Tegen de achtergrond van genoemde vaststaande feiten heeft [eisres] hieraan de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
De in 5.1 van het kortgedingvonnis van 20 juni 2011 geformuleerde veroordeling van [eisres] tot levering van aluminiumprofielen heeft betrekking op 54 bestellingen, dat wil zeggen, bestellingen van 54 klanten van [gedaagde];
Uit nr. 118 van de memorie van antwoord van [gedaagde] volgt echter dat [gedaagde] geen aanspraak meer maakt op 46 van deze 54 bestellingen en dat zij nog slechts levering van de volgende acht bestellingen vordert - aangeduid met de namen van de acht klanten aan wie deze bestellingen kunnen worden gekoppeld:
- [klant 1]
- [klant 2]
- [klant 3]
- [klant 4]
- [klagernt 5]
- [klant 6]
- [klant 7]
- [klant 8];
Ofschoon [gedaagde] (eerst) op 24 oktober 2011 is overgegaan tot betekening aan [eisres] van het kortgedingvonnis van 20 juni 2011, is door haar eerst op 25 november 2011 de in 5.5 van het kortgedingvonnis van 20 juni 2011 bedoelde definitieve garantie gesteld die vereist is voor uitvoerbaarheid van dit vonnis; zonder deze garantie hoefde [eisres] nog geen voorbereidingen voor levering te treffen;
[gedaagde] is echter op 25 november 2011 nog steeds niet ingegaan op het herhaalde verzoek aan haar van [eisres] om aan te geven dat [eisres] nog slechts gehouden is tot levering van de acht bestellingen als genoemd in nr. 118 van de memorie van antwoord;
Eerst op 28 november 2011 heeft [gedaagde] bevestigd dat conform nr. 118 van de memorie van antwoord moest worden geleverd; vervolgens heeft [eisres] nog diezelfde dag de hierin genoemde acht bestellingen in productie genomen; op 20 december 2011 zijn deze acht bestellingen gereed gekomen;
Het is [eisres] gebleken dat [gedaagde] uiteindelijk eveneens aanspraak maakt op levering van de bestelling voor de klant met de naam [X] (hierna: de [X]-bestelling); [gedaagde] miskent daarbij, zoals [eisres] haar ook herhaaldelijk heeft aangegeven, dat deze bestelling niet een van de acht bestellingen is die genoemd zijn in nr. 118 van de memorie van antwoord en [eisres] dan ook niet gehouden is tot levering van deze bestelling; nadat [gedaagde] op 6 december 2011 had laten weten aanspraak te maken op de [X]-bestelling, heeft [eisres] op 7 december 2011 ook deze bestelling in productie genomen, uitsluitend om het risico van het verbeuren van dwangsommen ingevolge het kortgedingvonnis van 20 juni 2011 te minimaliseren;
Omdat [gedaagde] in hoger beroep haar eis heeft verminderd tot levering van genoemde acht bestellingen, kan zij geen levering meer vorderen van de overige 46 bestellingen; hierbij heeft zij namelijk geen belang meer; de omstandigheid dat [gedaagde] uiteindelijk ook aanspraak maakt op levering van de [X]-bestelling betekent dat [eisres] niet kan vertrouwen op de eerdere toezegging van [gedaagde] dat levering conform nr. 118 van de memorie van antwoord zou moeten plaatsvinden; [eisres] heeft dan ook belang bij het door haar primair gevorderde executieverbod;
Voor zover [eisres] op grond van het kortgedingvonnis van 20 juni 2011 gehouden is tot levering van de [X]-bestelling binnen een termijn van vier weken vanaf 7 december 2011, dan moet dat betekenen dat zij onmogelijk aan deze verplichting kan voldoen, omdat het bedrijf van [eisres] en dat van de voor het productieproces van de aluminium profielen noodzakelijke lakkers gedurende deze termijn twee weken lang gesloten zullen zijn in verband met kerstverlof; [eisres] zal pas op 27 januari 2011 met zekerheid de [X]-bestelling kunnen leveren, eventueel al op 20 januari 2011, een en ander vanwege het kerstverlof en de eindejaarsdrukte; als [gedaagde] voortvarend had gehandeld, zou levering vóór 31 december 2011 zijn afgewikkeld; [gedaagde] heeft echter veel te lang gewacht met tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis van 20 juni 2011 en met het specificeren welke producten door [eisres] geleverd zouden moeten worden, ondanks dat [eisres] daarom herhaaldelijk had verzocht; tegen deze achtergrond zou het onredelijk zijn om meer inspanning en zorgvuldigheid van [eisres] te vergen dan zij al heeft betracht; de dwangsom heeft dan ook zijn zin verloren, zodat opheffing daarvan op zijn plaats is; dit geldt temeer nu sprake is van disproportionaliteit tussen de dwangsom die [eisres] dreigt te verbeuren en de door niet-tijdige nakoming geschonden belangen van [gedaagde];
Voor zover de voorzieningenrechter meent dat er geen grond bestaat voor opheffing van de dwangsom, dient de dwangsom in ieder geval opgeschort te worden in die zin dat [eisres] geen dwangsommen verbeurt als zij uiterlijk op 27 januari 2011 de [X]-bestelling heeft geleverd; de hoogte van de dwangsom dient dan echter wel te worden verminderd; immers, de in het kortgedingvonnis van 20 juni 2011 opgenomen dwangsom is gekoppeld aan genoemde 54 bestellingen met een totale waarde van ongeveer € 180.000,--, terwijl de prijs van de [X]-bestelling slechts
€ 2.750,-- bedraagt; vermindering van de dwangsom tot maximaal € 50,-- per dag zou op zijn plaats zijn.