ECLI:NL:RBROT:2012:BV8731

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. van ’t Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Eiser, die een verzoek om naturalisatie had ingediend, werd geconfronteerd met de eis om bewijs te leveren van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister, op goede gronden had gesteld dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij in het bezit kon komen van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands paspoort. Eiser had weliswaar verklaringen van de Iraakse consul overgelegd, maar deze werden door de rechtbank als onvoldoende beschouwd om bewijsnood aan te nemen. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van eiser lag om alle mogelijke middelen aan te wenden om de benodigde documenten te verkrijgen, ook al was het voor hem riskant om naar Irak te reizen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat eiser in de verblijfsvergunningprocedure geen twijfel over zijn identiteit had, niet betekende dat deze gegevens automatisch moesten worden overgenomen in de naturalisatieprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek door de Minister in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/608
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2012 in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. G.A. Soebhag,
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. E.R.M. de Kock.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2010 (het primair besluit) heeft verweerder het naturalisatieverzoek van eiser afgewezen.
Bij besluit van 30 december 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser is vergezeld door zijn dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 14 oktober 2009 heeft eiser een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend. Eiser heeft een op 15 oktober 2009 gedateerde verklaring van de consul van de ambassade van de Republiek Irak te ’s-Gravenhage overgelegd, waarin staat dat de ambassade geen geboorteakte kan verstrekken aan personen die zijn geboren in Irak, maar enkel aan personen die zijn geboren in het buitenland en die beschikken over een geboorteakte die is gelegaliseerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het geboorteland. Tevens heeft eiser een op 17 november 2009 gedateerde verklaring van de Iraakse consul overgelegd, waarin staat dat de ambassade verklaart dat eiser Iraaks staatsburger is.
Bij brief van 22 juni 2010 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden een “kopie conform origineel” van zijn geboorteakte en een “kopie conform origineel” van zijn paspoort te tonen. Daarbij heeft verweerder eiser erop gewezen dat eerder genoemde verklaringen van de consul hem niet ontslaan van de verplichting om de documenten via andere wijze (trachten) te verkrijgen.
Eiser is op 29 oktober 2010 op zijn bezwaar gehoord.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat, gelet op het ontbreken van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands paspoort, de identiteit en nationaliteit van eiser onvoldoende zijn komen vast te staan.
3.1. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
3.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) wordt het Nederlanderschap verleend aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
Ingevolge artikel 10 van de RWN kan in bijzondere gevallen het Nederlanderschap worden verleend met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de RWN.
Ingevolge artikel 23 van de RWN kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
3.3. Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN) verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen en
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder e, van het BvvN verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge artikel 31, vijfde lid, van het BvvN kan verweerder verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
3.4. Het beleid met betrekking tot de over te leggen documenten - de toelichting op artikel 7 van de RWN - is neergelegd in paragraaf 3.5 van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding). In paragrafen 3.5.1 en 3.5.2 van de Handleiding is het beleid ten aanzien van het buitenlands reisdocument en bewijsnood met betrekking tot dat document opgenomen. In paragraaf 3.5.3 en 3.5.6 van de Handleiding is het beleid ten aanzien van buitenlandse akten van de burgerlijke stand en bewijsnood met betrekking tot gelegaliseerde buitenlandse documenten opgenomen.
3.5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten aanzien van een paspoort en een geboorteakte in bewijsnood verkeert. Het is onveilig in Irak, eiser kan vanwege zijn geloofsovertuiging, leeftijd en gezondheid niet naar Irak reizen en hij heeft in Irak niemand om hem bij het verkrijgen van documenten te helpen. Het bevreemdt eiser dat verweerder in de procedure met betrekking tot diens verblijfsvergunning zijn Iraakse nationaliteit als vaststaand feit heeft aangenomen, maar dat in onderhavige procedure niet doet.
3.6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiser overgelegde bewijsstukken niet voldoende zijn om bewijsnood aan te nemen. De hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN biedt geen mogelijkheid om van deze voorwaarden af te wijken. Eiser heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk is om naar Irak te reizen, noch dat hij iemand zou kunnen machtigen om namens hem in Irak rechtshandelingen te kunnen verrichten.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer de uitspraak van 22 april 2009 (LJN: BI1881), komt aan verweerder de bevoegdheid toe om van de identiteit, als bedoeld in het kader van de toepassing van de RWN, van degene die naturalisatie verzoekt op de daartoe geëigende wijze bewijs te verlangen en dient juist in het kader van de procedure over verlening van het Nederlanderschap de identiteit van de verzoeker het voorwerp van onderzoek te zijn, daar het verlenen hiervan, vanwege de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is.
Voorts kan, gelet op de uitspraak van 1 februari 2012 (LJN: BV2474) van de Afdeling, eerst indien met bewijsstukken is aangetoond dat degene die naturalisatie verzoekt al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een gelegaliseerde geboorteakte (hierna: de geboorteakte) en een geldig buitenlands reisdocument (hierna: het paspoort) worden geconcludeerd dat hij heeft aangetoond in bewijsnood te verkeren.
4.2. Eiser kan worden nagegeven dat hij een aantoonbare poging heeft ondernomen om in het bezit te komen van een geboorteakte, te weten door naar de ambassade van Irak te ’s-Gravenhage te gaan. Uit de overgelegde verklaring van de Iraakse consul van 15 oktober 2009 volgt dat eiser van de Iraakse autoriteiten in Nederland geen geboorteakte zal kunnen verkrijgen. Daarmee is evenwel niet gezegd dat eiser al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geboorteakte, als door de Afdeling bedoeld. Verweerder heeft zich - gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a en b, gelezen in verbinding met het vijfde lid, van het BvvN - op goede gronden op het standpunt gesteld dat de omstandigheid, dat eiser niet via de ambassade aan een geboorteakte kan komen, hem niet van de verplichting ontslaat om te trachten de geboorteakte via andere wijze te verkrijgen. Verweerder heeft eiser dan ook kunnen tegenwerpen dat hij niet heeft getracht om een geboorteakte in Irak te verkrijgen, eventueel door tussenkomst van een derde. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van december 2011 inzake Irak, waarin op pagina 45 staat vermeld dat het zowel in Irak als vanuit het buitenland mogelijk is een derde te machtigen om de documenten aan te vragen en op te halen. Evenzeer heeft verweerder zich - onweersproken - op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat registers van de burgerlijke stand in Irak niet bestaan of onvolledig zijn.
4.3. Ook voor de verkrijging van een paspoort heeft eiser zich tot de Iraakse autoriteiten in Nederland gewend. De door eiser overgelegde verklaring van de consul van 17 november 2009 is evenwel onvoldoende om te concluderen dat sprake is van bewijsnood. Nu in de verklaring niet staat vermeld waarom eiser geen paspoort krijgt, is immers reeds hierom niet voldaan aan hetgeen is gesteld in paragraaf 3.5.2 van de Handleiding. Verweerder heeft zich - gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder e, gelezen in verbinding met het vijfde lid, van het BvvN - op goede gronden op het standpunt gesteld dat het op de weg van eiser ligt om een paspoort in Irak te verkrijgen, eventueel door tussenkomst van een derde.
4.4. Zoals de Afdeling evenzeer heeft overwogen in voormelde uitspraak van 1 februari 2012, is de omstandigheid dat het voor eiser - naar gesteld - riskant is om naar Irak te reizen onvoldoende om tot het oordeel te komen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in Irak de gevraagde documenten te verkrijgen, nu hij niet heeft getracht deze met hulp van in Irak verblijvende derden te verkrijgen. Bovendien doen zich, nu eiser houder is van een verblijfsvergunning regulier, geen asielgerelateerde gronden voor waaruit zou volgen dat van hem niet kan worden gevergd naar Irak te reizen en aldaar een geboorteakte en paspoort te verkrijgen. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat eiser na de ingangsdatum van zijn reguliere verblijfsvergunning voormelde consulaire verklaringen heeft gekregen en zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat ook deze omstandigheid leidt tot de conclusie dat eisers beroep op bewijsnood faalt. Dat eiser - naar gesteld - om strikt formele redenen een reguliere verblijfsvergunning heeft gekregen in plaats van een asielvergunning, doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de Iraakse autoriteiten meewerken. Het standpunt van verweerder dat eisers gezondheidstoestand niet betekent dat van hem niet kan worden verwacht dat hij naar Irak reist, nu hij zijn medicijnen daar ook kan innemen, is door eiser onvoldoende gemotiveerd weerlegd.
4.5. Ten slotte volgt uit voormelde uitspraak van 1 februari 2012 van de Afdeling dat de omstandigheid dat in de verblijfsvergunningprocedure geen twijfel bestond over eisers identiteit er niet aan af doet dat hij ingevolge artikel 31, eerste lid, van het BvvN bij zijn verzoek om hem het Nederlanderschap te verlenen de in die bepaling genoemde gegevens moet verstrekken en dat van hem kan worden gevraagd naar Irak te reizen. Verweerder kan dan ook worden gevolgd in zijn stelling dat de omstandigheid dat eiser in de vreemdelingrechtelijke procedure een verblijfsvergunning is verstrekt met aanname van zijn gestelde Iraakse nationaliteit, niet betekent dat de gestelde nationaliteitsgegevens onverkort dienen te worden overgenomen in de naturalisatieprocedure. Dat eiser bij de indiening van de aanvraag zijn originele identiteitskaart heeft overgelegd en hierop geboortedatum en geboorteplaats staan, zodat dit document volgens eiser kan worden gelijkgesteld met een geboorteakte, leidt voorts - gelet op het gestelde in artikel 31, vijfde lid, van het BvvN - niet tot het oordeel dat verweerder niet van eiser kon verlangen dat hij een gelegaliseerde geboorteakte en buitenlands paspoort overlegt.
4.6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van ’t Laar, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.