In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 juni 2012, staat de vraag centraal of een huurder, [gedaagde], een antenne-installatie op het dak van zijn huurwoning mag behouden. De eiser, Stichting Vestia Groep, vordert primair de verwijdering van de antenne en subsidiair machtiging tot verwijdering onder bepaalde voorwaarden. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd aan de hand van eerdere vonnissen en processtukken, waaronder een comparitie van partijen.
De gedaagde stelt dat hij in 1997 toestemming heeft gekregen van de rechtsvoorganger van Vestia voor het plaatsen van de antenne. Vestia betwist dit en stelt dat de antenne-installatie hinderlijk is. De kantonrechter oordeelt dat, zelfs als er toestemming is verleend, latere inzichten kunnen leiden tot heroverweging van die toestemming. De rechter concludeert dat artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van toepassing is, omdat het zenden van informatie door een zendamateur onder de vrijheid van informatie valt.
Bij de belangenafweging komt de kantonrechter tot de conclusie dat het belang van [gedaagde] bij het handhaven van de antenne zwaarder weegt dan het belang van Vestia bij verwijdering. [gedaagde] heeft zijn antenne-installatie al meer dan dertig jaar zonder klachten gebruikt, en Vestia heeft deze lange tijd gedoogd. De kantonrechter wijst de primaire vordering van Vestia af en oordeelt dat de subsidiaire vordering, die voorwaarden aan de handhaving van de antenne verbindt, ook niet toewijsbaar is. Vestia wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.