Parketnummer: [parketnummer]
Datum uitspraak: 29 september 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 en 15 september 2011.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. M. van Solingen heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest;
- verbeurdverklaring van drie GSM zaktelefoons, een personenauto met kenteken [kenteken 1], een HP laptop en een Tom Tom.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Onrechtmatige doorzoeking
De verdediging heeft aangevoerd dat de doorzoeking van de container, waarin de cocaïne is aangetroffen, onrechtmatig was, omdat deze heeft plaatsgehad zonder dat daar een officier van justitie of hulpofficier van justitie bij aanwezig is geweest. Omdat ook niet is gebleken dat de komst van een de officier van justitie of de hulpofficier van justitie niet kon worden afgewacht dienen de resultaten van de doorzoeking van het bewijs te worden uitgesloten.
Uit het proces-verbaal van politie van 29 november 2010 van de hand van verbalisant J. de Koning volgt -kort gezegd- dat de Nederlandse politie aan hun Belgische collega’s hebben verzocht nader onderzoek te verrichten naar het containerschip [schip]. Uit hetzelfde proces-verbaal blijkt dat de Belgische politie naar aanleiding van dit verzoek de container met nummer [containernummer] heeft doorzocht.
De doorzoeking van de container heeft derhalve plaatsgehad op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de Belgische politie en justitie. De bepalingen uit het Nederlandse Wetboek van Strafvordering, die door de verdediging aan het verweer ten grondslag worden gelegd vinden geen toepassing. Het vertrouwensbeginsel tussen staten maakt dat ervan uitgegaan mag worden dat deze doorzoeking op rechtmatige wijze heeft plaatsgehad.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen het volgende blijkt.
Met de laptop van [verdachte] is in de periode tussen 12 november 2010 en 26 november 2010 veelvuldig informatie via de internetbrowser “Google Chrome” op internet opgevraagd met betrekking tot de scheepsnaam “[schip]”. Uit die gegevens en een observatie op dat moment volgt dat de laatste bevraging naar dit schip werd gedaan op 26 november 2010 te 19.05 uur.
Op 25 november 2010 te 13.46 uur ontvangt [verdachte] een SMS van [telefoonnummer 1] met nummers: [nummer], in een daarop volgend telefoongesprek tussen beide nummers wordt hem gezegd: lieverd, ben bij computer [nummer] is er niet. Later die dag belt [verdachte] met een onbekend gebleven persoon: (noemen elkaar oom) en zegt: ik ben er geweest, Straks ga ik weer, ik wacht op [medeverdachte 2] abi. … Blijkens zijn verklaring bedoelt [verdachte] in dit gesprek [medeverdachte 2]. De onbekende zegt: Gaat het in de nacht gebeuren. [verdachte] antwoordt: Ja, we gaan in de nacht….Na morgen nog 1 dag over. Het mag ook morgen.
Op 26 november 2010 te 14.44 uur belt [verdachte] met een onbekende en zegt: Ik ga vanavond ergens heen. Niet echt vanavond maar even daarvoor. Deze is een andere. Deze is een kleine. 1940. Ik ga kijken. Er is een auto op 1940. Daar ga ik naar kijken. Ouwe klassieker. Een auto van 42. Alleen twee mensen. Meer mensen zijn niet nodig.
Daarvoor heb ik dinges nodig. Je weet toch? Die mensen, regel dat zodat ik het kan komen ophalen. Anders ga ik eentje kopen weet je.
Op november 2010 belt [verdachte] met [medeverdachte 3] en vraagt of hij met een BMW naar [café] komt.
Uit observatiegegevens blijkt dat [verdachte] op 26 november 2010 rijdt in een Audi
[kenteken 1], dat deze Audi om 22.30 uur, gevolgd door een BMW en een Volkswagen via de Soetendaalseweg te Rotterdam wegrijdt naar België, Antwerpsebaan te Berendrecht.
Op 27 november 2010 om 2:55 uur zien observanten vier à vijf personen, in het donker gekleed, vanaf de havenzijde komen aanlopen in de richting van de Audi, die op de Antwerpsebaan te Berendrecht geparkeerd staat. De kofferbak van de Audi wordt geopend. Kort hierna stappen al de personen in de Audi, waarna deze vertrekt.
De observanten zien de Audi, de BMW en de Volkswagen achter elkaar door de gemeente Berendrecht rijden en vervolgens de snelweg A12 op in de richting van Nederland.
Om 3.25 uur worden de inzittenden van de auto’s door een arrestatieteam van de politie Rotterdam en Haaglanden aangehouden.
In de Audi [kenteken 1] zat [verdachte] als bestuurder en [medeverdachte 2] als bijrijder.
In de BMW [kenteken 2] zat [medeverdachte 3] als bestuurder en [medeverdachte 4] als bijrijder.
In de Volkswagen Golf [kenteken 3] zat [medeverdachte 5] als bestuurder, [medeverdachte 6] als bijrijder en achterin [medeverdachte 7].
Bij zoeking in de Audi A4 werd een TomTom navigatiesysteem aangetroffen.
Als meest recente locatie staat vermeld: Haven [havennummers]. Blijkens onderzoek naar de hiervoor bedoelde computer van [verdachte] was deze TomTom op 17 november 2010 op die computer aangesloten.
Bij zoeking in de Volkswagen werd op de middenconsole een GSM aangetroffen met het nummer [telefoonnummer 2], waarop met een markeerstift een “3” stond; het laatstgekozen nummer was: [telefoonnummer 3]. De GSM met dit nummer is op dezelfde wijze gemarkeerd met “1”, aangetroffen in de fouillering [verdachte]. In de fouillering van [medeverdachte 2] is een GSM aangetroffen met een opvolgend nummer [telefoonnummer 4], eveneens als hiervoor gemarkeerd met “2“.
In de fouillering van [medeverdachte 7] is een tang aangetroffen en een voorwerp met het opschrift [opschrift], zijnde een beveiligd veiligheidszegel voor containers.
Bij zoeking in de Volkswagen werd voorts een brief van [bedrijf] aangetroffen. Deze brief had kennelijk betrekking op een containerschip met de naam "[schip]". Op deze brief was ook een kolom met daarop 5 containernummers, waaronder: [containernummer] vermeld. In de kolom "setting" staat op deze brief: 13.0 Cel.
Uit onderzoek bleek dat het schip "[schip]" op 23 november 2010, omstreeks 04.20 uur naar de Alexanderhaven van de ECT in Rotterdam was gevaren. Het schip was afkomstig uit de Dominicaanse Republiek. Het schip was op 23 november 2010 omstreeks 06.00 uur in de Alexanderhaven afgemeerd en op 23 november 2010 omstreeks 22.25 uur weer vertrokken uit de Alexanderhaven, met als bestemming de haven van Hamburg in Duitsland. Als laatste bestemming betrof het adres: Haven [havennummers] in de haven van Antwerpen. De [schip] meerde op 26 november 2010, omstreeks 21.05 uur af aan de kade [kadenummers] (MSC Home Terminal). De [schip] vertrok op 27 november 2010, omstreeks 08.15 uur vanaf deze kaden.
De vijf containers, die op de in beslag genomen brief van [bedrijf] waren vermeld, behoorden tot de lading van de [schip]. In de tussenliggende tijd werd een hoeveelheid containers gelost, waaronder de 5 containers, die op de in beslag genomen brief waren vermeld.
Op zaterdag 27 november 2010 is door de Belgische douane op de kade [kadenummer] een container aangetroffen met het nummer [containernummer]. De container was tweehoog geplaatst. De container was "deur tegen deur" geplaatst tegen de daarnaast gestapelde containers. Het betrof een zogenaamde koelcontainer geladen met bananen.
Er werd 1 zegel aangetroffen op de deuren van deze container. Normaliter dienen er 2 zegels te zijn aangebracht. In de container werden drie zwarte zakken aangetroffen, die met een hangslot waren afgesloten. In deze zakken werden respectievelijk 39, 39 en 43 pakken aangetroffen.
Uit onderzoek blijkt dat de pakketten in totaal meer dan de tenlastegelegde hoeveelheid van 110 kilogram, namelijk in totaal 132 kilogram, cocaïnehoudende stoffen bevatten.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de hiervoor beschreven reis naar Antwerpen werd gemaakt met het oog op het verdere vervoer van de cocaïne in de ingevoerde container [containernummer] en dat, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, de verdachte geacht moet worden daarbij betrokken te zijn geweest.
De verdachte erkent dat hij wist, kort weergegeven, dat er iets strafbaars stond te gebeuren in de haven van Antwerpen. Er zou iets uit een container gehaald worden. De verdachte ontkent dat hij wist dat het om drugs ging, volgens hem zou het om vuurwerk gaan.
Deze voorstelling van zaken wordt echter op geen enkele wijze ondersteund en verdient daarom geen geloof.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2010 tot en met 27 november 2010 te
te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van België heeft gebracht (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), een hoeveelheid van ongeveer 110 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2010 tot en met 27 november 2010 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland en/of België brengen van 110 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- contact onderhouden met zijn mededader(s) en/of
- afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of
- (een) briefje met daarop een containernummer(s) voorhanden gehad waarin zich de verdovende middelen bevonden en/of
- gereisd naar België (haven Antwerpen) teneinde verdovende middelen op te halen en deze naar Nederland te vervoeren en/of
- op de uitkijk gestaan en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld voor medewerking en/of
- telefoons aangeschaft en/of voorhanden gehad met in nummer opvolgende telefoonnummers en gemarkeerd 1,2 en 3 en/of
- de scheepsbewegingen van het Schip "[schip]" (meermalen) nagetrokken en/of gevolgd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Namens de verdachte is gemotiveerd aangevoerd dat het onder 1 ten laste gelegde niet strafbaar is naar Nederlands recht, aangezien de invoer van verdovende middelen in België is ten laste gelegd, terwijl de Opiumwet strafbaar stelt het brengen van verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland.
Onder verwijzing naar -onder meer- de gangbare praktijk in WOTS-zaken (Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen) heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het delictsbestandeel binnen het grondgebied van Nederland brengen zoals dit is neergelegd in artikel 2 onder A van de Opiumwet ruim moet worden geïnterpreteerd. Zodanig ruim dat het bewezenverklaarde ‘binnen het grondgebied van België brengen’ gekwalificeerd kan worden als het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Gelet op artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht speelt bij de vraag naar de strafbaarheid van een feit de tekst van de wet een leidende rol. De tekst van de wet, die letterlijk spreekt over het binnen het grondgebied van Nederland brengen is zodanig helder dat deze geen ruimte biedt voor interpretatie. De wetsgeschiedenis, de internationale regelgeving noch de jurisprudentie bieden aanknopingpunten die tot een ander oordeel dwingen.
Het onder 1 bewezenverklaarde feit is derhalve geen strafbaar feit. De verdachte dient daarom van feit 1 te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Het onder 2 bewezen feit levert op:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met anderen actief betrokken geweest bij de voorbereiding van het vervoer van een grote hoeveelheid cocaïne. Door aldus te handelen heeft verdachte zich ingelaten met de internationale handel in verdovende middelen. Deze handel vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving, in die zin dat het de volksgezondheid bedreigt (verslaafden) en gepaard gaat met diverse vormen van andere criminaliteit.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
De rechtbank heeft kennis genomen van het ten name van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 augustus 2011, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld, ook voor een soortgelijk delict.
Voorts is in aanmerking genomen de inhoud van het over de verdachte geschreven reclasseringsrapport d.d. 25 januari 2011.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen drie GSM zaktelefoons, een personenauto met kenteken [kenteken 1], een HP laptop en een Tom Tom verbeurd te verklaren.
Voornoemde in beslag genomen voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard.
De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Het bewezen en strafbaar verklaarde feit is met behulp van deze voorwerpen begaan.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel van 10a van de Opiumwet.
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 1 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het onder 2 bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 40 (veertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2 de op die lijst genoemde goederen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Russell-van der Hoeven, voorzitter,
en mrs. Klein Wolterink en Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van De Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 september 2011.
Bijlage bij vonnis van 29 september 2011.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij in of omstreeks de periode van 23 november 2010 tot en met 27 november 2010 te
te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of
België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van België heeft gebracht (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet),
een hoeveelheid van ongeveer 110 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
(art. 2/A OW jo. art 47 Sr)
2.
Hij in of omstreeks de periode van 01 november 2010 tot en met 27 november 2010
te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of
België
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland en/of België brengen van 110 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of,
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- contact onderhouden met zijn mededader(s) en/of
- afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of
- (een) briefje met daarop containernummer(s) voorhanden gehad waarin zich de verdovende middelen bevonden en/of
- gereisd naar België (haven Antwerpen) teneinde verdovende middelen op te halen en deze naar Nederland te vervoeren en/of
- op de uitkijk gestaan en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld voor medewerking en/of
- telefoons aangeschaft en/of voorhanden gehad met in nummer opvolgende telefoonnummers en gemarkeerd 1,2 en 3 en/of
- de scheepsbewegingen van het Schip "[schip]" (meermalen) nagetrokken en/of gevolgd;
(art. 10a OW jo. art. 47 Sr)