ECLI:NL:RBROT:2011:BT6747

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/700424-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Trotman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een moeder c.q. tante voor hulp bij zelfbevrijding van minderjarigen na politieaanhouding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2011, werd de verdachte, een moeder en tante, vrijgesproken van de tenlastelegging van hulp bij zelfbevrijding van minderjarigen. De zaak begon op 9 juli 2011, toen de politie twee minderjarigen (13 en 14 jaar) aanhield voor het vernielen van een ruit. De minderjarigen werden naar het politiebureau gebracht, waar de hulpofficier van justitie besloot hen voor onderzoek op te houden. De verdachte werd als verantwoordelijke volwassene gevraagd om de kinderen de volgende ochtend om 9:00 uur terug te brengen naar het bureau. Echter, de kinderen verschenen niet op het afgesproken tijdstip, omdat zij door een familielid waren opgehaald voor een uitje.

De rechtbank oordeelde dat er vanaf het moment dat de minderjarigen met de verdachte mee naar huis werden gestuurd, geen sprake meer was van vrijheidsberoving. De verdachte had de kinderen niet bevrijd, omdat zij niet meer onder het openbaar gezag stonden op het moment dat zij naar huis gingen. De officier van justitie had betoogd dat er sprake was van voortgezette vrijheidsberoving, maar deze visie werd verworpen. De rechtbank benadrukte dat de wet geen specifieke bepalingen bevat over de plaats waar verdachten voor onderzoek moeten worden opgehouden, en dat de politie in dit geval een zorgvuldige afweging had moeten maken.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar had gehandeld, omdat de minderjarigen op dat moment niet meer als vrijheidsbenomen konden worden beschouwd. De uitspraak bevatte ook overwegingen over de behandeling van minderjarigen in het strafrecht en de noodzaak om hen zo min mogelijk in de cel te houden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat het feit niet wettig en overtuigend bewezen was.

De uitspraak werd gedaan door mr. Trotman, politierechter, in aanwezigheid van griffier Verheijde, en werd openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/700424-11
Datum uitspraak: 28 september 2011
Tegenspraak
Vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, in de zaak tegen de verdachte:
xxxxxx,
geboren op xxxxx
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
xxxxxx
raadsman mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2011.
De officier van justitie heeft om een schriftelijk vonnis gevraagd als bedoeld in artikel 379 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Beer heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 150,- ,
bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaar.
STANDPUNT VERDEDIGING
De raadsman heeft vrijspraak bepleit nu er geen sprake meer was van vrijheidsberoving door het openbaar gezag op het moment dat de kinderen aan de verdachte op het politiebureau mee naar huis werden gegeven.
De kinderen zijn toen door de politie in vrijheid gesteld, er is niet gesproken over een vorm van huisarrest. Hetgeen overigens ook niet mogelijk is gelet op de tekst van het derde lid van artikel 493 Sv.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Feitelijke gang van zaken
Op zaterdag 9 juli 2011 heeft de politie Rotterdam-Rijnmond om 21.30 uur een melding gekregen dat er door een aantal jongens een ruit was ingegooid van het gebouw van de Speeltuinvereniging “Meeuwenplaat” in Hoogvliet. Door een getuige is gezien dat de jongens zijn weggerend en vervolgens een woning aan de [adres] (naar later bleek: de woning van de verdachte) zijn binnen gegaan.
De politie heeft aldaar even later, rond 22.10 uur, op grond van de door de getuige verstrekte signalementen de 13 jarige xxxxxx (zoontje van de verdachte) en
de 14 jarige xxxxxx (neefje van de verdachte) aangehouden nadat xxxxxx had
bekend een steen door de ruit te hebben gegooid. Beide jongens zijn meegenomen naar het politiebureau, alwaar zij om 22:30 uur aankwamen en werden voorgeleid aan de dienstdoende hulpofficier van justitie. Om 22:45 uur respectievelijk om 22:50 uur is door haar bevolen de minderjarigen op te houden voor onderzoek.
Beide minderjarigen wilden gebruik maken van hun consultatierecht, de piketcentrale is ingelicht. Om 22:45 en om 22: 55 uur is de verdachte door de politie ingelicht dat haar zoon respectievelijk neefje door haar als vertrouwenspersoon wilden worden bijgestaan tijdens verhoor.
De beide minderjarige verdachten zijn die avond op het politiebureau niet gehoord. Toen de verdachte door de politie was gebeld, is haar verzocht naar het bureau te komen om de kinderen op te halen. De kinderen zijn vervolgens door haar mee naar huis genomen. Aan de verdachte is gevraagd om de kinderen de volgende ochtend weer om 9:00 uur te brengen bij het politiebureau, waar zij voorafgaand aan hun verhoor eerst contact zouden hebben met een raadsman.
Op die bewuste zondagochtend van 10 juli 2011 zijn de beide kinderen niet op het politiebureau verschenen. Navraag door de politie bij de verdachte hierover leerde dat zij die ochtend voor een uitje waren opgehaald door een familielid.
Nadere overwegingen
In 1951 is in het rapport van de commissie Overwater al te lezen dat het doorsnee-politiebureau ‘een der ergste bronnen van kinderbederf’ is waartegen de jeugd afdoende moet worden beschermd. Dat neemt niet weg dat ook minderjarige verdachten op basis van artikel 61 Sv een aantal uren kunnen worden opgehouden voor verhoor. In beginsel 6 uren waarbij de uren tussen middernacht en 9 uur ’s ochtends niet meetellen.
Deze bepaling moet echter steeds worden gezien in het licht van artikel 37 onder b van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (New York, 20 november 1989) waar onder meer is bepaald dat de aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind overeenkomstig de wet geschiedt en slechts wordt gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur.
Tegen die achtergrond moet, zo begrijpt de politierechter, ook het streven van politie en justitie worden gezien om minderjarigen zo min mogelijk een nacht in de cel te laten doorbrengen. De officier van justitie heeft aangegeven dat er daarom in de regio Rotterdam soms voor wordt gekozen om de kinderen voor de nacht mee te geven aan de ouder(s) en aan hen dan wordt gevraagd hun kind de volgende morgen terug te brengen naar het bureau voor verhoor.
De vraag waar het in deze procedure om draait is of indien de kinderen niet worden teruggebracht naar het politiebureau er dan inderdaad zoals de officier van justitie stelt, sprake is van ‘bevrijding van een gevangene’ als bedoeld in artikel 191 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er ondanks het meegeven van de kinderen aan de verdachte, er toch sprake is geweest van voortgezette vrijheidsberoving waarbij in plaats van de politiecel, de ‘thuisplaats’ gelegen aan het adres van de verdachte door de politie werd beschouwd als alternatieve plaats van ophouding voor verhoor en onderzoek (zoals vermeld in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2011 (PL1710 2011206580-16)).
Die visie wordt verworpen.
De persoon ten aanzien van wie bevrijding of hulp bij zelfbevrijding strafbaar is, moet van zijn vrijheid zijn beroofd hetzij op openbaar gezag hetzij krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking.
Tot die eerste categorie behoren ook zij die op grond van artikel 61 Sv door de politie na aanhouding voor onderzoek en verhoor worden opgehouden.
Tot de inwerkingtreding van de herziening van het strafrecht voor jeugdigen per 1 september 1995 was in de wet (artikel 491 oud Sv) uitdrukkelijk opgenomen dat de woning van de ouders als geschikte plaats voor het ondergaan van voorlopige hechtenis kon worden aangewezen. Thans is in het derde lid van artikel 493 Sv speciaal ten aanzien van jeugdige verdachten bepaald dat tot het ondergaan van inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ‘elke daartoe geschikte plaats’ kan worden aangewezen. Die bepaling strekt zich dus niet uit over de daaraan voorafgaande ophouding tot onderzoek als bedoeld in artikel 61 Sv.
In de wet ontbreekt een bepaling omtrent de plaats waar verdachten voor onderzoek moeten worden opgehouden. Van der Goot en Corstens schrijven overigens in het Handboek Strafzaken dat in het algemeen het politiebureau daarvoor zal worden gebruikt nu dat de plaats is waar de hulpofficier 'zetelt'. Als de verdachte op een andere plaats wordt opgehouden voor onderzoek dan waar de hulpofficier zetelt, aldus genoemde auteurs, kan deze laatste in het algemeen moeilijker het verlangde toezicht uitoefenen en de verantwoordelijkheid dragen voor de vrijheidsbeneming.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2011 (PL1710 2011206580-18) is vermeld dat door de politie na de aanhouding en voorgeleiding besloten is de minderjarige verdachten de tijd gelegen tussen 24:00 uur en 9:00 uur thuis door te laten brengen, gezien de leeftijd, het ontbreken van antecedenten en ‘overwegende de Salduz regels’.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2011 (PL1710 2011206580-16) is vermeld dat met de verdachte werd afgesproken ‘dat zij de kinderen mee mocht nemen naar huis en dat zij de volgende dag, zondag 10 juli 2011 om 09:00 uur de kinderen weer ter beschikking van het onderzoek zou stellen’.
In eerder genoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2011 staat hierover voorts vermeld dat met de verdachte in deze zaak werd afgesproken dat zij ‘als verantwoordelijke volwassene de verdachten op zondag 10 juli 2011 terug zou brengen naar het politiebureau om 9:00 uur ten einde het strafbare feit verder te kunnen onderzoeken en de verdachten te kunnen verhoren’.
Het moge zo zijn dat door de politie de ‘thuisplaats’ gelegen aan het adres van de verdachte werd beschouwd als alternatieve plaats van ophouding voor verhoor en onderzoek (zoals vermeld in het bovengenoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2011).
Niet is gebleken dat dit ook zo is meegedeeld aan de verdachte of dat daarover met haar nadere afspraken zijn gemaakt, anders dan dat zij er voor moest zorgdragen dat de beide minderjarigen zich de volgende ochtend op 10 juli om 09:00 uur weer zouden melden.
Met de raadsman moet daarom worden geoordeeld dat vanaf het moment dat de minderjarigen met de verdachte mee naar huis werden gestuurd, er geen sprake meer is van vrijheidsberoving.
Dat de verdachte zich niet aan de afspraak met de politie heeft gehouden, is wellicht niet netjes of onfatsoenlijk te noemen, maar dat maakt het nog geen strafbaar feit als bedoeld in artikel 191 Sr.
Het ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Overigens mag het uiteraard niet zo zijn dat politie en justitie met deze uitspraak in de hand in het vervolg jeugdige verdachten in de leeftijd van twaalf tot en met vijftien jaar dan maar ’s nachts in de cel houden.
Zaken waar voorlopige hechtenis is toegelaten van verdachten (die op de pleegdatum van het feit) in genoemde leeftijdscategorie vallen, zijn categorie A zaken als bedoeld in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007).
Deze categorie minderjarigen kunnen ook geen afstand doen van het recht op consultatiebijstand. Bekend is dat de piketcentrales dagelijks van 07.00 uur tot 20.00 uur operationeel zijn. Buiten die periode worden door de piketcentrales in beginsel geen raadslieden opgeroepen om consultatiebijstand te verlenen.
Meldingen van de politie die buiten genoemde tijdsperiode bij de piketcentrales binnenkomen, worden om 07.00 uur aan de raadslieden doorgegeven.
In geval van een aanhouding na 20.00 uur ligt het daarom voor de hand dat bij deze jongste categorie verdachten hiermee door politie en justitie rekening wordt gehouden. Het vastzetten van jeugdigen moet slechts worden gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur. Hieruit vloeit voort dat telkens de afweging zal moeten worden gemaakt of kan worden volstaan met het verzoek aan de jeugdige verdachte om zich ’s ochtends te melden bij het politiebureau of dat daadwerkelijk moet worden overgegaan tot nachtelijke insluiting in afwachting van het moment dat het consultatierecht kan worden geëffectueerd.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Trotman, politierechter,
in tegenwoordigheid van Verheijde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 september 2011.
Bijlage bij vonnis van:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
dat zij in de periode 09 tot en met 10 juli 2011 te Rotterdam,
opzettelijk xxxxxx en/of xxxxxx
die op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of
beschikking van de vrijheid was/waren beroofd, te weten aanhouding door de
politie Rotterdam-Rijnmond wegens verdenking van overtreding van artikel 141
Strafrecht, heeft bevrijd of bij hun zelfbevrijding behulpzaam is geweest,
door die xxxxxx en/of xxxxxx niet over te dragen aan de politie op de
afgesproken tijd en plaats, te weten 10 juli 2011 om 09:00 uur bureau
Zuidplein;
[art 191 Sr]