ECLI:NL:RBROT:2012:BV8853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/765051-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. van der Groen
  • F. Feraaune
  • A. den Hollander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing getuigenverzoek in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 maart 2012 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van de verdachte tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris had op 8 maart 2011 het verzoek van de verdachte om getuigen te horen afgewezen, onder verwijzing naar het noodzaakcriterium. De rechtbank oordeelt dat de rechter-commissaris een onjuiste toets heeft aangelegd bij de beoordeling van het verzoek. De rechtbank stelt vast dat de wetgever met artikel 208 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de bedoeling heeft gehad dat getuigen die de verdachte wenst te horen, door de rechter-commissaris moeten worden gehoord, mits de verdachte een rechtens relevant belang heeft en het aantal te horen getuigen de redelijke grenzen niet overschrijdt. De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris. Tevens beveelt de rechtbank de rechter-commissaris om de getuigen te horen. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, heeft belang bij het horen van de getuigen, omdat zij kunnen verklaren over de vraag of de verdachte geldbedragen heeft verzwegen voor zijn werkgever, wat relevant is voor de beoordeling van de vordering gerechtelijk vooronderzoek (GVO). De rechtbank concludeert dat het horen van de getuigen niet onredelijk is en dat de rechter-commissaris ten onrechte een beroep heeft gedaan op tardiviteit. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman, waarbij de verdachte niet is verschenen. De rechtbank heeft de beslissing op het bezwaarschrift genomen na kennisname van de stukken in het raadkamerdossier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Parketnummer: 10/765051-05
RK-nummer: 11/401
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 208, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres en plaats],
te dezer zake bijgestaan door zijn raadsman mr. H.W.A.A. de Jong.
Procedure
Het bezwaarschrift is op 18 maart 2011 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het bezwaarschrift en de overige stukken in het raadkamerdossier met voornoemd RK-nummer.
De rechtbank heeft op 24 februari 2012 in besloten raadkamer gehoord de officier van justitie mr. Van de Kerkhof en de raadsman.
De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Inhoud van het bezwaarschrift
Het bezwaarschrift is gericht tegen de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 8 maart 2011, inhoudende de afwijzing van het verzoek om de getuigen [getuige 1], getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] te horen.
Namens de verdachte is in het bezwaarschrift en in raadkamer aangevoerd dat de rechter-commissaris bij de beoordeling van het verzoek van de verdachte ten onrechte het noodzaakcriterium heeft gehanteerd. De verdachte heeft belang bij het horen van de getuigen, aangezien zij kunnen verklaren over de vraag of de verdachte de ontvangst van geldbedragen heeft verzwegen voor zijn werkgever, hetgeen relevant is voor de beoordeling van het derde feit op de vordering gerechtelijk vooronderzoek (hierna: GVO). Tot slot is aangevoerd dat de wet geen beperking stelt aan het moment waarop een getuigenverzoek gedurende het GVO wordt gedaan, waardoor de rechter-commissaris ten onrechte een beroep heeft gedaan op tardiviteit.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. De raadsman heeft op een eerder moment aan de rechter-commissaris kenbaar gemaakt geen verdere onderzoekswensen te hebben. Daarnaast is het verzoek tot het horen van de getuigen gebaseerd op onderzoeksresultaten die al geruime tijd bekend waren. Het verzoek tot het horen van de getuigen had derhalve in een eerder stadium – in ieder geval uiterlijk op het moment dat de rechter-commissaris aan de raadsman verzocht om nog nadere onderzoekswensen kenbaar te maken – reeds kunnen worden gedaan.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ondertekenaars van het arbeidscontract van verdachte reeds zijn gehoord en dat deze getuigen bij uitstek degene zijn die hebben kunnen verklaren omtrent de rechten en plichten van de verdachte.
Beoordeling van het bezwaarschrift
Op grond van artikel 208 Sv kan een verdachte schriftelijk of bij zijn verhoor mondeling getuigen en deskundigen alsmede feiten ten onderzoek opgeven. Bij het proces-verbaal wordt, voor zover de opgave redelijke grenzen niet overschrijdt, van een en ander melding gemaakt, met korte aanduiding van hetgeen de getuigen en deskundigen volgens de opgave van de verdachte zouden kunnen verklaren. De rechter-commissaris kan indien hij bezwaar heeft tegen het horen van de opgegeven getuigen of deskundigen of tegen het onderzoek naar de opgegeven feiten, weigeren om tot een en ander over te gaan.
De rechter-commissaris heeft bij faxbericht van 8 maart 2011 te kennen gegeven dat hij het verzoek van de verdachte, om de eerdergenoemde getuigen te horen, afwijst. De rechter-commissaris heeft daartoe besloten onder de overweging dat het verzoek eerder gedaan had kunnen worden, omdat de informatie waarop de wenselijkheid tot het horen van de getuigen is gestoeld reeds langere tijd voor de verdediging beschikbaar was. Daarnaast heeft de rechter-commissaris overwogen dat het horen van de getuigen in dit stadium van het onderzoek niet noodzakelijk is.
De wettekst geeft voor wat betreft artikel 208 Sv geen duidelijk criterium waaraan door de rechter-commissaris dient te worden getoetst of aan het verzoek van de verdachte gevolg moet worden gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de wetgever met de ruime formulering van dit artikel kennelijk de bedoeling heeft gehad dat de getuige(n) die de verdachte wenst te horen door de rechter-commissaris moet(en) worden gehoord, mits de verdachte daarbij een rechtens relevant belang heeft. Dit voor zover het aantal te horen getuigen de redelijke grenzen niet overschrijdt.
Gezien het bovenstaande heeft de rechter-commissaris met het hanteren van het noodzaakcriterium een onjuiste toets aangelegd bij de beoordeling van het verzoek van de verdachte tot het horen van de getuigen.
De verzochte getuigen zouden kunnen verklaren over de vraag of de verdachte neveninkomsten heeft verzwegen voor [werkgever], hetgeen relevant is voor de beoordeling van het derde feit op de vordering GVO. De verdachte heeft daarmee een rechtens relevant belang bij het horen van de getuigen. Het horen van een viertal getuigen overschrijdt daarnaast de redelijkheid niet.
Reeds hierom moet het bezwaarschrift gegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris van 8 maart 2011;
- beveelt de rechter-commissaris de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] te horen.
Deze beslissing is genomen door:
mr. Van der Groen, voorzitter,
mrs. Feraaune en Den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van Kegreisz, LLB, griffier,
en uitgesproken op 9 maart 2012.