Parketnummer: 10/997513-06
Datum uitspraak: 7 november 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
(verdachte),
geboren op (datum) en (plaats) (plaats),
(thans) zonder vaste woon- en verblijfplaats,
raadsman: mr. C.M.P. Jongsma, advocaat te Rotterdam, die verklaard heeft door de niet verschenen verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd hem op de terechtzitting te verdedigen.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 en 24 oktober 2011.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. De Rijck, heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 3 (de zaak B en E) tenlastegelegde;
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder:
1 (de zaak A);
2 (de zaak B);
4 (de zaak D);
5 (de zaak F);
6 (de zaak F);
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest;
Door de raadsman wordt vrijspraak bepleit, omdat - verkort en zakelijk weergegeven - geen kennisgeving vereist is voor twee metalen van de groene lijst, bestaande uit motorscrap en aluminiumscrap. Deze metalen zijn in het onderhavige geval afzonderlijk ingezameld en gesorteerd en vormen tezamen een samengestelde afvalstof van de groene lijst. Het betreft hier twee afzonderlijk ingezamelde en gesorteerde metalen waarbij de omstandigheden van verwerking en eventuele milieurisico’s nagenoeg gelijk zijn. Derhalve kan niet automatisch gesteld worden dat de twee groene lijstafvalstoffen in deze zaak tezamen een samengestelde stof vormen waarvoor een kennisgeving verplicht is.
Voorwaardelijk verzoek:
Mocht de rechtbank de stelling van de verdediging niet volgen dat motorscrap en aluminiumscrap, in casu, afzonderlijk zijn gesorteerd en ingezameld en dat beide metalen van de groene lijstafvalstoffen, tezamen een afvalstof vormen van de groene lijst, dan verzoekt de verdediging de rechtbank een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie alvorens tot een eindoordeel te komen.
Overwegingen van de rechtbank:
Ten laste is gelegd - kort weergegeven - de overbrenging van een mengsel van afvalstoffen zonder dat daarvoor de benodigde toestemming was verkregen van de bevoegde autoriteiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de processtukken en het verhandelde ter zitting niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld, dat de afvalstoffen mixed motorscrap en de aluminium lampenkappen gemengd in de containers zijn vervoerd naar China. Op basis van de bewijsmiddelen kan immers niet worden uitgesloten dat voornoemde twee afvalstoffen gescheiden in de containers zijn vervoerd.
Het onder 2 tenlastegelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. Dit oordeel van de rechtbank is in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging en behoeft daarom geen nadere motivering.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
Feit 6 (zaak F) (valsheid in geschrift)
Door de raadsman wordt vrijspraak bepleit, omdat - verkort zakelijk weergegeven - niet kan worden vastgesteld dat het contract tussen medeverdachte B.V. 1(verder: ‘B.V. 1’) en bedrijf 1 (verder: ‘bedrijf 1’) vals is.
Overwegingen van de rechtbank:
De vertegenwoordiger van de medeverdachte rechtspersoon B.V. 2 (verder: ‘B.V. 2’),
Medeverdachte 3, heeft verklaard dat hij het contract met code: (nummer) heeft ondertekend. Getuige 1 van bedrijf 1 geeft in het getuigenverhoor door de rechter-commissaris aan dat hij weliswaar de handtekening die namens bedrijf 1 op het contract is gezet niet herkent, maar dat hij daarin wel de naam herkent van medewerker 1, zijnde een medewerker van bedrijf 1. Getuige 1 verklaart niet te weten of dit de handtekening van de medewerker 1 is, hetgeen derhalve de mogelijkheid openlaat dat deze handtekening wel van de medewerker 1 is. Getuige 1 verklaart voorts dat de medewerker 1 niet gemachtigd is om dergelijke contracten namens bedrijf 1 te sluiten, maar dit laat onverlet de mogelijkheid dat deze medewerker 1 het contract namens bedrijf 1 (zij het in dat geval mogelijk onbevoegd) heeft getekend. Een civielrechtelijk mogelijk aantastbaar contract levert niet zonder meer een vals of vervalst contract op.
Getuige 1 geeft tijdens voornoemd verhoor aan niet met zekerheid te kunnen verklaren of de stempel van bedrijf 1 op het contract de bedrijfsstempel van bedrijf 1 is. Volgens getuige 1 lijkt de stempel er op. Ook dit levert onvoldoende bewijs op voor de valsheid of vervalsing van de stempel, laat staan van het contract.
Dit betekent dat het onder 6 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
B.V. 1 en B.V. 4, op 14 september 2005 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, handelingenhebben verricht als bedoeld in artikel 26 eerste lid van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap,
immers waren zij en een of meer van hun mededaders doende een container waarvan de inhoud bestond uit een mengsel van onder andere aluminium scrap en stukken hout en stukken rubber slang en spaanplaat en gelig purschuim en karton en printplaatjes en triplex en polyester en condensatoren en delen van koelcontainers en stukken ijzer, zijnde (voor nuttige toepassing bestemde) afvalstof(fen) die nog niet in een van de bijlagen II, III en IV van deze Verordening is/zijn opgenomen, over te brengen van Nederland naar China, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en toestemming van de bevoegde/betrokken autoriteit, aan welke verboden gedraging verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
B.V. 1 en B.V. 4 in de periode van 11 april 2006 tot en met 27 april 2006 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, handelingen hebben verricht als bedoeld in artikel 26 eerste lid van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap,
immers waren zij en hun mededaders doende containers) waarvan de inhoud bestond uit een mengsel van motor scrap en/of compressorpotten en/of hout en/of grond en/of computercomponenten en/of delen van koelcontainers en/of kabel, zijnde (voor nuttige toepassing bestemde) afvalstof(fen) die nog niet in een van de bijlagen II, III en IV van deze Verordening is/zijn opgenomen, over te brengen van Nederland naar China, terwijl die overbrengingengeschieddenzonder kennisgeving aan en toestemming van de bevoegde/betrokken autoriteit, aan welke verboden gedragingenverdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
B.V. 1 en B.V. 4 in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 september 2006 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, meermalen, handelingen hebben verricht als bedoeld in artikel 26 eerste lid van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap,
hebbende zij enhun mededaders, (ongeveer) 106 containers, waarvan de inhoud bestond uit kunststofgeïsoleerde (grond)kabelrestanten, in ieder geval (een) afvalstof(fen) (voor nuttige toepassing) die nog niet in een van de bijlagen II, III en IV van deze Verordening is/zijn opgenomen, overgebracht van Nederland naar China, terwijl die overbrengingen telkens geschiedden met een dooreen onjuiste voorstelling van zaken verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteit,
aangezien B.V. 1 voor de overbrengingen van die afvalstoffen bij beschikking met nummer NL (nummer) toestemming had verkregen van de Nederlandse autoriteiten terwijl B.V. 1 in strijd met de waarheid in aan die toestemming ten grondslag liggende Kennisgevingsformulier grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen met nummer NL (nummer) had vermeld dat bedrijf 1 de ontvanger was,
aan welke verboden gedragingen verdachte,
feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
NADERE BEWIJSOVERWEGING/PARTIËLE VRIJSPRAAK
De rechtbank gaat op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden:
De verdachte was ten tijde van de tenlastegelegde feiten bestuurder van medeverdachte B.V. 4 (verder: ‘B.V. 4’). De bedrijfsactiviteiten van B.V. 4 bestonden uit - voor zover relevant - volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel voor Rotterdam in de groothandel in ferrometalen en halffabricaten.
De bedrijfsactiviteiten van B.V. 1 bestonden uit het recyclen en verhandelen van onder andere metalen, kabels, grondstoffen met daaronder begrepen de im- en export hiervan en vonden plaats op het bedrijfsterrein van B.V. 2. Deze vennootschap werd ten tijde van de tenlastegelegde feiten bestuurd door B.V. 5 (verder: ‘B.V. 5’). Tot 30 maart 2006 was mevrouw (betrokkene) formeel enig aandeelhouder en tot 31 oktober 2006 bestuurder van B.V. 5. Sinds 30 maart 2006 is haar echtgenoot, medeverdachte 3, formeel enig aandeelhouder en sedert 31 oktober 2006 bestuurder van B.V. 5. Feitelijk is medeverdachte 3 degene geweest die in de ten laste gelegde periode B.V. 5 bestuurde en directeur was van B.V. 1.
Medeverdachte 3 had feitelijk als directeur zeggenschap binnen zowel B.V. 1 als B.V. 2.
Hij had de algehele leiding en was uiteindelijk eindverantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering binnen deze vennootschappen. Medeverdachte 3 gaf het personeel van B.V. 1 en B.V. 2 opdrachten en het personeel was aan hem verantwoording verschuldigd. Hij was degene die bevoegd was om de uitgaande facturen te tekenen en de betalingen te accorderen.
Medeverdachte 3 had als directeur van B.V. 1 met de verdachte een arbeidsovereenkomst gesloten in 2005. De verdachte ontving als werknemer maandelijks salaris van B.V. 1.
De verdachte was daarnaast enig aandeelhouder en bestuurder van B.V. 4. Deze vennootschap had van de Chinese autoriteiten een licentie verkregen voor de export naar China. Er werd tussen medeverdachte 3 en de verdachte afgesproken dat de licentie van B.V. 4 gebruikt zou worden voor de export van afvalstoffen naar China. Medeverdachte 3 had ook met de verdachte afgesproken dat hij, (de verdachte), verantwoordelijk werd voor de dagelijkse leiding in B.V. 1. De verdachte was zelfstandig bevoegd ter zake van het aanvragen en het afhandelen van afvaltransporten ten behoeve van de uitvoer, de exportvergunningen en het transport van de afvalstoffen naar China. Hierbij werd gebruikt gemaakt van de licentie van B.V. 4. De verdachte kende de Chinese taal en had relevante contacten in China. De verdachte bepaalde de marktprijs van een partij afvalstoffen voor de export naar China en medeverdachte 3 zorgde voor de inkoop van de uit te voeren partij afvalstoffen. Nadat de verdachte de markprijs had bepaald, kocht B.V. 2 een partij in, bestemd voor de export door B.V. 1. De verdachte zorgde voor de contacten met de besloten vennootschap CCIC Europe Commodities Inspection B.V. (hierna: CCIC Europe) en voor goedkeuring van de partij afvalstoffen voor de export naar China. Op het terrein van B.V. 2 werd de partij afvalstoffen gewogen en beladen in containers voor transport per zeeschip naar China. B.V. 1 kocht voor de export alleen afvalstoffen in van B.V. 2. Deze vennootschap verkocht de partij afvalstoffen en factureerde deze aan B.V. 1. De verdachte zorgde namens B.V. 1 voor het transport naar China, de facturatie naar Chinese afnemers en was verantwoordelijk voor de betaling van die afnemers. B.V. 1 betaalde de door B.V. 2 in rekening gebrachte facturen.
Standpunt van de verdediging - verkort zakelijk weergegeven - :
De verdediging bepleit vrijspraak, omdat er geen wettig en overtuigend is bewijs voor de overbrenging van een gemengde lading afvalstoffen waarvoor een kennisgeving vereist is in de zin van de EVOA.
De monsterneming door VROM op 20 september 2005 had plaatsgevonden door middel van een zogenaamde indicatieve monsterneming, terwijl Alex Stewart International Corporation B.V. (hierna: ‘Alex Stewart’) een representatief monster genomen had. Het NIF had de monsterneming voor VROM geanalyseerd en Alex Stewart voor B.V. 2. Het NFI rapporteerde een vervuilingsgraad van 47%, terwijl Alex Stewart de vervuilingsgraad vastgesteld had op 17%.
Nu een representatief monster een betrouwbaarder meetresultaat geeft dan een indicatief monster dient het rapport van Alex Stewart meer representatief te worden beschouwd wat betreft de vervuilingsgraad dan het rapport van NFI. In de rapportage van Alex Stewart was de vervuilingsgraad minder dan 20%. Het percentage van 17% ligt onder de norm van VROM als maximaal toegestane verontreiniging. Dit heeft als gevolg dat de lading afvalstoffen uit de container niet zodanig vervuild is dat deze aangemerkt dient te worden als een zogenaamde gemengde lading waarvoor een kennisgeving vereist is.
Overwegingen van de rechtbank:
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer het volgende voorop.
Als de verontreiniging inherent is aan het type afvalstroom en daar reeds (een gering) deel van uitmaakt als de afvalstof vrijkomt, kan bij de nuttige toepassing de groene lijst-procedure van de EVOA worden toegepast. In dat geval is derhalve geen toestemming benodigd van SenterNovem. Wanneer de verontreiniging niet inherent is aan deze afvalstroom, dan is sprake van een mengsel, ook als de verontreinigingen uitsluitend bestaan uit groene lijst-afvalstoffen. In dat geval dient de procedure van de rode lijst te worden gevolgd en is - kort gezegd - toestemming van SenterNovem nodig voor de overbrenging van dit mengsel, tenzij aan het mengsel een specifieke code is toegekend en op de groene lijst vermeld staat.
De rechtbank is op grond van het rapport van het NFI van 6 oktober 2005 (A47 t/m A51) en het Report of Inspection van Alex Stewart (A68 - A69), alsmede gelet op de eigen waarneming van de foto’s van de lading van de containers, van oordeel dat er geen grond is om aan te nemen dat er sprake is van één afvalstof met een aan de herkomst inherente verontreiniging. Van de overige aangetroffen stoffen (onder meer hout, piepschuim, koper, plastic en roestvrijstaal) is immers geenszins aannemelijk dat hun herkomst inherent is aan de afvalstroom aluminiumscrap. Er is aldus sprake van een mengsel van niet-gescheiden afvalstoffen dat niet met een specifieke code op de groene lijst vermeld staat. Zoals hiervoor reeds is overwogen betekent dit dat voor de overbrenging voorafgaande toestemming benodigd was van SenterNovem, welke nooit is aangevraagd, laat staan verkregen.
Nu geoordeeld wordt dat er sprake is van een mengsel (en niet van één - vervuilde - afvalstof), is de mate van vervuiling van afvalstof en dus de wijze van monsterneming van de partij afval door de deskundigen in deze kwestie niet relevant. Ditzelfde geldt voor het geconstateerde verschil in de percentages van de aanwezige stoffen als genoemd in beide deskundigenrapporten. Deze punten behoeven daarom geen bespreking meer.
Daar er geen kennisgeving is gedaan van de overbrenging van de onderhavige partij afvalstoffen door de verdachte, dan wel (formeel) door B.V. 1, is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 26 lid 1 van de EVOA.
Het verweer wordt verworpen.
Standpunt van de verdediging - verkort zakelijk weergegeven - :
De verdediging bepleit vrijspraak, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het feit van een gemengde lading waarvoor een kennisgeving vereist is in de zin van de EVOA.
Als de in de tenlastelegging vermelde tien containers met motorscrap een vervuilingsgraad bevatten van minder dan 20% dan valt deze vervuilingsgraad binnen de grens van VROM. In dat geval dient de inhoud van de containers als een niet-samengestelde afvalstof te worden beschouwd. In een dergelijk geval is een kennisgeving niet vereist.
Uit het dossier blijkt niet ondubbelzinnig dat deze containers een vervuilingsgraad hadden van meer dan 20%. Er heeft slechts een visuele casu quo fysieke inspecties plaatsgevonden, zodat geen deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, zoals VROM dat wel heeft getracht te doen in zaak A. Of voor het transport een kennisgeving nodig was, is dus niet duidelijk geworden uit het dossier.
Overwegingen van de rechtbank:
Partiële vrijspraak
De compressorpotten, voor zover deze niet vervuild zijn met olie, kunnen worden aangemerkt als onderdelen van motorscrap. Op de foto’s gemaakt van de ladingen is zichtbaar dat in elk geval enkele compressorpotten met gaatjes zijn doorboord teneinde de daarin aanwezige olie te laten wegvloeien. Dit is ook geconstateerd in het proces-verbaal van de fysieke controle van 8 containers d.d. 1 juni 2006 (D31-D34). In de bevindingen van de verbalisanten staat weliswaar vermeld dat er compressoren olie of een substantie bevatten, maar dit is niet verder onderzocht. Bedacht zij in dit verband, zoals door de verdediging nog is aangevoerd, dat de partij voorafgaand aan de belading enige tijd in de buitenlucht had gelegen, zodat er ook sprake kan zijn van wegstromend regenwater. Dit betekent dat niet valt uit te sluiten dat de compressorpotten als motorscrap kunnen worden beschouwd en dat de containers waarin naast motorscrap uitsluitend compressorpotten aanwezig waren zonder kennisgeving aan en toestemming van SenterNovem mochten worden overgebracht naar China. Het betreft in ieder geval de containers CGMU (nummer) en IPXU (nummer). De verdachte dient derhalve van het tenlastegelegde ten aanzien van deze containers te worden vrijgesproken.
Nu één container niet is geopend, kan ten aanzien van de inhoud van deze container niet worden vastgesteld dat sprake is van een mengsel van afvalstoffen. Nu hiervan niet kan worden uitgegaan, kan evenmin worden aangenomen dat voor de overbrenging van deze container naar China kennisgeving aan en toestemming van SenterNovem vereist was. De verdachte dient van het tenlastegelegde ten aanzien van deze container (nr. ECMU nummer) eveneens te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Op grond van de bevindingen van de fysieke controles van de containers door de verbalisanten, de foto’s in het dossier en de eigen waarneming van de rechtbank van deze foto’s ter zitting kan vastgesteld worden dat in de overige containers mengsels aanwezig waren van motorscrap en daarnaast telkens een of meer van de volgende stoffen: stukken hout, kabel, grond, computercomponenten en delen van een koelcontainer. De rechtbank ziet geen grond om aan te nemen dat deze stoffen een verontreiniging zijn die inherent is aan de afvalstroom behorend bij de motorscrap. Er is aldus steeds sprake van mengsels, die niet expliciet vermeld zijn met een code op de groene lijst, zodat voor de overbrenging van deze mengsels kennisgeving aan en toestemming van SenterNovem nodig was. Gelet op dit oordeel is onderzoek naar de mate van verontreinig niet relevant en behoeft de goedkeuring of het intrekken hiervan door CCIC Europe evenmin nadere bespreking.
Nu er sprake is van een overbrenging van een mengsel van afvalstoffen zonder expliciete code op de groene lijst in de zin van de EVOA is er een kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten verplicht, hetgeen de verdachte, dan wel (formeel) B.V. 1 heeft nagelaten. Dit is aan te merken als sluikhandel en een overtreding van artikel 26 van EVOA.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Standpunt van de verdediging - verkort zakelijk weergegeven - :
Door de raadsman wordt vrijspraak bepleit, omdat - verkort zakelijk weergegeven - niet kan worden vastgesteld dat het contract tussen B.V. 1 en bedrijf 1 vals is.
De stelling dat het bovengenoemde contract vals is kan niet staande blijven. Getuige 1 herkent immers de handtekening van medewerker 1 op het contract en weet niet of hij hem hiervoor toestemming heeft gegeven. Dit gegeven maakt dat het contract niet als vals kan worden aangeduid.
De verklaring van Getuige 1 sluit niet uit dat andere bedrijven gebruik hebben gemaakt van de vergunning van bedrijf 1 of werkzaam zijn geweest voor bedrijf 1. Dit leidt ertoe dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van stelselmatig bedrog. Het feit dat de ladingen naar andere afnemers zijn gegaan dan bedrijf 1 maakt dit contract ook niet vals.
Nu niet kan worden bewezen dat het betreffende contract tussen B.V. 1 en bedrijf 1 vals is, kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat de overbrengingen, waarvoor mede toestemming verkregen is, op valse gronden hebben plaatsgevonden.
Overwegingen van de rechtbank:
Partiële vrijspraak
Zoals reeds eerder is overwogen, kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het zich in het dossier bevindende, tussen B.V. 1 en bedrijf 1 gesloten contract, dat mede ten grondslag is gelegd aan het Kennisgevingsformulier op basis waarvan de toestemming met nummer NL (nummer) is verkregen, vals en/of vervalst is.
Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat de telastegelegde overbrengingen geschiedde met een door vervalsing(en) verkregen toestemming.
Voor een nadere motivering dienaangaande verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent hiervoor is overwogen. Dit betekent dat de verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de in de tenlastelegging genoemde door vervalsing verkregen toestemming. Voorts acht de rechtbank om dezelfde redenen onvoldoende bewijs aanwezig voor het tenlastegelegde “door fraude verkregen toestemming” zodat de rechtbank de verdachte ook voor dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de volgende feiten en omstandigheden wel wettig en overtuigend bewezen dat de onder 5 tenlastegelegde overbrengingen van in totaal (ongeveer) 106 containers is geschied met een door een onjuiste voorstelling van zaken verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteit.
Medeverdachte 3 heeft namens B.V. 1 een aanvraag ingediend bij SenterNovem voor de voorgenomen export van 120 transporten van kunststof geïsoleerde kabelrestanten met een gewicht van in totaal 3.600.000 kilo van Nederland naar China in de periode van 1 december 2005 tot 1 december 2006. Bij deze aanvraag was het contract tussen B.V. 1 en bedrijf 1 gevoegd en in de aanvraag stond als inrichting voor verwijdering van nuttige toepassing bedrijf 1 te (plaats) te China vermeld met code: “R 4” als wijze van verwerking, hetgeen inhoudt: recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen.
SenterNovem heeft bij besluit van 5 januari 2006 kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen deze voorgenomen overbrenging. In de bijlage bij dit besluit staat - voor zover relevant - vermeld dat voor elk transport de afvalstoffen dezelfde fysische en chemische eigenschappen moeten hebben en op dezelfde wijze dienen te worden verwerkt als aangegeven. Elk transport vertrekt vanaf en eindigt op de opgegeven adressen, tenzij de kennisgever (te weten B.V. 1) schriftelijk heeft aangegeven en het bevoegd gezag schriftelijk heeft ingestemd met een voorgenomen wijziging ter zake.
Uit het dossier in de zaken F1 tot en met F27 is gebleken dat de voorgenomen verzendingen met kunststof geïsoleerde kabelrestanten niet één keer daadwerkelijk naar bedrijf 1 te (plaats) te China zijn vervoerd om door bedrijf 1 daar nuttig te worden verwerkt, terwijl nergens uit volgt dat B.V. 1 aan SenterNovem heeft gemeld dat een partij naar een andere afnemer is vervoerd voor verwerking.
In plaats daarvan zijn de verzendingen naar telkens andere bedrijven in China vervoerd, hetgeen volgt uit de op de vrachtbrieven vermelde ontvanger (consignee), en uit de omstandigheid dat de facturen behorende bij de verzendingen steeds door anderen dan bedrijf 1 zijn voldaan.
Uit deze wijze van feitelijke uitvoering van het contract volgt, behoudens een plausibele andersluidende verklaring - die ontbreekt -, dat het niet anders kan zijn dan dat het van meet af aan ter zake van de overbrengingen (F1 tot en met F27) nimmer de bedoeling van B.V. 1 en de medeverdachten, waaronder de verdachte, is geweest om de containers met kabelafval naar bedrijf 1 te vervoeren, om aldaar door bedrijf 1 nuttig verwerkt te worden.
Op grond van de hierboven vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat elk van deze overbrengingen heeft plaatsgevonden met toestemming van SenterNovem die verkregen is op basis van een onjuiste voorstelling van zaken. Dit is aan te merken als sluikhandel en overtreding van artikel 26 van de EVOA.
Daderschap van de verdachte
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank feitelijk leiding gegeven aan de hierboven onder 1, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten. Hij was niet alleen actief betrokken bij de verboden gedragingen maar had ook feitelijke zeggenschap zowel in B.V. 1 als in B.V. 4 ten aanzien van de beslissing tot het al dan niet uitvoeren van de verboden gedragingen in B.V. 1 en B.V. 4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte dan ook door zijn handelen opzettelijk de Nederlandse handhaving van de EVOA-regelgeving overtreden.
Opzet
Op het terrein van het economisch strafrecht is het opzet ‘kleurloos’. Dat houdt in dat de dader van een economisch delict strafbaar is, indien hij willens en wetens heeft gehandeld of nagelaten, zoals in de strafbepaling is omschreven. Het opzet behoeft niet op het overtreden van het verbod te zijn gericht, ook niet in die gevallen waarin de strafbepaling is geformuleerd in de vorm van opzettelijke overtreding van een wettelijk voorschrift.
Medeplegen
Het opzet van de verdachte was telkens gericht op de overbrengingen van containers met afvalstoffen vanuit Nederland naar China. Deze handelingen heeft hij in bewuste, nauwe en volledige samenwerking met anderen gedaan. Er is dus sprake van opzet en medeplegen geweest aan de zijde van de verdachte.
Op 12 juli 2007 is de nieuwe EVOA van kracht geworden. Ongecontroleerde uitvoer van afvalstoffen naar China is ook onder de nieuwe EVOA niet toegestaan. De aan het overbrengen van dergelijk afval naar China gestelde eisen zijn veranderd, maar uit die wijziging blijkt niet van gewijzigd inzicht van de (internationale) wetgever met betrekking tot de onderhavige handelingen, zodat er geen aanleiding bestaat om de oude regeling op het handelen van de verdachte rechtspersoon niet van toepassing te verklaren.
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60 eerste lid (oud) van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
4.
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60 eerste lid (oud) van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
5.
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60 eerste lid (oud) van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als feitelijk leidinggevende in B.V. 1 en B.V. 4 leiding gegeven aan het medeplegen van opzettelijk beladen van containers met mengsels, bestaande uit aluminiumscrap en motorscrap, overgebracht vanuit Nederland naar China zonder de daarvoor bevoegde autoriteit in Nederland tevoren van deze afvaltransporten in kennis te stellen dan wel toestemming daarvoor te vragen.
Daarnaast heeft de verdachte als feitelijk leidinggevende een groot aantal transporten van grote partijen kunststofgeïsoleerde kabelrestanten vanuit Nederland naar diverse afnemers in China overgebracht waarbij deze overbrengingen zijn geschied met een onjuiste voorstelling van zaken verkregen toestemming van SenterNovem.
Het bovenstaande is sluikhandel. Daarmee heeft de verdachte bewust gehandeld in strijd met de bepalingen van de EVOA. Deze bepalingen beogen internationale transporten van afvalstoffen te reguleren teneinde ongewenste gevolgen dan wel risico’s voor het milieu te vermijden.
Het valt de verdachte zwaar aan te rekenen dat hij als professioneel exporteur van afvalstoffen naar China als leidinggevende van B.V. 1 en B.V. 4 bij de verboden gedragingen een sturende rol heeft gespeeld. Met zijn handelen heeft hij bijgedragen aan de schending van de integriteit van het controlesysteem van de EVOA door de autoriteiten stelselmatig te misleiden, waardoor het toezicht op de verwerking van de afvalstoffen niet mogelijk is geweest. Het handelen van de verdachte werkt bovendien
concurrentievervalsend ten opzichte van ondernemers die zich wel aan de voorschriften houden.
Op dergelijke, ernstige strafbare feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 juli 2011 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Nu de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard dan ten laste zijn gelegd wordt een lagere gevangenisstraf opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet op de artikelen 47, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a onder 1°, 2 en 6 van de Wet van de Wet op de economische delicten en de artikelen 15 en 26 van de Verordening (EEG) 259/93 van de Raad betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Unie (oud).
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van een (1) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Geerars, voorzitter,
en mrs. Mentink en Koekebakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2011.
Bijlage bij vonnis van 7 november 2011:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
B.V. 1 en/of B.V. 4
op of omstreeks 14 september 2005 te Rotterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft/hebben verricht als bedoeld in artikel 26 eerste lid van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap,
immers was/waren zij en/of een of meer van haar/hun mededader(s) doende een container waarvan de inhoud bestond uit een mengsel van (onder andere) aluminium scrap en/of stukken hout en/of stukken rubber slang en/of spaanplaat en/of gelig purschuim en/of karton en/of printplaatjes en/of triplex en/of polyester en/of condensatoren en/of delen van koelcontainers en/of stukken ijzer, zijnde (een) (voor nuttige toepassing bestemde) afvalstof(fen) die nog niet in een van de bijlagen II, III en IV van deze Verordening is/zijn opgenomen, over te brengen van Nederland naar China,
terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de bevoegde/betrokken autoriteiten;
tot welk feit verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opdracht heeft gegeven,
en/of
aan welke verboden gedraging verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(artikel la juncto artikel 2 juncto artikel 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 10.60 lid 1 Wet milieubeheer (oud) juncto artikel 26 lid 1 van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap juncto artikel 51 Wetboek van Strafrecht)
B.V. 1 en/of B.V. 4
in of omstreeks de periode van 6 april 2006 tot en met 10 mei 2006 te Rotterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft/hebben verricht als bedoeld in artikel 26 eerste lid van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van
afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap,
hebbende zij en/of een of meer van haar/hun mededader(s).
twee, in ieder geval een of meer, container(s) waarvan de inhoud bestond uit een mengsel van mixed motor scrap (electromotoren) en afval van aluminium (lampen)kappen, zijnde (een) (voor nuttige toepassing bestemde) afvalstof(fen) die nog niet in een van de biilagen II, III en IV van deze Verordening is/zijn opgenomen, overgebracht van Nederland naar China,
terwijl die overbrenging(en) geschiedde(n) zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de bevoegde/hetrokken autoriteiten;
tot welk(e) feit(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opdracht heeft gegeven,
en/of
aan welke verboden gedraging(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven:
(artikel 1a juncto artikel 2 juncto artikel 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 10.60 lid 1 Wet milieubeheer (oud) junco artikel 26 lid 1 van de Verordening (EEG)
Nr. 259/93 betreffende en controle de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de
juncto artikel 51 Wetboek van Strafrecht)
B.V. 1
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 april 2006 tot en met
13 september 2006 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
opzettelijk,
twee, in ieder geval een of meer, valse en/of vervalste Certificate(s) Of Preshipment Inspection On Waste Materials (CCIC-certificaten),
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- voorhanden heeft gehad,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die geschrift(en) bestemd was/waren om als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een (of meer) ander(en) te doen gebruiken,
immers was/waren (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid,
op dat/die Certificate(s) Of Preshipment. Inspection On Waste Materials (CCIC-certificaten) (documentcode nummer, ordner 3 blz. B33 en/of documentcode nummer, ordner 4 blz. E16)
een of meer van de navolgende aantekening(en)/gegeven(s) vermeld:
- het logo van CCIC Marseille SARL en/of
- bij/als shipper bedrijf 2 en/of
- bij/als inspector 1 en/of
- een handtekening die moest doorgaan voor een handtekening door/namens CCIC
Marseille SARL;
tot welk(e) feiten verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opdracht heeft gegeven,
en/of
aan welke verboden gedraging(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 51 Wetboek van Strafrecht)
4.
(Zaak D)
B.V. 1 en/of B.V. 4
in of omstreeks de periode van 11 april 2006 tot en met 27 april 2006 te Rotterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
opzettelijk,
(een) handeling(en) heeft/hebben verricht als bedoeld in artikel 26 eerste lid van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap,
immers was/waren zij en/of een of meer van haar/hun mededader(s) doende
tien, in ieder geval een of meer, container(s) waarvan de inhoud bestond uit een mengsel van motor scrap en/of compressorpotten en/of hout en/of grond en/of computercomponenten en/of delen van koelcontainers en/of kabel, zijnde (een)
(voor nuttige toepassing bestemde) afvalstof(fen) die nog niet in een
van de bijlagen II, III en IV van deze Verordening is/zijn opgenomen, over te brengen van Nederland naar China,
terwijl die overbrenging(en) geschiedde(n) zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de bevoegde/betrokken autoriteiten;
tot welk(e) feit(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven,
en/of
aan Welke verboden gedraging(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(artikel la juncto artikel 2 juncto artikel 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 10.60 lid 1 Wet milieu Beheer (oud) juncto artikel 26 lid I van de Verordening (EEG)
Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap juncto artikel 51 Wetboek van Strafrecht).
B.V. 1 en/of B.V. 4
in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 september 2006 te Rotterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans
opzettelijk,
meermalen, (een) handeling(en) heeft/hebben verricht als bedoeld in artikel 26 eerste lid van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap,
hebbende zij en/of een of meer van haar/hun mededader(s),
(ongeveer) 106 containers, in ieder geval (telkens) een of meer container(s) waarvan de inhoud bestond uit kunststofgeïsoleerde (grond)kabelrestanten, in ieder geval kabelafval, in ieder geval (een) afvalstof(fen) (voor nuttige toepassing) die nog niet in een van de bijlagen II, III en IV van deze Verordening is/zijn opgenomen, overgebracht van Nederland naar China,
terwijl die overbrenging(en) (telkens) geschiedde(n) met een door vervalsing en/of een onjuiste voorstelling van zaken en/of fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten,
aangezien B.V. 1 voor de overbrenging(en) van die afvalstof(fen) bij beschikking met nummer NL (nummer) toestemming had verkregen van de Nederlandse autoriteiten terwijl B.V. 1 in strijd met de waarheid in aan die toestemming ten grondslag liggende Kennisgevingsformulier grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen met nummer NL (nummer) had vermeld dat bedrijf 1 de ontvanger was;
tot welk(e) feit(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) althans alleen, opdracht heeft gegeven,
en/of
aan welke verboden gedraging(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(artikel 1a juncto artikel 2 juncto artikel 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 10.60 lid 1 Wet milieubeheer (oud) juncto artikel 26 lid 1 van de Verordening (EEG)
Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap juncto artikel 51 Wetboek van Strafrecht)
B.V. 1
in of omstreeks de periode van 26 oktober 2005 tot en met 31 december 2005 te Rotterdam en/of te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
opzettelijk,
van een of meer valse en/of vervalste contract(en), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - gebruik heeft gemaakt als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst,
bestaande die valsheid er in dat (telkens) valselijk, immers in strijd met de waarheid, in/op dat/die contract(en) (documentnummer nummer en/of nummer, ordner 4 blz. F319 en/of documenten nummer, ordner 4 blz. F 325)
een of meer van de navolgende aantekening(en)/gegeven(s) vermeld was/waren:
- bij/als buyer: bedrijf 1 en/of
- een stempel met Chinese tekens en/of een handtekening die moest(en) doorgaan voor de stempel en/of een handtekening van/namens bedrijf 1,
en bestaande dat gebruikmaken er in dat verdachte en/of een of meer van haar
mededader(s) dat/die contract(en) heeft aangeboden aan Senter Novem in verband met een kennisgevingsprocedure op grond van de Verordening (EEG) Nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen naar en uit de Europese Gemeenschap;
tot welk(e) feit(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een pf meer ander(en), althans alleen,
opdracht heeft gegeven,
en/of
aan welke verboden gedraging(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
(artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 51 Wetboek van Strafrecht)