Feitelijke gang van zaken
Op zaterdag 9 juli 2011 heeft de politie Rotterdam-Rijnmond om 21.30 uur een melding gekregen dat er door een aantal jongens een ruit was ingegooid van het gebouw van de Speeltuinvereniging “Meeuwenplaat” in Hoogvliet. Door een getuige is gezien dat de jongens zijn weggerend en vervolgens een woning aan de [adres] (naar later bleek: de woning van de verdachte) zijn binnen gegaan.
De politie heeft aldaar even later, rond 22.10 uur, op grond van de door de getuige verstrekte signalementen de 13 jarige xxxxxx (zoontje van de verdachte) en
de 14 jarige xxxxxx (neefje van de verdachte) aangehouden nadat xxxxxx had
bekend een steen door de ruit te hebben gegooid. Beide jongens zijn meegenomen naar het politiebureau, alwaar zij om 22:30 uur aankwamen en werden voorgeleid aan de dienstdoende hulpofficier van justitie. Om 22:45 uur respectievelijk om 22:50 uur is door haar bevolen de minderjarigen op te houden voor onderzoek.
Beide minderjarigen wilden gebruik maken van hun consultatierecht, de piketcentrale is ingelicht. Om 22:45 en om 22: 55 uur is de verdachte door de politie ingelicht dat haar zoon respectievelijk neefje door haar als vertrouwenspersoon wilden worden bijgestaan tijdens verhoor.
De beide minderjarige verdachten zijn die avond op het politiebureau niet gehoord. Toen de verdachte door de politie was gebeld, is haar verzocht naar het bureau te komen om de kinderen op te halen. De kinderen zijn vervolgens door haar mee naar huis genomen. Aan de verdachte is gevraagd om de kinderen de volgende ochtend weer om 9:00 uur te brengen bij het politiebureau, waar zij voorafgaand aan hun verhoor eerst contact zouden hebben met een raadsman.
Op die bewuste zondagochtend van 10 juli 2011 zijn de beide kinderen niet op het politiebureau verschenen. Navraag door de politie bij de verdachte hierover leerde dat zij die ochtend voor een uitje waren opgehaald door een familielid.
Nadere overwegingen
In 1951 is in het rapport van de commissie Overwater al te lezen dat het doorsnee-politiebureau ‘een der ergste bronnen van kinderbederf’ is waartegen de jeugd afdoende moet worden beschermd. Dat neemt niet weg dat ook minderjarige verdachten op basis van artikel 61 Sv een aantal uren kunnen worden opgehouden voor verhoor. In beginsel 6 uren waarbij de uren tussen middernacht en 9 uur ’s ochtends niet meetellen.
Deze bepaling moet echter steeds worden gezien in het licht van artikel 37 onder b van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (New York, 20 november 1989) waar onder meer is bepaald dat de aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind overeenkomstig de wet geschiedt en slechts wordt gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur.
Tegen die achtergrond moet, zo begrijpt de politierechter, ook het streven van politie en justitie worden gezien om minderjarigen zo min mogelijk een nacht in de cel te laten doorbrengen. De officier van justitie heeft aangegeven dat er daarom in de regio Rotterdam soms voor wordt gekozen om de kinderen voor de nacht mee te geven aan de ouder(s) en aan hen dan wordt gevraagd hun kind de volgende morgen terug te brengen naar het bureau voor verhoor.
De vraag waar het in deze procedure om draait is of indien de kinderen niet worden teruggebracht naar het politiebureau er dan inderdaad zoals de officier van justitie stelt, sprake is van ‘bevrijding van een gevangene’ als bedoeld in artikel 191 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er ondanks het meegeven van de kinderen aan de verdachte, er toch sprake is geweest van voortgezette vrijheidsberoving waarbij in plaats van de politiecel, de ‘thuisplaats’ gelegen aan het adres van de verdachte door de politie werd beschouwd als alternatieve plaats van ophouding voor verhoor en onderzoek (zoals vermeld in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2011 (PL1710 2011206580-16)).
Die visie wordt verworpen.
De persoon ten aanzien van wie bevrijding of hulp bij zelfbevrijding strafbaar is, moet van zijn vrijheid zijn beroofd hetzij op openbaar gezag hetzij krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking.
Tot die eerste categorie behoren ook zij die op grond van artikel 61 Sv door de politie na aanhouding voor onderzoek en verhoor worden opgehouden.