Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Beschikking in de zaak van:
[naam moeder], hierna: de moeder,
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
Het verloop van de procedure
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. drs. R.F.P. Scheele;
- de grootmoeder moederszijde, [naam grootmoeder moederszijde], (hierna: de grootmoeder) bijgestaan door haar advocaat mr. M.P. Kloppenburg;
- de pleegmoeder, [naam pleegmoeder];
- de stichting, vertegenwoordigd door [naam zittingsvertegenwoordiger].
De vaststaande feiten
- - 18 juli 2012 begeleid bezoek voor u alleen (…)
- - 22 augustus 2012 begeleid bezoek voor u alleen
- - 12 september 2012 begeleid bezoek voor u alleen
- - 17 oktober 2012 begeleid bezoek voor u en [naam grootmoeder
moederszijde] als zij dit wenst
- - 14 november 2012 begeleid bezoek voor u alleen
- - 12 december 2012 begeleid bezoek voor u alleen.
De beoordeling
De beoordeling
family lifeheeft met de minderjarige in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan worden gekwalificeerd als belanghebbende. Volgens de Memorie van Toelichting vallen daar in een omgangszaak de grootouders niet onder.
family lifeen dat de grootmoeder dus niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de kinderrechter zijn in de onderhavige procedure geen gewijzigde feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die thans tot een ander oordeel nopen. Weliswaar heeft ook de grootmoeder de minderjarige in het kader van de bij de aanwijzing van 20 februari 2012 vastgestelde omgangsregeling bezocht en wordt zij expliciet genoemd in het aanwijzingsbesluit van 4 juli 2012, maar dat maakt niet dat daardoor nu wel sprake is van
family lifeen zij dus als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 lid van de Awb en artikel 798 Rv kan worden aangemerkt. Voor het oordeel dat de grootmoeder niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, vindt de kinderrechter tevens steun in artikel 1:263a, eerste lid, BW, waarin is bepaald dat de stichting voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind kan beperken en artikel 1:259, eerste lid, BW, waarin is bepaald dat enkel de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaren of ouder om vervallenverklaring van de aanwijzing kan verzoeken.