ECLI:NL:RBROT:2011:BW0274
Rechtbank Rotterdam
- Raadkamer
- M. van der Ven
- Rechtspraak.nl
Uitleg begrip ‘zaak’ in het kader van artikel 591a Sv en de afwijzing van het verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker was niet verschenen op de zitting, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker voor een aantal feiten niet was gedagvaard, omdat deze feiten waren geseponeerd. De kern van de zaak draait om de uitleg van het begrip 'zaak' zoals bedoeld in artikel 591a Sv. De rechtbank oordeelt dat onder dit begrip alle feiten vallen waarvoor de verzoeker in bewaring is gesteld, mits deze feiten deel uitmaakten van het voorbereidend onderzoek en onlosmakelijk samenhangen met de feiten waarvoor de verzoeker wel is gedagvaard.
De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is verduidelijkt dat de term 'de zaak' in artikel 591a Sv betrekking heeft op alles wat het rechtsgeding omvat. In dit geval heeft de rechtbank geconcludeerd dat de geseponeerde feiten, hoewel niet in de dagvaarding opgenomen, toch onder het begrip 'zaak' vallen, omdat ze onlosmakelijk verbonden zijn met de gedagvaarde feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker geen recht heeft op een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, omdat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen, waarbij het verzoek om vergoeding van de kosten van de voorgaande raadsman werd ingetrokken. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van één zaak, ondanks de sepotbeslissing voor de niet in de dagvaarding opgenomen feiten. De rechtbank heeft deze conclusie onderschreven en de afwijzing van het verzoek bevestigd.