In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 juli 2012 uitspraak gedaan over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van het ouderlijk gezag van beide ouders over een minderjarige. De Raad heeft verzocht om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag en heeft daarnaast geconcludeerd dat het gezag van de vader geschorst dient te worden. De rechtbank heeft eerst onderzocht of de vader, conform Marokkaans recht, met het ouderlijk gezag was belast. De minderjarige staat sinds 1 augustus 2008 onder toezicht en is sinds 18 september 2008 uit huis geplaatst. De vader is sinds zijn vertrek naar Marokko niet meer betrokken geweest bij de opvoeding van de minderjarige en is niet op de hoogte van zijn bestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader ongeschikt en onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, en heeft daarom besloten om hem te ontheffen van het ouderlijk gezag.
Ten aanzien van de moeder heeft de rechtbank ook geoordeeld dat zij onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De minderjarige verblijft al geruime tijd in een pleeggezin waar hij zich veilig heeft gehecht en positief heeft ontwikkeld. Ondanks de verbeterde situatie van de moeder, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het belang van de minderjarige om in het pleeggezin op te groeien zwaarder weegt dan het belang van de moeder op gezinshereniging. De rechtbank heeft daarom ook de moeder ontheven van het ouderlijk gezag. De Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam is benoemd tot voogdes over de minderjarige, zodat de continuïteit van de zorg en opvoeding gewaarborgd blijft.