ECLI:NL:RBROT:2011:BU4876

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
371290 / HA ZA 11-247
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering uit kredietovereenkomst onder de Wet op het Consumentenkrediet

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam diende, ging het om een vordering van Credivance N.V. tegen [gedaagde] en [persoon 1] op basis van een kredietovereenkomst. De kredietovereenkomst was afgesloten op 31 mei 2002 en had een limiet van € 10.000,-. Credivance vorderde betaling van een bedrag van € 20.733,03, vermeerderd met rente, omdat de gedaagden meer dan twee maanden achterstallig waren in hun betalingsverplichtingen. De rechtbank had eerder in een verstekvonnis de vordering toegewezen, maar [gedaagde] stelde verzet in tegen dit vonnis, stellende dat zij niet betrokken was bij de overeenkomst en dat de vordering was verjaard.

De rechtbank oordeelde dat het verzet tijdig was ingesteld en dat de vordering van Credivance was verjaard. De rechtbank overwoog dat op grond van de Wet op het Consumentenkrediet de vordering pas opeisbaar werd nadat de kredietnemer gedurende ten minste twee maanden achterstallig was in de betaling en na in gebreke te zijn gesteld. De rechtbank concludeerde dat de vordering op [gedaagde] was verjaard op 7 november 2007, omdat Credivance meer dan vijf jaar na het opeisbaar worden van de vordering pas een brief naar [gedaagde] had gestuurd. Hierdoor werd de vordering afgewezen en werd het eerdere verstekvonnis vernietigd.

De rechtbank veroordeelde Credivance in de proceskosten, maar bepaalde dat de kosten van het betekenen van het verstekvonnis voor rekening van [gedaagde] kwamen, omdat zij in eerste instantie niet was verschenen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 371290 / HA ZA 11-247
Vonnis in verzet van 26 oktober 2011
in de zaak van
de naamloze vennootschap
CREDIVANCE N.V., voorheen h.o.d.n. AMEV FINANCIERINGEN N.V. resp.
FORTIS ASR FINANCIERINGEN N.V.,
gevestigd te Bunnik,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. B. Boneveld,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. M. Rotgans.
Partijen worden hierna aangeduid als “Credivance” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 juni 2010 van Credivance, met producties;
- het door deze rechtbank op 14 juli 2010 tussen Credivance (als eiser) en [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en [gedaagde] (als gedaagden) bij verstek gewezen vonnis onder
zaak-/rolnummer 356328 / HA ZA 10-1829;
- de verzetdagvaarding van [gedaagde], met producties;
- de conclusie van antwoord in oppositie van Credivance, met producties;
- de conclusie van repliek in oppositie van [gedaagde], met productie.
1.2. De rechtbank heeft de onderhavige procedure, gelet op de verknochtheid van beide zaken, ambtshalve gevoegd met de verzetprocedure van [persoon 1] tegen Credivance
(zaak-/rolnummer 371019 / HA ZA 11-197).
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1. Op 31 mei 2002 heeft [persoon 1] een kredietovereenkomst voor een limietbedrag van
€ 10.000,- met AMEV Financieringen N.V. afgesloten. Op de kredietovereenkomst staat [gedaagde] als “partner” vermeld. Op deze kredietovereenkomst staat verder - voor zover rechtens relevant - het volgende vermeld:
“[…] [persoon 1] […] en partner […] [gedaagde] […] hierna zowel tezamen als ieder afzonderlijk te noemen “de Kredietnemer”; […]
Op deze kredietovereenkomst is de Wet op het Consumentenkrediet van toepassing. […]
Van deze overeenkomst maken deel uit de aan de achterkant afgedrukte ALGEMENE BEPALINGEN; […].”
2.2. De Algemene bepalingen AMEV doorlopend krediet/AMEV saldokrediet luiden - voor zover rechtens relevant - als volgt:
“Artikel 1. Vervroegde opeisbaarheid
Het saldo van het krediet zal onmiddellijk en geheel opeisbaar zijn, indien:
1. de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen rentebedrag, na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen; […]
Artikel 12. Aansprakelijkheid meerdere kredietnemers
In het geval dat deze overeenkomst door meer dan één kredietnemer is aangegaan, is ieder der kredietnemers tegenover de kredietgever hoofdelijk verbonden.”
2.3. Op 3 juni 2002 heeft AMEV Financieringen N.V. de kredietlimiet van € 10.000,- overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [gedaagde].
2.4. [gedaagde] is sinds 1988 woonachtig aan de [adres] te [woonplaats].
2.5. Op 6 november 2002 heeft AMEV Financieringen N.V. een brief gestuurd aan [persoon 1], waarin zij de kredietovereenkomst heeft opgezegd en [persoon 1] heeft gesommeerd binnen acht dagen € 10.871,11 te voldoen.
2.6. Op 27 november 2007 heeft Solvence B.V. een brief gestuurd aan [gedaagde] op het adres [adres 2] [plaats]. Solvence B.V. stuurde op 19 februari 2008 wederom een brief naar [gedaagde] op voornoemd adres.
2.7. Op 12 november 2009 heeft Unisolve B.V. aan [gedaagde] op het adres [adres] [woonplaats] een brief gestuurd waarin onder meer het volgende staat:
“Zeer recent zijn wij in het bezit gekomen van uw huidige adres. Hoewel wij u correct hebben aangeschreven op uw laatst bekende adres vermoeden wij dat u niet in bezit bent van ons laatste schrijven. Om die reden doen wij u hierbij een kopie van de laatst verstuurde brief toekomen. […].”
2.8. Op 11 december 2009 heeft Unisolve B.V. een brief gestuurd aan [gedaagde] op het adres [adres] [woonplaats], waarin [gedaagde] in gebreke wordt gesteld.
2.9. Op 18 januari 2010 heeft Unisolve B.V. een brief gestuurd aan [gedaagde] op het adres [adres] [woonplaats] waarin de leningsovereenkomst nr. [lening overeenkomstnummer] per direct wordt opgezegd.
3. Het geschil
3.1. Credivance heeft in de verstekprocedure gevorderd - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [persoon 1] en [gedaagde] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 20.733,03, te vermeerderen met de contractuele rente van 11% per jaar over € 14.756,80 vanaf 12 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van Credivance integraal toegewezen en zijn [persoon 1] en [gedaagde] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Credivance tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.126,93.
3.3. [gedaagde] vordert in het verzet - zakelijk weergegeven - dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van Credivance alsnog worden afgewezen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet wordt geacht tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2. Credivance heeft bij dagvaarding gesteld dat de op grond van de kredietovereenkomst verschuldigde bedragen ineens opeisbaar zijn geworden, omdat de gedaagden, [gedaagde] en [persoon 1], meer dan twee maanden achterstallig waren in de nakoming van hun betalingsverplichtingen, en zij deze verplichtingen ook na in gebreke te zijn gesteld bij brief van 6 november 2002 niet zijn nagekomen. Bij conclusie van antwoord in oppositie heeft Credivance haar stelling gewijzigd door te stellen dat wegens nalatigheid van [gedaagde] om haar verhuizingen door te geven, Credivance haar pas op 11 december 2009 in gebreke heeft kunnen stellen en de vordering op [gedaagde] pas toen opeisbaar is geworden.
4.3. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat zij niet bij het sluiten van de overeenkomst betrokken was en dat de handtekening op de overeenkomst niet van haar afkomstig is. Subsidiair heeft zij gesteld dat de vordering van Credivance opeisbaar is geworden op
6 november 2002 en dat nu zij pas op 12 november 2009 voor het eerst door Credivance is aangesproken, de vordering is verjaard. Daarnaast heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat zij sinds de aanvang van de kredietovereenkomst is verhuisd en gesteld sinds 1988 op hetzelfde adres te wonen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens en een huurovereenkomst overlegd.
4.4. De rechtbank overweegt als volgt. Indien het beroep op verjaring zou slagen, dan kan de vraag of [gedaagde] kredietnemer bij de overeenkomst was, onbehandeld blijven. De rechtbank zal daarom eerst het verjaringsverweer behandelen.
4.5. Op grond van artikel 33 van de Wet op het consumentenkrediet (hierna: WCK) en artikel 1 van de Algemene bepalingen AMEV doorlopend krediet wordt het op basis van de kredietovereenkomst verschuldigde bedrag slechts opeisbaar nadat de kredietnemer gedurende tenminste twee maanden achterstallig is geweest in de betaling van een vervallen rentebedrag en ook na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen.
4.6. In geval van één krediet met meerdere kredietnemers, die allen hoofdelijk aansprakelijk zijn, is ieder van de kredietnemers voor het gehele bedrag aansprakelijk indien de overeengekomen verplichtingen niet worden nagekomen. De kredietnemers kunnen onderling afspreken dat de verplichtingen door slechts één van de kredietnemers zullen worden voldaan, maar dit heeft geen gevolgen voor de hoofdelijke aansprakelijkheid indien de betreffende kredietnemer de verplichtingen niet nakomt. Dit brengt met zich mee dat indien de kredietovereenkomst door het niet voldoen van de termijnbetalingen, na het sturen van een ingebrekestelling aan één der kredietnemers, wordt opgezegd en het verschuldigde bedrag opeisbaar wordt, de kredietgever het gehele verschuldigde bedrag vanaf dat moment bij ieder van de kredietnemers kan opeisen. Daarnaast heeft opzegging tot gevolg dat het voor de andere kredietnemer(s) ook niet meer mogelijk is om nog gebruik te maken van het krediet.
4.7. Met het sturen van de brief van 6 november 2002 aan [persoon 1] werd de vordering zodoende ook opeisbaar ten opzichte van [gedaagde]. Daarmee ontstonden voor Credivance twee te onderscheiden vorderingsrechten. Het feit dat Credivance er voor gekozen heeft om in eerste instantie slechts haar vordering op [persoon 1] te proberen te verhalen, doet daar niets aan af. Het bestaan van te onderscheiden vorderingsrechten op [persoon 1] en [gedaagde] heeft wel tot gevolg dat de rechten afzonderlijk van elkaar kunnen verjaren en een eventuele stuitingshandeling zodoende met betrekking tot ieder van de schuldenaren dient te worden gedaan.
4.8. Blijkens de door Credivance in het geding gebrachte brieven is op 27 november 2007 voor het eerst een brief gestuurd naar [gedaagde]. Dit was meer dan vijf jaar na het opeisbaar worden van de vordering.
4.9. Nu de vordering reeds verjaard was op het moment van sturen van deze brief, behoeft het feit dat [gedaagde] de ontvangst ervan betwist in verband met onjuiste adressering geen bespreking.
4.10. Nu de verjaring van de vordering van Credivance sinds het moment van opeisbaar worden niet binnen een periode van vijf jaar is gestuit, is deze verjaard op 7 november 2007. De vordering van Credivance zal dan ook worden afgewezen.
4.11. Door het slagen van het verjaringsverweer kan het door [gedaagde] gevoerde verweer ten aanzien van de ondertekening van de kredietovereenkomst onbesproken blijven.
4.12. Credivance zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in artikel 141 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor rekening van [gedaagde] komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [gedaagde] in eerste instantie niet is verschenen. De door Credivance te vergoeden kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 71,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2 punten × tarief EUR 579,-)
Totaal € 1.229,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het door de rechtbank op 14 juli 2010 gewezen verstekvonnis onder zaak-/rolnummer 356328 / HA ZA 10-1829 ten aanzien van [gedaagde];
en opnieuw rechtdoende:
5.2. wijst de vordering van Credivance af;
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn veroorzaakt door het aanvankelijk niet verschijnen, aan de zijde van Credivance begroot op € 101,29, de kosten van de betekening van het verstekvonnis;
5.4. veroordeelt Credivance in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.229,-;
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.?
2275/548