Sector Civiel
Team Jeugd, strafzaken
Parketnummer: 10/690402-10 en 692145-11
Datum uitspraak: 30 juni 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats, land],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [ ], preventief gedetineerd in de Rijksinrichting voor Jongens Den Hey-Acker, te Breda,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 juni 2011.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Rappard heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/690402-10 onder het impliciet primair
ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/692145-11 onder het primair ten laste
gelegde;
- oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] bij wijze van voorschot
tot een bedrag van € 2.000,- alsmede het opleggen van de maatregel tot schadevergoeding
ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en tot niet-ontvankelijkverklaring voor het
overige.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Bewijsoverweging met betrekking tot de voorbedachte rade en het (voorwaardelijk) opzet van de poging moord – parketnummer 10/690402-10.
De raadsvrouw heeft onder meer aangevoerd, dat niet bewezen kan worden geacht dat de verdachte met voorbedachte rade zou hebben gehandeld, nu uit het dossier niet blijkt dat er sprake is geweest van een moment van beraad dan wel dat hij gelegenheid daartoe heeft gehad. De verdachte droeg wel een mes bij zich, maar had absoluut niet de intentie om de aangever dan wel een ander hiermee iets aan te doen. De verdachte zou hebben gehandeld in een impuls en in paniek, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de navolgende feiten vast:
Volgens de aangifte van [slachtoffer] stapten de verdachte en zijn broer bij de halte Croystraat in de tram, en liepen zij direct naar [slachtoffer] toe. De verdachte zei tegen [slachtoffer]: “als je beweegt, dan steek ik je dood”. De verdachte liet [slachtoffer] het mes zien en richtte dit op hem. [slachtoffer] is vervolgens meerdere malen door de verdachte gestoken en daarbij geraakt in rug, arm en hoofd.
Van de steekpartij in de tram zijn cameraopnamen gemaakt. Volgens de camerabeelden heeft de steekpartij in 53 seconden plaatsgevonden. De rechtbank heeft de camerabeelden ter terechtzitting bekeken en heeft geconstateerd, dat de camerabeelden de verklaringen van de aangever en de getuigen die in de tram aanwezig waren omtrent de toedracht ondersteunen. Op deze tijdens de terechtzitting getoonde camerabeelden is onder meer te zien dat de verdachte met daarachter zijn broer, via de achterste deur van de tram de tram instappen en dan snel en doelgericht op het slachtoffer afgaan. De verdachte begint vrijwel meteen op het slachtoffer in te steken, waarbij sprake is van een gevecht tussen het slachtoffer enerzijds, en de verdachte en zijn broer anderzijds. Op de beelden is ook te zien dat het slachtoffer, voordat verdachte op hem af komt, heel ontspannen in de tram zit.
De getuige [1] heeft verklaard dat zij zag dat de daders van achter de tram waren komen aanrennen. Zowel deze getuige als het slachtoffer zaten tamelijk dicht bij de achterste deur van de tram. Zij zag dat de daders gehaast de tram binnen kwamen en zag en voelde dat één van de jongens haar kinderwagen en haar zoontje omver liepen, terwijl zij op het slachtoffer afgingen. Zij begonnen het slachtoffer meteen te stompen. Zij zag een hand meerdere keren onderhandse steekbewegingen maken.
De getuige [2] verklaart dat hij het slachtoffer te hulp is geschoten en naar de daders is toegelopen. Op het moment dat [getuige 2] het mes in de hand van de dader ziet, pakt [getuige 2] de hand van de dader vast en voelt dat de dader het slachtoffer nogmaals wil steken. [getuige 2] heeft zo een steek met het mes weten te voorkomen.
Met betrekking tot het letsel bij het slachtoffer concludeert de FARR arts dat het slachtoffer potentieel dodelijk letsel is toegebracht. Uit de FARR verklaring blijkt dat er na aankomst in het ziekenhuis drains in de borstkast van het slachtoffer werden ingebracht en dat het slachtoffer met spoed werd geopereerd. Bij het openen van de borstkas kwamen ongeveer 3 liter bloed en stolsels vrij. Boven in de rechterlong werden twee letsels gevonden die bloedden.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte de tram binnenkwam met het plan om [slachtoffer] met een mes te steken, en dat op een zodanige wijze te doen, dat, zo hij al niet de kwaadwillige opzet op de dood van het slachtoffer had, hij dan daarbij toch tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde, dat het slachtoffer als gevolg van de messteken zou komen te overlijden.
Voorts volgt uit genoemde feiten en omstandigheden dat de verdachte zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht door de tram binnen te gaan en naar het slachtoffer toe te lopen, en aldus tevoren en tijdens het incident voldoende tijd heeft gehad om na te denken over zijn genomen besluit, alsmede van de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van had kunnen geven. De rechtbank acht daarom, anders dan de raadsvrouw van de verdachte, voorbedachte raad aanwezig. Het verweer, dat verdachte heeft gehandeld in een impuls (van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging) en in paniek, (mede) vanwege de omstandigheid dat de verdachte in augustus 2010 met een mes zou zijn gestoken door het slachtoffer, en dat daarom geen sprake kan zijn van voorbedachte raad, wordt verworpen. Immers had verdachte, zoals hiervoor is gemotiveerd, bij het binnengaan van de tram reeds het besluit genomen het slachtoffer te steken op de wijze zoals hiervoor aangegeven.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 10 oktober 2010 opzettelijk en met voorbedachte raad meermalen met een mes in het hoofd, de rug en arm van het slachtoffer heeft gestoken en dat het opzet van de verdachte daarbij was gericht op de dood van het slachtoffer.
Bewijsoverweging met betrekking tot de poging zware mishandeling – parketnummer 10/692145-11
De raadsvrouw heeft onder meer aangevoerd, dat niet bewezen kan worden geacht dat de verdachte het opzet had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Op basis van de inhoud van de processen-verbaal, waaronder het proces-verbaal van bevindingen met getuigenverklaringen, de aangifte van het slachtoffer en de getuigenverklaring van [getuige], acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het slachtoffer bewust bij haar keel heeft gepakt en dat door het beethouden bij de keel, haar ogen door de druk uitpuilden. Vervolgens heeft de verdachte haar geduwd waardoor haar hoofd tegen het achtergelegen kozijn van het raam viel en haar nek de muur daaronder raakte. Toen zij vervolgens op de grond lag heeft verdachte haar knietjes op haar voorhoofd en neus gegeven. Het is een feit van algemene bekendheid dat indien met zo’n kracht iemand bij de keel wordt gegrepen en beetgehouden, en het hoofd en de nek nog op de beschreven wijze tegen een hard oppervlak worden geslagen en in het gezicht nog knietjes worden gegeven, er een aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij die aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, heeft aanvaard.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/690402-10 onder het impliciet primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/692145-11 onder het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/690402-10:
hij op of omstreeks 10 oktober 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes in het hoofd en/of de rug en/of de arm, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Parketnummer 10/692145-11:
hij op of omstreeks 21 september 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
- met kracht bij de keel heeft gegrepen, en/of
- haar keel heeft dichtgeknepen (gehouden) en/of
- heeft geduwd waardoor zij met haar hoofd tegen het kozijn van het raam viel en/of
waardoor haar nek tegen de muur aan kwam en/of
- meermalen (telkens) met zijn knie (met kracht) tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/690402-10:
impliciet primair
poging tot moord;
Parketnummer 10/692145-11:
primair
poging tot zware mishandeling.
De feiten zijn strafbaar.
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat er ten aanzien van parketnummer 10/690402-10 sprake is geweest van (putatief) noodweer, dan wel noodweerexces, hetgeen moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte vreesde voor aanranding van zijn lijf om welke reden hij zich genoodzaakt voelde om zichzelf te verdedigen. Hij was overweldigd door paniek die hij ervoer door eerdere gebeurtenissen, waardoor hij meende zich te mogen verdedigen. De verdachte heeft vanuit die emotie gehandeld en was genoodzaakt zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer zou allereerst aannemelijk moeten worden dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. De rechtbank betrekt bij de vraag of daarvan sprake was hetgeen de verbalisanten en de rechtbank bij het uitkijken van de zich in het dossier bevindende camerabeelden hebben waargenomen, zoals dat hierboven reeds is beschreven, waarbij van belang is dat ook te zien is dat het slachtoffer tevoren heel ontspannen, wat onderuit gezakt in de tram zit, en dat het slachtoffer slechts wat rechter op was gaan zitten toen verdachte bij hem was gekomen.
Uit de beelden volgt zonneklaar dat verdachte de agressor was door de confrontatie zelf op te zoeken. De verdachte had, toen de tram stopte, kunnen beslissen de tram niet in te stappen toen hij zag dat het slachtoffer in de tram zat. Hij had ook kunnen beslissen de tram meteen weer te verlaten toen hij de tram binnenkwam en zag dat het slachtoffer in de tram zat. Tenslotte had hij kunnen beslissen om na binnenkomst vlakbij de deur van de tram te blijven staan. Hij had voor een dergelijke handelwijze alle gelegenheid. De verdachte heeft zo echter niet gehandeld. Integendeel, verdachte is, terwijl hij in het bezit was van een mes, rechtstreeks op het slachtoffer afgelopen en is vervolgens begonnen hem te steken. De rechtbank stelt dan ook vast dat van een noodweersituatie geen sprake was. Verdachte heeft geenszins op een wederrechtelijke aanranding gereageerd, maar de steekpartij zelf geïnitieerd, zodat er ook geen sprake van is dat enige verdediging noodzakelijk was of door verdachte als noodzakelijk kon en mocht worden verondersteld.
Het beroep op noodweer zowel als het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar.
TOEPASSING STRAFRECHT VOOR MEERDERJARIGEN
Ten tijde van het plegen van de thans bewezen verklaarde feiten was de verdachte reeds 17 en een half jaar oud. In beginsel dient ten aanzien van hem het sanctierecht voor minderjarigen te worden toegepast. Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan in de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, aanleiding worden gevonden het minderjarigenstrafrecht buiten toepassing te laten en het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, mits aan tenminste één van de daar genoemde criteria is voldaan.
De rechtbank zou in de onderhavige zaak reeds enkel in de ernst van de feiten aanleiding kunnen zien om het sanctierecht voor volwassenen toe te passen, maar het is juist de samenhang met de persoon van de verdachte alsmede de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, die de rechtbank er toe brengt het sanctierecht voor volwassenen toe te passen. Deze beslissing zal hierna onder “motivering maatregel” nog nader worden gemotiveerd. Voor wat betreft het eerste criterium merkt de rechtbank op dat van belang is dat de verdachte zich kort na elkaar heeft schuldig gemaakt aan twee ernstige delicten, waarbij in het bijzonder de op de dagvaarding met parketnummer 10/690402-10 ten laste gelegde en bewezen verklaarde poging tot moord een zeer ernstig delict betreft.
Ten aanzien van de persoonlijkheid van de verdachte wordt op deze plaats reeds overwogen dat de verdachte op de rechtbank een verharde en afgesloten indruk maakt, en dat uit de stukken naar voren komt dat hij onberekenbaar is en zelfbepalend gedrag vertoont. Voorts wordt aangaande de persoonlijkheid van de verdachte op deze plaats reeds overwogen dat verdachte er geen blijk van heeft gegeven enig inzicht te hebben in zijn aandeel en de ernst van het ten laste gelegde, hetgeen erg zorgelijk is, terwijl verdachte heeft geweigerd zijn medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek te verlenen. Hierdoor is de rechtbank in ieder geval niet kunnen blijken dat met betrekking tot zijn persoonlijkheid er zich gunstige ontwikkelingen hebben voorgedaan nadat verdachte de feiten beging. Evenmin heeft de rechtbank op basis van louter de geconstateerde feiten, gegeven het gebrek aan medewerking aan het persoonlijkheidsonderzoek, aanknopingspunten kunnen vinden om te veronderstellen dat de verdachte de feiten heeft gepleegd onder invloed van factoren samenhangend met minderjarigheid.
Daarnaast komt betekenis toe aan de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, te weten in een rijdende tram alsmede op een school onder lestijd in een klaslokaal.
Aan het vorenoverwogene doet niet af, dat de Forcarapporteurs hebben overwogen geen aanwijzingen te hebben gevonden om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
De maatregel die aan de verdachte wordt opge¬legd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstan¬digheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft aan het eind van de middag, in een tram, met voorbedachte raad geprobeerd het slachtoffer, met wie hij al enige tijd ruzie had, van het leven te beroven door dit slachtoffer, zich welbewust van zijn voornemen, in de tram te benaderen en na die benadering vrijwel onmiddellijk meerdere keren met een mes op diverse -vitale- plaatsen te steken. Hij heeft het slachtoffer daarbij potentieel dodelijk letsel toegebracht. Door aldus te handelen heeft de verdachte op zeer ingrijpende en potentieel dodelijke wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het slachtoffer heeft verklaard nog steeds last te hebben van lichamelijke klachten en ook nog steeds de psychische gevolgen van de steekpartij te ervaren. Hij heeft met recht gevreesd voor zijn leven.
De rechtbank rekent het de verdachte voorts aan dat hij zich door de omstandigheid, dat verschillende personen die zich in de tram bevonden van de steekpartij getuige zouden zijn, waaronder een vrouw met hele jonge kinderen, niet heeft laten weerhouden. Dergelijke feiten zijn niet alleen voor het directe slachtoffer, maar ook voor de aanwezigen en de rechtsorde in het algemeen, schokkend.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een schoolgenoot. Zij bevond zich met verdachte en met andere leerlingen in een klaslokaal. Verdachte heeft haar zonder aanleiding bij de keel gegrepen en beet gehouden, haar vervolgens geduwd waardoor haar hoofd en nek tegen een hard oppervlak vielen, en haar nadien knietjes in het gezicht gegeven. De verklaring van de Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) betreffende het bij het slachtoffer toegebrachte letsel stelt dat er sprake is van pijnlijke nekspieren, een kneuzing op het voorhoofd en een pijnlijke neus. Gelet op de plaats van het letsel en de verklaringen van het slachtoffer alsmede een getuige, had de verdachte niet veel langer de keel van het slachtoffer moeten dichtknijpen, omdat dat anders gemakkelijk en al snel tot veel ernstiger letsel bij het slachtoffer had kunnen leiden, gelet op het cruciale belang van zuurstofvoorziening van het hoofd en de hersenen door middel van ademhaling en bloed toe- en aanvoer. Boven iedere twijfel is verheven dat de verdachte gezorgd heeft voor zeer sterke gevoelens van angst en onveiligheid bij alle aanwezigen in de klas, terwijl dat juist een plaats is waar een ieder zich veilig moet kunnen voelen. Dat voor het gepleegde geweld geen enkele aanleiding lijkt te hebben bestaan, maakt het feit voor het directe slachtoffer, maar ook voor de aanwezigen en voor de samenleving extra schokkend en zorgwekkend.
Op 21 februari 2010 is de verdachte geplaatst in de observatiegroep van F.C. Teylingereind te Sassenheim voor observatie en onderzoek, hetgeen heeft geleid tot een pro justitia rapport d.d. 2 mei 1011.
De deskundigen die over hem hebben gerapporteerd geven aan dat er een langdurig patroon van gedragsproblemen aanwezig is en één of meerdere eventueel aanwezige onderliggende stoornissen of aandoeningen zeer waarschijnlijk ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig waren.
Door de zeer gebrekkige medewerking van de verdachte aan het onderzoek zijn er echter geen duidelijke conclusies te verbinden aan het onderzoek. Wel zijn er hypothesen te formuleren die (op onderdelen) verklarend zouden kunnen zijn voor het gedrag en functioneren van de verdachte.
Blijkens de conclusies van de rapporteurs, mw. M. Schipper, Gz-psycholoog en dhr. D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, kunnen er op basis van de aanwezige informatie verschillende hypotheses gevormd worden over eventueel aanwezige stoornissen of aandoeningen. Hypothesen die zijn te genereren zijn:
- Overvraging van zijn intellectuele capaciteiten binnen verschillende settingen van zowel (nieuwe) gezinnen als scholen;
- Acculturalisatieproblemen door de verschillende wisselingen in opvoedingssituaties en culturele omgeving;
- Posttraumatische stress stoornis waarbij hyperalertheid, het toekennen van negatieve intenties aan anderen en hierbij “vooruit willen verdedigen”;
- Hechtingsstoornis waarbij de verdachte volwassenen eigenlijk wantrouwt en maar moeilijk komt tot het aangaan van betekenisvolle relaties;
- Een dissociatieve stoornis of dissociatieve verschijnselen voortkomend uit een PTSS of hechtingstoornis;
- Een stemmingsstoornis;
- Een stoornis binnen het autisme spectrum;
- Een stoornis binnen het psychotisch spectrum;
- Persoonlijkheidsstoornis (in ontwikkeling).
Uit het rapport komen tevens tal van gewelddadige incidenten uit het verleden naar voren. Voor wat betreft de ontwikkeling van verdachte springt het navolgende in het oog.
De verdachte vertoonde vanaf zijn derde jaar vooral druk gedrag, hij was angstig en zenuwachtig. In 1999 startte hij met basisonderwijs op St. Maarten. De verdachte was druk, luisterde niet en was niet te handhaven in de klas en er werd aangegeven dat hij onderzocht moest worden. In 2003 kwam de verdachte zonder moeder naar Nederland en werd door een vriendin van moeder opgevangen. Op 1 maart 2003 ging hij hier naar de basisschool. In verband met zijn gedrag werd hij eind oktober 2006 op de onderwijsopvangvoorziening (OOVR) De Schakel geplaatst. Op 30 januari 2007 ging hij terug naar het regulier onderwijs op het Zuiderpark College. In de eerste drie weken ging het daar al mis. De verdachte had een leerkracht verbaal en fysiek aangevallen en men besloot om hem per 28 februari 2007 weer terug te plaatsen in OOVR De Schakel. Het rapport van stichting MEE van 16 mei 2007 vermeldt dat het op school en thuis bergafwaarts ging met de verdachte.
In augustus 2007 raakte de verdachte weer slaags met een docent. In 2008 stuurde moeder verdachte terug naar de Dominicaanse Republiek waarbij ook meespeelde dat zij vreesde dat de verdachte uit huis geplaatst zou worden in het kader van gedwongen hulpverlening. Hij verbleef daar bij een zus van moeder. Ook op de Dominicaanse Republiek ging het echter niet goed omdat de verdachte zeer zelfbepalend was. Op 24 oktober 2009 haalde moeder verdachte weer naar Nederland. Op 21 januari 2010 werd de verdachte verdacht van huiselijk geweld, waarvoor hij bij vonnis van de kinderrechter van 25 mei 2010 een voorwaardelijke werkstraf opgelegd kreeg, met een proeftijd van één jaar en als bijzondere voorwaarde jeugdreclassering.
Sinds 28 januari 2010 werd de verdachte door Stichting Mee begeleid. Het plan werd om verdachte aan te melden voor een orthopedagogisch centrum, maar hij wilde niet meewerken aan plaatsing en evenmin aan IQ onderzoek.
Op 22 april 2010 werd de verdachte van school verwijderd naar aanleiding van een mishandeling van een klasgenoot. Op 24 augustus 2010 werd door de rechter de ondertoezichtstelling uitgesproken. Op 13 oktober 2010 werd de verdachte geplaatst in Den Hey-Acker. Daar hebben zich diverse agressieve en gewelddadige incidenten voorgedaan. Verdachte vertelde er weinig over zichzelf, over wat hij dacht, voelde of wat hij wilde.
Uit het raadsonderzoek van 30 juli 2010 komt naar voren dat de raad zich zorgen maakt om het sociaal-emotioneel functioneren van de verdachte, vanwege de angstige en zenuwachtige indruk, zijn rusteloosheid en het niet in staat zijn zelf beslissingen te nemen. Hij slaapt slecht. Zijn gedrag is onberekenbaar, hij heeft heftige stemmingswisselingen en geen zelfcontrole. Zijn moeders observatie is, dat zij symptomen bij hem ziet die op een psychose zouden kunnen wijzen, waarbij opgemerkt dient te worden dat verdachtes oudere broer, tevens de medeverdachte bij de poging moord, is gediagnostiseerd met paranoïde schizofrenie. Ook Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat er een vermoeden bestaat van psychiatrische problematiek.
Ter terechtzitting hebben [persoon1] namens de raad voor de kinderbescherming en [persoon 2] namens de jeugdreclassering toegelicht dat een PIJ-maatregel is geïndiceerd, vanwege de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek, maar ook vanwege het grote recidiverisico en daarmee samenhangend het gevaar voor de maatschappelijke orde. Gezien de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek, het grote recidiverisico voor delicten met een agressief karakter en het feit dat er een causaal verband is tussen de persoonlijkheidsproblematiek en het plegen van delicten, wordt geadviseerd om de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies met betrekking tot de geestvermogens, de persoonlijkheidsstructuur en het recidiverisico uit de rapporten over en maakt die tot de hare. Evenwel zal een PIJ-maatregel niet aan de orde kunnen zijn, omdat de bevindingen en conclusies de doorslag geven in de overweging van de rechtbank, dat de ernst van de gepleegde feiten en de leeftijd waarop verdachte die beging, in samenhang gezien met de persoonlijkheid van de verdachte alsmede de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, aanleiding moeten zijn het sanctierecht voor meerderjarigen, en niet dat voor minderjarigen toe te passen. Behalve hetgeen hieromtrent hiervoor reeds is overwogen, is van belang dat sterk kan worden betwijfeld of bij de verdachte, die inmiddels de leeftijd van 18 heeft bereikt en die op de rechtbank een verharde en afgesloten indruk maakt, nog de psychische groei kan worden verwacht die wel het uitgangspunt is voor een PIJ-maatregel. Sterk kan voorts worden betwijfeld of de tot zes jaren gemaximeerde PIJ-maatregel, gezien vanuit het oogpunt van de noodzaak van generale preventie, een toereikende reactie is. Er is thans immers slechts een heel gebrekkig inzicht bij deskundigen en hulpverleners in de problematiek van verdachte en in zijn behandelmogelijkheden als gevolg van het gebrek aan medewerking van verdachte aan onderzoek naar zijn persoon, er is wel sprake van een groot recidiverisico voor delicten met een agressief karakter, en er is geen vooruitzicht op meer medewerking van verdachte aan onderzoek naar zijn persoon en behandeling in de toekomst.
De thans bewezen verklaarde feiten behoren tot de in artikel 37a, eerste lid onder 1, van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven, en de veiligheid van personen en goederen vereisen, gelet op al het hiervoor overwogene, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank is dan ook, gezien de deskundigenrapporten en hetgeen de rechtbank omtrent die rapporten heeft overwogen, van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld met het bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank heeft daarbij gelet op artikel 37 lid 3 van het wetboek van strafrecht, nu verdachte zodanig heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek door Forca, dat Forca geen advies heeft kunnen geven over de op te leggen straf of maatregel.
Bij deze beslissing heeft de rechtbank meegewogen dat uit het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 december 2010 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld tot een jeugddetentie, maar dit kan niet leiden tot een andere uitkomst voor wat betreft de afdoening.
Alles afwegend wordt na te noemen maatregel passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ/SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], wonende te Rotterdam, ter zake van het feit onder parketnummer 10/690402-10. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade bij wijze van voorschot tot een bedrag van
€ 9.257,-.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde straf¬bare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de algemene ervaringsregels is de schade in ieder geval aannemelijk geworden tot een bedrag van
€ 3.000,- zodat dit bedrag als voorschot wordt vastgesteld en wordt toegewezen.
Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 37a lid 3, 37b, 45, 57, 77b, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/690402-10 impliciet primair ten laste gelegde feit, en het onder parketnummer 10/692145-11 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hier¬voor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe als voorschot tot een bedrag van € 3.000,- (drieduizend euro) en veroor¬deelt de verdachte dit bedrag tegen kwij¬ting aan [slachtoffer], wonende te Rotterdam, te betalen;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de bena¬deelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3. 000,- (drieduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volle¬dig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hech¬tenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Leinarts en De Geus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Mathoera, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht¬bank op 30 juni 2011.
Bijlage bij vonnis van 30 juni 2011:
Parketnummer 10/690402-10
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 oktober 2010 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te
beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een mes in
het hoofd en/of de rug en/of de arm, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer]
heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
(artikel 289 jo 287 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2010 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een
persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel (te weten één of meer snijwond(en) en/of een
klaplong), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig
overleg
- meermalen, althans eenmaal, met een mes in het hoofd en/of de rug en/of de
arm, in elk geval in het lichaam, te steken en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen/op het lichaam te stompen en/of slaan en/of
schoppen en/of trappen en/of stampen;
(artikel 303 jo 302 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2010 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg
- meermalen, althans eenmaal, met een mes in het hoofd en/of de rug en/of de
arm, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft
gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 303 jo 302 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 10/692145-11
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 september 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
die [slachtoffer]
- met kracht bij de keel heeft gegrepen, en/of
- haar keel heeft dichtgeknepen (gehouden) en/of
- heeft geduwd waardoor zij met haar hoofd tegen het kozijn van het raam viel
en/of waardoor haar nek tegen de muur aan kwam en/of
- meermalen (telkens) met zijn knie (met kracht) tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2010 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geslagen en/of geduwd en/of geschopt
en/of haar keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;