ECLI:NL:RBROT:2012:BV1583

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
393643 / HA RK 12-8
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van getuige niet-ontvankelijk verklaard door rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een getuige in een strafzaak. De verzoeker, die als getuige was gehoord door de rechter-commissaris, stelde dat hij onterecht onder ede was gehoord zonder de bijstand van een raadsman en een tolk. Hij voerde aan dat hij door de rechter-commissaris was blootgesteld aan de dreiging van een meineedprocedure, wat zijn positie als getuige zou hebben aangetast. De rechtbank oordeelde dat de getuige niet behoort tot de groep van personen die een verzoek tot wraking kunnen indienen volgens artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelde vast dat de getuige geen verdedigingsbelangen heeft die onder de bescherming van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vallen, aangezien deze bepaling is bedoeld voor verdachten die aan vervolging zijn onderworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de wraking van de rechter-commissaris rechtvaardigden en verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk. De beslissing werd genomen door de oudste rechter in aanwezigheid van de griffier, aangezien de voorzitter afwezig was. De uitspraak benadrukt de beperkingen van de wrakingsprocedure en de rol van getuigen in strafzaken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 23 januari 2012
Zaaknummer: 393643
Rekestnummer: HA RK 12-8
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam RC], rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechter-commissaris).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de rechter-commissaris is in behandeling de strafzaak met opgemeld parketnummer tegen [naam verdachte] als verdachte. In het kader van de terugwijzing van deze zaak door de rechtbank naar de rechter-commissaris heeft laatstgenoemde op 4 januari 2012 verzoeker als getuige gehoord.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de strafzaak met opgemeld parketnummer tegen Hasaltun als verdachte, waarin zich onder meer bevinden:
- de processen-verbaal van de zittingen van de meervoudige strafkamer op 16 februari 2011, 12 mei 2011, 28 juli 2011, 20 oktober 2011;
- het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van verzoeker als getuige op 4 januari 2012 met daarin de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker, zijn advocaat, de rechter-commissaris, de officier van justitie, alsmede de advocaat van de verdachte [naam] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-comissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-comissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 8 januari 2012.
Ter zitting van 19 januari 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen:
mr. P.J. Silvis, advocaat van verzoeker, alsmede de officier van justitie mr. H. van Galen. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.
De rechter-commissaris is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft mr Silvis ter zitting van de wrakingskamer namens verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Verzoeker is het slachtoffer van een enig misdrijf; hij is beschoten. Hij spreekt gebrekkig Nederlands.
2.1.2
Op een gegeven moment - eerder dan 4 januari 2012 - is verzoeker door de rechter-commissaris gehoord als getuige in de strafzaak tegen de [naam verdachte], die ervan wordt verdacht op verzoeker te hebben geschoten. Dat verhoor vond plaats zonder bijstand van een raadsman en een tolk. Verzoeker is bij die gelegenheid door de rechter-commissaris, zonder dat hem dat goed duidelijk is gemaakt, onder ede gesteld en daarmee blootgesteld aan de dreiging van een meineedprocedure. Verzoeker had sterk het gevoel dat toen en daar bij de personen, die bij zijn verhoor aanwezig waren, de indruk ontstond dat hij zat te liegen. Er is toen gedreigd met een meineedprocedure. Het verhoor van verzoeker als getuige is vervolgens afgebroken om op een later tijdstip te worden voortgezet met bijstand van een tolk. Bij die voortzetting van het getuigenverhoor zou ik als advocaat van verzoeker ook aanwezig mogen zijn.
2.1.3
Op 4 januari 2012 heeft verzoeker zich samen met zijn advocaat begeven naar het kabinet van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft toen kort samengevat wat er bij de eerdere gelegenheid was voorgevallen en verzoeker is door de rechter-commissaris opnieuw beëdigd, dit keer met bijstand van de tolk.
Er bleek een op schrift gestelde concept-verklaring gereed te liggen. De rechter-commissaris zei dat hij die verklaring met verzoeker wilde doornemen en dat verzoeker dan kon zeggen wat er in die verklaring klopte en niet klopte. Voor verzoeker en zijn advocaat was dat niet acceptabel, omdat verzoeker bij de eerste gelegenheid zonder tolk en zonder advocaat was gehoord en onder ede was gesteld. Verzoeker en zijn raadsman waren ervan uitgegaan dat het verhoor geheel opnieuw zou worden gehouden. De advocaat heeft de rechter-commissaris toen verzocht de concept-verklaring voor het verhoor nog even met verzoeker te mogen bespreken. Dat werd door de rechter-commissaris tot driemaal toe geweigerd, ook nadat de officier van justitie had gesuggereerd verzoeker en zijn advocaat nog even gelegenheid te geven om de concept-verklaring te lezen.
2.1.4
De advocaat van verzoeker heeft toen een beroep gedaan op het verschoningsrecht van zijn cliënt. Hierop heeft de rechter-commissaris gerepliceerd dat verzoeker dat recht niet heeft en dat hij de indruk had dat verzoeker het verhoor een bepaalde richting op wilde sturen en 'zat te draaien'. Dat was voor verzoeker niet acceptabel en zijn raadsman heeft hierop akte gevraagd van deze opmerking van de rechter-commissaris en gezegd dat hij de rechter-commissaris wilde wraken. Vervolgens heeft de rechter-commissaris gezegd dat het verschoningsrecht van verzoeker als getuige slechts beperkt was tot enkele vragen.
2.1.5
Daarop heeft de advocaat van verzoeker meegedeeld dat hij het verzoek tot het verlenen van akte van de opmerking van de rechter-commissaris weer introk. De rechter-commissaris deelde echter mee, dat hij dat verzoek wel in het proces-verbaal ging opnemen. Hierdoor ontstond bij verzoeker de mening dat de objectieve uitstraling van onpartijdigheid in het geding was en heeft zijn raadsman de rechter-commissaris gewraakt.
2.1.6
Wanneer er bij gelegenheid van het verhoor door de rechter-commissaris van een getuige, die gebrekkig Nederlands spreekt, die onder ede is gesteld en wiens verhoor is afgebroken teneinde hem bij het vervolg van het verhoor te doen bijstaan door een tolk en door zijn advocaat, de hiervoor omschreven randverschijnselen in het proces-verbaal worden opgenomen, dan is de rechterlijke onpartijdigheid in het geding. Dit geldt eens te meer als daarbij door de rechter-commissaris wordt gesteld dat de getuige het verhoor kennelijk een bepaalde kant op stuurt.
2.1.7
Verzoeker is op de hoogte van de uitspraak, gepubliceerd onder LJN BO9905, waarin uitgemaakt is dat een getuige en zijn raadsman niet de positie hebben om een rechter-comissaris te wraken. In die uitspraak staat echter ook een verwijzing naar artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en wordt overwogen: "Het is mogelijk dat ontwikkelingen tijdens het getuigenverhoor verandering brengen in de positie van de getuige". Daar waar verzoeker door de rechter-comissaris gehoord als getuige, zonder tolk, wordt geconfronteerd met de dreiging van een meineedprocedure, is er jegens hem sprake van de dreiging van een 'criminal charge' en dan is de rechter-commissaris, degene ten aanzien van wie je een oordeel kunt vragen over de schijn van partijdigheid. Daarbij is nog van belang de bijzondere omstandigheid dat die getuige door zijn beperkte kennis van het Nederlands en bij gebrek aan een raadsman voor een groot deel in het ongewisse verkeerde over de achtergrond van zijn beëdiging en de dreiging van een meineedprocedure.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter-comissaris kan opleveren, waarbij hij het volgende heeft meegedeeld:
2.2.1
Ik meen mij in dit specifieke geval een enkele opmerking over de ontvankelijkheid van het verzoek te mogen veroorloven. Verzoeker werd op 5 januari jongstleden (lees: 4 januari 2012) gehoord als getuige in de strafzaak tegen [naam verdachte]. Nu verzoeker geenszins als verdachte is aangemerkt noch als zodanig kon of zou moeten worden aangemerkt, biedt artikel 512 van het Wetboek van Strafrecht naar mijn mening geen grond voor een verzoek tot wraking. Dat verzoeker zekerheidshalve bij aanvang van het verhoor is gewezen op het verschoningsrecht voor het geval dat hij mededelingen zou doen die voor hem in strafrechtelijke zin belastend kunnen zijn doet aan het vorenstaande niet af. Evenmin doet daaraan af dat verzoeker tijdens diens eerder verhoor onder ede is gesteld. Ik meen dan ook dat het verzoek niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.2.2
Mocht uw kamer van oordeel zijn dat verzoeker wel kan worden ontvangen in zijn verzoek, dan meen ik om de hiervoor reeds genoemde omstandigheid dat van geen enkele concrete verdenking sprake is, er geen sprake kan zijn van een niet onpartijdige houding of een dergelijke schijn jegens verzoeker als getuige. Voorts valt niet in te zien hoe mijn opmerking dat verzoeker het verhoor (als getuige) in een bepaalde richting lijkt te willen sturen, iets zou inhouden over mogelijke (vrees voor) vervolging van verzoeker en het rechterlijk oordeel daarover. Mijns inziens dient het verzoek - indien ontvankelijk - ongegrond te worden verklaard.
2.3
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. Verzoeker werd door de rechter-commissaris gehoord als getuige in de strafzaak tegen de verdachte [naam verdachte] en is daarbij door de rechter-commissaris onder ede gehoord. Er is aan de getuige uitgelegd wat de consequenties zouden kunnen zijn als hij als getuige niet de waarheid zou spreken. Daarbij is het woord meineed gevallen, in het kader van voorlichting aan de getuige. De advocaat van de verdachte [naam] heeft verzoeker vragen gesteld en die waren naar mijn beleving niet zo prettig voor verzoeker. Hij ging in de loop van het verhoor alsmaar minder goed Nederlands spreken. Op een gegeven moment heeft de rechter-comissaris commissaris besloten met het verhoor te stoppen, en aangegeven dat de getuige een tolk en rechtskundige bijstand nodig had.
De wet geeft niet de mogelijkheid dat een getuige de verhorende rechter-commissaris kan wraken. Volgens de officier van justitie was er geen sprake van 'criminal charge' jegens verzoeker en er is jegens hem geen daad van vervolging ingesteld.
Subsidiair concludeert de officier van justitie tot ongegrondverklaring van het verzoek, omdat er uit het handelen van de rechter-commissaris geen partijdigheid of schijn daarvan blijkt. Bij een getuigenverhoor als het onderhavige stelt de rechter-commissaris de procedure vast en dat hebben de getuige en de overige procespartijen te volgen. Er was voor de verzoeker als getuige nog een alternatief, namelijk niets meer zeggen. Ter zitting kan de getuige eventueel nog worden opgeroepen om aanvullend of anders te verklaren.
3. De ontvankelijkheid
3.1
Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering beperkt de groep van personen die een verzoek tot wraking van een rechter-comissaris kunnen indienen tot de verdachte en het openbaar ministerie. De getuige die door de rechter-commissaris gehoord moet worden, behoort niet tot deze beperkte groep van personen. Dit brengt mee dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.
3.2
Evenmin kan verzoeker ontvangen worden in zijn verzoek om wraking op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming voor de Rechten van de Mens, nu deze bepaling, voor zover in dit verband van belang, strekt tot waarborging van de verdedigingsbelangen van de aan vervolging door de staat onderworpen verdachte. Bij een getuige is dat verdedigingsbelang niet aan de orde. Het is mogelijk dat ontwikkelingen tijdens het getuigenverhoor verandering brengen in de positie van de getuige, doch daarvan is in dit geval niet gebleken.
Dat verzoeker door de rechter-commissaris bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige onder ede is gesteld en daarbij uitgelegd heeft gekregen wat de ernst is van de eed en dat als hij onwaarheid spreekt hij het misdrijf van meineed pleegt, maakt niet dat in zijn positie zozeer verandering is gekomen dat hij is blootgesteld aan een (dreigende) 'criminal charge' in de zin van genoemd verdragsartikel.
4. De beslissing
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van rechter-commissaris [naam RC].
Deze beslissing is gegeven op 23 januari 2011 door mr. P.H. Veling, voorzitter,
mr. P. Vrolijk en mr. H.J.M. van der Kaaij, rechters.
Deze beslissing is door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
De voorzitter is afwezig, om welke reden deze beslissing door de oudste rechter met de griffier is ondertekend.