ECLI:NL:RBROT:2012:BV6305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/960078-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Klein Wolterink
  • A. Blagrove
  • J. Boek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding en bevordering van cocaïnetransport vanuit Zuid-Amerika

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het voorbereiden en bevorderen van cocaïnetransport vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. De verdachte was uitgezet uit Venezuela en naar Nederland overgebracht. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat er sprake was van een onrechtmatige verkapte uitlevering, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie de juiste procedure had gevolgd, ondanks dat er geen uitleveringsverdrag tussen Nederland en Venezuela bestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het transport van cocaïne, waarbij gebruik werd gemaakt van versluierend taalgebruik in telefoongesprekken en sms-berichten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarbij de tijd die de verdachte in Venezuela in detentie heeft doorgebracht in mindering werd gebracht op de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de vormfouten die zijn gemaakt tijdens de overbrenging van de verdachte naar Nederland, maar deze waren niet van dien aard dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van een feit, bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet, en heeft de strafoplegging gemotiveerd door de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/960078-10
Datum uitspraak: 14 februari 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1950 te [plaats],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. E.M. Steller, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24, 27 en 31 januari 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. Baan, heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Uitlevering/uitzetting
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging in verband met vormfouten die gemaakt zijn bij de overbrenging van de verdachte van Venezuela naar Nederland. Het standpunt dat hij in dit verband naar voren heeft gebracht komt samengevat hierop neer:
De officier van justitie heeft bewust de met waarborgen voor de verdachte omklede uitleveringsprocedure omzeild door oneigenlijk gebruik te maken van de vreemdelingrechtelijke status van de verdachte in Venezuela en aan te sturen op diens uitzetting uit dat land. Er is aldus sprake geweest van een onrechtmatige, verkapte uitlevering. Ook de arrestatie en de detentie in Venezuela zijn daarmee onrechtmatig. Er is ernstig inbreuk gemaakt op de belangen van de verdachte en een eerlijke procesgang is hem onthouden. De artikelen 5, 6, 13 en 18 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zijn geschonden.
De officier van justitie heeft het standpunt van de raadsman betwist.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting wordt er vanuit gegaan dat de feitelijke gang van zaken kort weergegeven als volgt is geweest. Nadat tijdens het opsporingsonderzoek gebleken was dat de verdachte zich vermoedelijk in Venezuela bevond heeft de in dat land gestationeerde verbindingsofficier op verzoek van de officier van justitie nagevraagd op welke wijze de verdachte ter berechting naar Nederland overgebracht zou kunnen worden. De Venezolaanse autoriteiten hebben daarop geantwoord dat een rechtshulpverzoek niet noodzakelijk was, doch dat volstaan zou kunnen worden met een internationale signalering. De verbindingsofficier heeft die informatie aan de officier van justitie doorgegeven. Hij deelde daarbij mede dat formele uitleveringsprocedures in Venezuela niet gebruikelijk zijn en dat het gangbare praktijk in Venezuela is dat personen die zijn aangehouden naar aanleiding van een internationale signalering met toepassing van administratiefrechtelijke bepalingen ongewenst worden verklaard en het land worden uitgezet. Op basis van die informatie heeft de officier van justitie op 6 januari 2011 besloten – zoals zij zelf ook verklaart in haar proces-verbaal van 16 september 2011 – de verdachte internationaal te signaleren, waarbij zij heeft verzocht om diens aanhouding en uitlevering. Op 14 januari 2011 is de verdachte in Venezuela aangehouden. Op 21 maart 2011 is hij uitgezet. In opdracht van de officier van justitie hebben ambtenaren van de marechaussee de verdachte in Venezuela overgenomen van de Venezolaanse autoriteiten en hem, via een overstap op de luchthaven van Parijs, per vliegtuig overgebracht naar Nederland. Op 22 maart 2011 is de verdachte in Nederland aangehouden.
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de ter terechtzitting door de officier van justitie gedane bewering dat de verdachte is aanhouden op basis van een zelfstandig besluit van de Venezolaanse autoriteiten en niet op verzoek van de Nederlandse autoriteiten, vooral gelet op het bovengenoemde proces-verbaal van 16 september 2011, niet houdbaar is. De omstandigheid dat de Venezolaanse autoriteiten na die aanhouding niet een uitleveringsprocedure in werking hebben gesteld, waar om was verzocht, maakt dit niet anders. Aangenomen moet worden dat de gehele feitelijke gang van zaken zoals hiervoor beschreven voortvloeit uit een terdege voorbereide en bewuste beslissing van de officier van justitie. Zij heeft er kennelijk voor gekozen om op een zo eenvoudig mogelijke wijze de overbrenging van de verdachte naar Nederland te bewerkstelligen. Dit was in overeenstemming met mogelijkheden die het Venezolaanse recht kennelijk biedt en sloot aan bij de wijze waarop de autoriteiten in dat land plegen op te treden in dit soort kwesties. Niet valt in te zien dat desondanks de officier van justitie slechts had mogen instemmen met een overbrenging via een uitleveringsprocedure, ook al biedt deze, naar mag worden aangenomen, meer rechtswaarborgen voor de verdachte dan de thans gevolgde procedure. Dit geldt te meer nu er tussen Nederland en Venezuela geen uitleveringsverdrag bestaat.
Van een ontoelaatbaar handelen door de officier van justitie is in zoverre dan ook geen sprake.
Wel moet geconstateerd worden dat er een formele fout is gemaakt bij de hiervoor genoemde overstap in Parijs. Aan de Franse autoriteiten is ten onrechte gemeld dat er sprake was van het overbrengen naar Nederland van een uitgeleverde persoon in plaats van een persoon die was uitgezet. Deze onzorgvuldigheid had niet hoeven plaats te vinden, gelet op alle aandacht die er reeds was besteed aan de juridische vraagstukken rond de overbrenging van de verdachte naar Nederland.
De vormfout is echter niet van dien aard dat deze tot een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie moet leiden. Dit geldt zeker nu niet is gebleken dat de verdachte daardoor in een feitelijk nadeliger positie is geraakt. Wel zal enige strafvermindering om deze reden plaatsvinden.
Onjuiste informatie
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij de rechtbank, de rechter-commissaris en de verdediging onjuist, onvolledig en te laat geïnformeerd zou hebben over de gang van zaken met betrekking tot de overbrenging van de verdachte naar Nederland. Maandenlang heeft de officier van justitie ten onrechte het doen voorkomen alsof er sprake was van uitlevering en niet van uitzetting, aldus de raadsman. Ook zouden er onjuiste en onvolledige inlichtingen zijn verschaft over het bestaan van een opsporingsonderzoek, in het bijzonder over observatieactiviteiten, tegen de verdachte in Venezuela.
De officier van justitie heeft de standpunten van de verdediging betwist.
De rechtbank overweegt als volgt.
De raadsman heeft terecht naar voren gebracht, dat door de officier van justitie en andere bij de opsporing betrokken personen bij verschillende gelegenheden ten onrechte is gesproken van een uitlevering in plaats van uitzetting van de verdachte door Venezuela en dat de daardoor bij anderen ontstane valse indruk daaromtrent niet is weggenomen. Pas in haar proces-verbaal van 16 september 2011 heeft de officier uitdrukkelijk opgemerkt dat de verdachte niet was uitgeleverd doch was uitgezet. Dat met deze onzorgvuldige gang van zaken zodanig fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden of zulke ernstige nadelen voor de verdachte zijn veroorzaakt dat de officier van justitie thans het recht moet worden ontzegd de verdachte te vervolgen, kan echter niet worden aangenomen. Wel zal ook op grond van deze vormfout, die niet gemaakt had hoeven te worden, enige strafvermindering plaatsvinden.
Aan de raadsman moet voorts worden toegegeven dat er afgaand op de stukken onduidelijkheid kan zijn ontstaan over de kwestie of er tegen de verdachte al dan niet een Venezolaans opsporingsonderzoek heeft gelopen.
Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting wordt aangenomen dat de gang van zaken wat dit betreft als volgt is geweest. De Nederlandse autoriteiten hebben de Venezolaanse autoriteiten op de hoogte gesteld van het in Nederland lopende onderzoek tegen de verdachte en hebben daarbij het voorstel gedaan een eigen onderzoek op te starten. Hierop werd in eerste instantie in positieve zin gereageerd door de Venezolaanse autoriteiten, doch de resultaten van het onderzoek dat werd opgestart waren van dien aard dat alsnog werd afgezien van een verder eigen opsporingsonderzoek. Voor de conclusie dat de opsporingsactiviteiten tegen de verdachte in Venezuela zodanig onjuist of onvolledig zijn verantwoord in de stukken dat de officier niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging bestaat onvoldoende aanleiding.
Gelijkheidsbeginsel
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De raadsman heeft daartoe aangevoerd – kort weergegeven – dat in tegenstelling tot de medeverdachte [medeverdachte 1] de verdachte wel wordt vervolgd ter zake van artikel 10a van de Opiumwet, terwijl het erop lijkt dat [medeverdachte 1], blijkens het zaaksdossier 10a, de opdrachtgever van het vermeende drugstransport zou zijn en het contact zou onderhouden met de andere medeverdachten. De rol die de verdachte wordt toegeschreven is gelijk aan zo niet kleiner dan de rol die wordt toegeschreven aan [medeverdachte 1].
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het opportuniteitsbeginsel, verband houdende met het vervolgingsmonopolie van het openbaar ministerie, is de officier van justitie vrij om te beslissen of tot vervolging van een verdachte wordt overgegaan. Dit beginsel houdt ook in dat het openbaar ministerie vrij is in de te nemen beslissing welke verdachte voor welke feiten wordt vervolgd. Deze bevoegdheid dient te worden uitgeoefend binnen de grenzen van de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging. Zoals door de officier van justitie ter terechtzitting toegelicht, heeft het openbaar ministerie besloten om [medeverdachte 1] niet te vervolgen ter zake van het zaaksdossier 10a, nu deze reeds wordt vervolgd ter zake van vijf feiten, waarvan een deel soortgelijk is en gerelateerd kan worden aan hetgeen de verdachte verweten wordt. Aldus is in redelijkheid niet gebleken van schending van het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
Redelijke belangenafweging
De raadsman stelt dat de beslissing om de verdachte te vervolgen terwijl deze zich in Venezuela bevond in strijd is met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Ook om die reden zou de officier van justitie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Hij voert kort gezegd daartoe aan dat de strafrechtelijke vervolging voor de verdachte heeft betekend dat hij Venezuela is uitgezet en niet meer terug kan keren naar zijn gezin en huis in dat land. Volgens hem had de officier van justitie kunnen en moeten wachten met het aanvangen van de vervolging tot een moment dat de verdachte zich in Nederland bevond.
De rechtbank overweegt als volgt.
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat het in beginsel aan de officier van justitie is om te beslissen of en, zo ja, wanneer en op welke wijze tot strafvervolging wordt overgegaan. Voor rechterlijke toetsing is er in dat opzicht weinig ruimte. Er is geen rechtsregel die inhoudt dat de officier van justitie met het oog op de mogelijke nadelige gevolgen voor een zich in het buitenland bevindende verdachte, dient te wachten met de aanhouding van de verdachte tot deze zich in Nederland bevindt. Van zodanig ingrijpende of uitzonderlijke omstandigheden om daar in dit geval anders over te oordelen is niet gebleken. Wel kan eventueel bij de strafoplegging met die omstandigheden rekening worden gehouden.
Dubbele strafbaarheid
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor zover dat feit in Venezuela zou zijn gepleegd, aangezien niet is gebleken dat de ten laste gelegde gedragingen ook volgens het Venezolaanse recht strafbaar zijn. De raadsman verwijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 5, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank verwerpt dit verweer. Aan de verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij in Nederland en Venezuela voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet heeft gepleegd. Wanneer een strafbaar feit zowel in Nederland als in een ander land plaatsvindt is volgens vaste jurisprudentie op grond van artikel 2 Sr vervolging voor dat feit mogelijk in Nederland, ook voor zover het feit in een ander land is gepleegd.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de officier van justitie ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op tijdstippen in de periode van 26 februari 2010
tot en met 14 januari 2011,
te Amsterdam of elders in Nederland en in Caracas of
elders in Venezuela
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en vervoeren van een grote
handelshoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te
plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en
- zich en/of een ander of anderen
inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te
verschaffen,
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) tezamen en in
vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk:
- telefoongesprekken gevoerd in versluierd taalgebruik met
betrekking tot het invoeren en
vervoeren van (een) grote
(handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en
- smsberichten verstuurd en ontvangen met betrekking tot het
invoeren en vervoeren van deze grote (handels)hoeveelheid(en) verdovende
middelen en
- met personen contact opgenomen en ontmoetingen (onder
meer met een persoon genaamd '[bijnaam 1]' (te weten [medeverdachte 1]) en/of
een persoon genaamd '[bijnaam 2]' en/of [medeverdachte 2] ) gehad en - meermalen, althans eenmaal, afgereisd naar Venezuela en/of naar Nederland
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld op de aangehechte bijlage II die deel uitmaakt van dit vonnis. [niet gepubliceerd, red.]
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
Zoals uit het hiervoor genoemde bewijsoverzicht blijkt, bestaat het bewijs voor een belangrijk deel uit taps. De inhoud van de gesprekken duidt op activiteiten van illegale aard. Er is sprake van zogeheten versluierend taalgebruik, waarbij onder meer getallen, hoeveelheden, vervoermiddelen en codes worden gebruikt zonder dat uitdrukkelijk aangegeven wordt waarover het gaat. Er worden afspraken gemaakt voor ontmoetingen, die ook daadwerkelijk plaatsvinden. Er wordt daarbij over en weer gereisd tussen Nederland en Venezuela. Ook valt het woord Colombia. Het is een feit van algemene bekendheid dat de cocaïne in Europa veelal uit landen in Zuid-Amerika, in het bijzonder Colombia, afkomstig is.
Geen van de verdachten van het onderhavige feit heeft een aannemelijke uitleg gegeven voor de telefoongesprekken, ontmoetingen, internationale reizen en aangetroffen gegevens en bescheiden. Voor zover de verdachten al gereageerd hebben op voor hen belastende resultaten van het onderzoek, is steeds ontkend dat men zich bezig hield met de handel in verdovende middelen en is verklaard dat het uitsluitend ging om reguliere handel. Die beweringen zijn echter in het geheel niet ondersteund, bij voorbeeld aan de hand van een administratie of door middel van getuigenverklaringen. De verklaring van de door de rechter-commissaris gehoorde getuige [getuige 1], waarin wordt gesproken over een handel in papegaaien tussen die [getuige 1] en de medeverdachte [medeverdachte 5], wordt in dit verband onvoldoende geacht om aan te kunnen nemen dat de andere verdachten zich niet met de drugshandel bezig hielden.
Bij de interpretatie van de hiervoor genoemde telefoongesprekken en ontmoetingen wordt mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat bij enkele gelegenheden tijdens het Golovnin-onderzoek grote hoeveelheden cocaïne zijn aangetroffen bij personen die ook verdachte zijn in de onderhavige zaak (zaaksdossier 10a). In oktober 2010 is in een zaak waarin onder andere de medeverdachte [medeverdachte 1] naar voren kwam (zaaksdossier 56 kilogram) in de haven van Antwerpen een partij van 56 kilogram cocaïne onderschept. Verder is op 8 november 2010 een overdracht van 6,5 kilogram cocaïne waargenomen, waarbij onder andere de medeverdachte [medeverdachte 1] betrokken was. Bij doorzoekingen van woningen die bij deze medeverdachte in gebruik waren, is vervolgens een hoeveelheid van in totaal ruim 100 kilogram cocaïne aangetroffen.
Verder is van belang dat er bij de medeverdachten [medeverdachte 1] en Wirht bescheiden en digitale gegevensdragers zijn aangetroffen waarvan de inhoud zeer wel past bij de handel in drugs en bij gangbare smokkelmethodes, met name via vliegtuigen, terwijl de verdachten daarvoor geen enkele andere uitleg gegeven hebben.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden wordt bewezen geacht dat de verdachte samen met anderen zich heeft bezig gehouden met het voorbereiden van een internationaal transport van een hoeveelheid cocaïne vanuit Zuid-Amerika. Er zijn aanwijzingen dat de cocaïne in eerste instantie mogelijk ook in Spanje dan wel België zou aankomen, maar op grond van de inhoud van taps wordt bewezen geacht dat de cocaïne in dat geval vervolgens zou worden overgebracht naar Nederland.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, of om daarbij behulpzaam te zijn en door zich of een ander trachten inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van een cocaïnetransport vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. De verdachte heeft hiertoe met zijn mededaders (telefonische) besprekingen gevoerd en afspraken gemaakt over onder meer de wijze waarop, wanneer en door wie de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland zou kunnen worden gesmokkeld. De verdachte heeft vanuit Venezuela gefungeerd als tussenpersoon/contactpersoon, ten behoeve van het te organiseren drugstransport naar Nederland en is daartoe tevens afgereisd naar Nederland.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich actief bezig gehouden met de internationale handel in verdovende middelen. Verdovende middelen en de handel hierin vormen een bedreiging voor de samenleving, in die zin dat zij de volksgezondheid bedreigen en de met de verdere verspreiding van die verdovende middelen gepaard gaande criminaliteit bevorderen.
Op een dergelijk feit dient te worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 maart 2011 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles overziend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf , echter van kortere duur dan door de officier van justitie geëist, passend en geboden, te weten in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. In verband met de hiervoor genoemde vormfouten wordt hierop een korting toegepast van drie maanden, zodat 21 maanden resteren.
Nu wordt aangenomen dat de aanhouding van de verdachte in Venezuela heeft plaatsgevonden op verzoek van de officier van justitie, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat ook de tijd die de verdachte in Venezuela van zijn vrijheid beroofd is geweest in afwachting van zijn overbrenging naar Nederland in mindering wordt gebracht op de straf.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 21 (éénentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, alsmede de tijd die hij vanaf zijn aanhouding in Venezuela van zijn vrijheid beroofd is geweest in afwachting van zijn overbrenging naar Nederland, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. Blagrove en Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Schut en Meulendijk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 14 februari 2012.
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
meermalen, althans eenmaal,
op een of meer tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 februari 2010
tot en met 14 januari 2011,
te Amsterdam en/of Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Caracas en/of
elders in Venezuela
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of
opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren van een (2000 kilgram) althans een (grote)
handelshoeveelheid verdovende middelen (cocaïne), in elk geval een (grote)
handelshoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en)te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te
verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)
wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot
het plegen van dat/die feit(en)
immers, heeft/ hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in
vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk:
- één of meer telefoongesprek(ken) gevoerd (in versluierd taalgebruik) met
betrekking tot het invoeren en/of uitvoeren en/of verstrekken en/of
vervoeren en/of afleveren en/of verkopen en/of van grote
(handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- één of meer smsbericht(en) verstuurd en/of ontvangen met betrekking tot het
invoeren en/of uitvoeren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of afleveren
en/of verkopen en/of van deze grote (handels)hoeveelheid verdovende
middelen en/of
- met één of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) (onder
meer met een persoon genaamd '[bijnaam 1]' (te weten [medeverdachte 1]) en/of
een persoon genaamd '[bijnaam 2]' en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6]) gehad en/of
- via e-mail contact(en) onderhouden en/of gelegd met betrekking tot het
verstrekken invoeren en/of uitvoeren en/of vervoeren en/of afleveren en/of
verkopen en/of van (handels)hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- meermalen, althans eenmaal, betalingen (laten) verricht(en) aan voor de
verzending ingeschakelde personen
- meermalen, althans eenmaal, afgereisd naar Venezuela, althans Zuid-Amerika
en/of naar Nederland
(artikel 10a jo artikel 2 jo artikel 10 van de Opiumwet jo artikel 47 van het
Wetboek van Strafrecht)
[zaaksdossier 10A]