 uur.
2.3 [eiseres] heeft een brief van 24 januari 2008 naar [gedaagde sub 1] Beheers Groep B.V. ter attentie van [gedaagde sub 2] gestuurd met daarin een verslag van de bespreking die heeft plaatsgevonden op 15 januari 2008.
2.4 [eiseres] heeft een declaratie van 30 januari 2008 ten bedrage van € 5.801,00 (inclusief btw) verzonden naar [gedaagde sub 1] Taxi Combinatie B.V. ter attentie van [gedaagde sub 2] met als omschrijving:
Terzake van mijn (fiscaal-) juridische werkzaamheden zend ik U mijn declaratie, inhoudende als volgt: [gedaagde sub 1]/[B], bespreking met u op 15 januari jl. , het inlezen van bedrijfsstukken, het opstellen van een brief als memo inzake: bestuurdersaansprakelijkheid, claim op resp. van [Ba] en [Bb], pensioenaanspraken mevrouw [Bb], het mogelijk strafbaar handelen van de vennootschap (valsheid in geschrifte) , de aandelenoverdracht in [Ba] Beheer, de rol van PWC, het faillissement van de [C] B.V. , overdracht van activa aan de [Ca] B.V. , etc. het inlezen van het rapport (25 pagina’s) d.d. 29 januri 2008 van de curator Mr Klaassen, advisering, suggesties, telefoongesprekken met u, (te houden) bespreking d.d. 31 januri 2008 op uw kantoor, dossierwerkzaamheden, bestede tijd 25 uren, uurtarief Euro 195,= en BTW.
2.3 De door [eiseres] gehanteerde algemene voorwaarden luiden – voor zover thans van belang – als volgt.
13. Indien de cliënt meent dat het honorarium, vermeld op een voorschot- of eindnota, niet op de juiste wijze is vastgesteld, dient de cliënt zulks binnen veertien dagen na ontvangst van de desbetreffende nota schriftelijk te reclameren. Indien de cliënt niet binnen veertien dagen na een betalingsherinnering van de nota schriftelijk heeft gereclameerd, wordt ervan uitgegaan dat de cliënt geen bezwaren heeft tegen de hoogte van de declaratie en vervalt het recht om te reclameren. In dat geval heeft de cliënt niet langer recht op begroting van die declaratie door de Raad van Toezicht en/of andere instantie, althans komt hem in rechte daarop geen beroep meer toe.
16. Indien een rechtspersoon als cliënt een factuurbedrag verschuldigd is, is naast cliënt bij non-betaling de bestuurder(s) van die rechtspersoon voor de voldoening van dat factuurbedrag hoofdelijk aansprakelijk, althans wordt de bestuurder(s) geacht voor de voldoening van bedoelde factuur borg te staan. De borgstelling door de bestuurder (s) is geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap, waaronder het aangaan van een algemeen bedrijfskrediet is begrepen.
26. Betaling van de declaratie, geheel of gedeeltelijk geldt mede als bewijs van acceptatie van cliënt van de algemene voorwaarden.
2.5 [gedaagde sub 1] heeft op 27 maart 2008 een bedrag van € 1.801,00 voldaan aan [eiseres].
2.6 Bij vonnis d.d. 30 november 2010 van de Rechtbank te Breda is het faillissement van [gedaagde sub 1] uitgesproken.
3. De verdere beoordeling in het incident
3.1 Onder toepassing van artikel 209 Rv dient eerst te worden beslist omtrent de door [gedaagde sub 2] opgeworpen vraag of de kantonrechter te Rotterdam bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen.
3.2 [gedaagde sub 2] stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter te Rotterdam niet bevoegd is, nu hij de hoogte van de declaratie betwist en dientengevolge op grond van artikel 32 Wet Tarieven in Burgelijke Zaken en gedragsregel 27 Advocaten 1992 de begrotingsprocedure voor de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten dient te worden gevolgd.
3.3 [eiseres] stelt zich daarentegen op het standpunt dat de kantonrechter te Rotterdam bevoegd is. Tussen partijen is immers in geschil of de declaratie (zelf) is verschuldigd. In dat geval is de kantonrechter bevoegd van het geschil kennis te nemen. Ter onderbouwing van dit standpunt brengt [eiseres] (met toestemming van mr. Setz) een brief van 1 december 2010 van mr. Setz in het geding, waarin mr. Setz bevestigt dat hij in zijn brief van 23 februari 2010 het standpunt heeft ingenomen dat zijn voormalige cliënten, te weten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], geen opdracht hebben gegeven aan [eiseres].
3.4 In zijn brief van 20 december 2010 bevestigt [gedaagde sub 2] de stellingname dat hij geen opdracht (in privé) heeft verstrekt aan [eiseres]. Deze brief van 20 december 2010 van [gedaagde sub 2], alsmede de brief van 1 december 2010 van mr. Setz leiden ertoe dat de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde sub 2] primair de verschuldigdheid van de declaratie betwist. Alvorens het geschil omtrent de hoogte van de declaratie aan de orde komt, dient eerst op de vraag ten aanzien van de al of niet verschuldigdheid van de declaratie, in dit geval van [gedaagde sub 2] in privé, nu de zaak ten aanzien van [gedaagde sub 1] is geschorst, te worden beslist, hetgeen aan de rechter is voorbehouden. Dit heeft tot gevolg, gelet op de hoogte van de vordering, dat de kantonrechter bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen. De kantonrechter zal dan ook overgaan tot de verdere beoordeling in de hoofdzaak.
4. De verdere beoordeling in de hoofdzaak
4.1 Het geschil in de hoofdzaak spitst zich daarom thans nog (slechts) toe op de vraag of [gedaagde sub 2], naast [gedaagde sub 1], hoofdelijk (mede) aansprakelijk is voor de voldoening van het restant van de door [eiseres] gevorderde declaratie, hetgeen door [gedaagde sub 2] is betwist.
Aanvankelijk heeft de gemachtigde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het algemeen ontkend dat zij opdracht hebben gegeven tot de werkzaamheden waarop de declaratie van [eiseres] betrekking heeft. Dat er in het geheel geen sprake zou zijn van het geven van een opdracht, wordt in feite weerlegd door het gegeven dat [gedaagde sub 1] in ieder geval een deel van die declaratie heeft betaald. Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde sub 2] in privé aansprakelijk is voor de betaling van het restant, wordt er daarom vooralsnog van uitgegaan dat die opdracht door/namens [gedaagde sub 1] is verstrekt, zonder dat overigens daarmee onweerlegbaar wordt vastgesteld – in een eventueel voortgezette procedure tegen [gedaagde sub 1] - dat die opdracht inderdaad vast staat, dan wel dat de omvang van de opdracht daarmee is bepaald.
4.2 Hoewel [eiseres] mede hebben aangevoerd dat zij ook werkzaamheden voor [gedaagde sub 2] in privé hebben verricht, hebben zij dit standpunt niet nader uitgewerkt en in de declaratie op dat punt ook geen onderscheid gemaakt door die gestelde werkzaamheden apart in die nota te vermelden en te berekenen dan wel deze werkzaamheden separaat te declareren. [eiseres] baseert haar vordering op [gedaagde sub 2] privé uitsluitend op hetgeen is bepaald in artikel 16 van de algemene voorwaarden. Weliswaar heeft [eiseres] in de conclusie van antwoord in het incident opgeworpen dat mogelijk sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid, maar zij heeft die stelling niet nader onderbouwd en die mogelijkheid als grondslag van de vordering moet daarom ook worden gepasseerd.
4.3 Nog afgezien van de vraag of de algemene voorwaarden van [eiseres] toepasselijk zijn op de door/namens [gedaagde sub 1] verstrekte opdracht, heeft [eiseres] nagelaten feiten en omstandigheden te stellen, op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd zou zijn dat [gedaagde sub 2] als bestuurder aan deze algemene voorwaarden is gebonden. Uit hetgeen is aangevoerd en uit de stukken blijkt, kan niet zonder meer worden vastgesteld dat [gedaagde sub 2] als bestuurder in privé aan deze algemene voorwaarden is gebonden.
De vordering van [eiseres] stuit daarom alleen hier al op af. Er worden ook geen termen aanwezig geacht om [eiseres] toe te laten tot het bewijs dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de opdracht door/namens [gedaagde sub 1], omdat zelfs wanneer deze toepasselijkheid zou komen vast te staan, [gedaagde sub 2] daarmee nog niet in privé aan artikel 16 van die algemene voorwaarden gebonden kan zijn.
4.4 Daarvoor heeft verder nog het volgende te gelden. Voor een persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder in plaats van de vennootschap (al dan niet bij faillissement) is slechts onder zeer bijzondere omstandigheden plaats. Voor zover de clausule in artikel 16 van de algemene voorwaarden op grond van de artikelen 2:9 of 2:11 BW beoogt – los van de bijzondere omstandigheden van artikel 2:248 BW – een persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder te creëren, doorkruist dit in ieder geval de rechtspersoonlijkheid van een besloten vennootschap. Aldus bevat de clausule een afwijking van de bepalingen van regelend recht, waaraan [gedaagde sub 2] niet gebonden kan zijn zonder dat hij uitdrukkelijk daarmee heeft ingestemd door het persoonlijk aangaan van een overeenkomst met [eiseres]. Dat daarvan sprake zou zijn is door [eiseres] onvoldoende onderbouwd en blijkt niet uit de stukken, zodat dit daarom ook niet verder onderzocht behoeft te worden.
Het beroep van [eiseres] op artikel 16 van haar algemene voorwaarden slaagt derhalve niet.
Een hoofdelijkheid op grond van artikel 6:6 BW is door [eiseres] evenmin nader uitgewerkt, noch is voldaan aan de voorwaarden tot het aangaan van een overeenkomst tot borgtocht op grond van artikel 7:850 BW door [gedaagde sub 2].
4.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom, dat aan [eiseres] haar vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2] moet worden ontzegd. [eiseres] moet als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor de aanvankelijk gemachtigde wordt één punt salaris toegekend en aan [gedaagde sub 2] wordt verder voor reis- en verletkosten € 75,-- toegewezen.
5. De beslissing op de vordering tegen [gedaagde sub 2]
De kantonrechter:
ontzegt aan [eiseres] haar vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2];
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde sub 2] vastgesteld op € 200,-- aan salaris voor de gemachtigde en € 75,-- aan reis- en verletkosten voor [gedaagde sub 2].
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Nouwt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.