Parketnummer: 10/700535-10
Datum uitspraak: 6 maart 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1972 te Curaçao,
niet op een woonadres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
volgens zijn opgave op de terechtzitting wonende aan [adres] te [postcode] [plaatsnaam],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. W. van der Voet, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van den Berg heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Dit oordeel zal niet nader worden gemotiveerd, omdat de officier van justitie tot vrijspraak heeft gerekwireerd en de raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 26 november 2010 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/een ander (wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld iemand, genaamd [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer],
- naar de auto van die [slachtoffer] is gelopen en een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geplaatst en
- dreigend heeft uitgesproken de woorden (vertaald uit het Papiamento) "Je moet alles wat je hebt in leveren" en "Als je wegrijdt, dan schiet ik je",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 november 2010 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een patroon in de richting van/in het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit heeft bekend. Deze opgave zal als bijlage II aan dit vonnis worden gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit zijn de bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan opgenomen in het bewijsoverzicht dat als bijlage III aan dit vonnis is gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
m.b.t. het onder 2 ten laste gelegde
Namens de verdachte is vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte geen opzet had om aangever van het leven te beroven. Het vuurwapen waarmee de verdachte aangever heeft beschoten, is volgens de verdachte per ongeluk afgegaan. Ook is betoogd dat de verdachte geen voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever, nu de verdachte de arm waarmee hij het wapen vasthield helemaal in de auto had gestoken en daarbij, voor het lichaam van aangever langs, het wapen alleen op de tas van aangever had gericht, welke tas naast aangever op de bijrijdersplaats stond. De verdachte ontkent het wapen op aangever te hebben gericht. De verklaring van aangever, die op de bestuurdersplaats zat, dat de verdachte het wapen tegen het hoofd van aangever heeft gezet, is volgens de verdachte niet juist. Met betrekking tot het voorwaardelijk opzet is ook nog naar voren gebracht dat de verdachte niet wist dat het vuurwapen geladen was. Ook om die reden kan geen voorwaardelijk opzet worden aangenomen.
Met betrekking tot dit verweer wordt het volgende overwogen.
Zoals door de verdediging is aangevoerd, kan niet bewezen worden dat de verdachte het gewone opzet had om aangever van het leven te beroven. Dit is ook het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank acht, evenals door de officier van justitie als standpunt is ingenomen en anders dan door de verdediging is aangevoerd, wel bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met het voorwaardelijk opzet om aangever te doden. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
Op grond van de inhoud van de verklaring van aangever wordt vastgesteld dat de verdachte het door hem gebruikte vuurwapen tegen het hoofd van aangever heeft gezet. Aangever heeft over dit aspect heel specifiek en ook meerdere malen verklaard in die zin dat hij heeft gezegd dat hij iets hards en kouds bij de slaap op zijn hoofd voelde en vervolgens vanuit zijn ooghoek een pistool zag.
De verklaring van de verdachte op de zitting dat hij zijn gehele arm met het wapen in de auto had gestoken en voor het lichaam van aangever langs gericht had op de tas, die op de bijrijdersstoel lag, wordt niet aannemelijk geacht, omdat deze verklaring niet strookt met de specifieke verklaringen van aangever. Evenmin komt deze verklaring overeen met de verklaring die de verdachte op 4 december 2010 tegenover de politie heeft afgelegd, welke verklaring inhoudt dat hij zijn hand maar een beetje in de auto had gestoken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat aangever op de bestuurdersstoel van een auto zat toen de verdachte het wapen tegen zijn hoofd hield. Die auto stond op dat moment stil met draaiende motor. De verdachte stond aan de bestuurderskant van de auto en heeft erkend dat hij tijdens het gebruik van het vuurwapen zijn vinger om de trekker had. Vrijwel meteen nadat het vuurwapen op hem was gericht, is aangever met de auto weggereden waarbij hij de auto naar links heeft gestuurd. De verdachte heeft verklaard hij daarop met de arm/hand waarmee hij het vuurwapen vasthield tegen de stijl van het bestuurdersportier aan is gekomen. Het vuurwapen is toen afgegaan en een kogel uit dat wapen heeft het hoofd van aangever geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat het vuurwapen is afgegaan, doordat de verdachte met de vinger die hij om de trekker hield kracht op die trekker heeft uigeoefend. Aangenomen wordt dat dit overhalen van de trekker heeft plaatsgevonden doordat aangever, in reactie op het feit dat er een vuurwapen op zijn hoofd werd gezet, met zijn auto is weggereden, waardoor de verdachte met de hand/arm waarmee hij het vuurwapen vasthield tegen de stijl van het voorportier is gekomen, althans in onbalans is geraakt en daardoor de vinger die hij om de trekker van het vuurwapen hield heeft bewogen, waarna aangever door een kogel uit het wapen werd geraakt.
Gelet op wat de algemene ervaringsregels op dit punt leren was de kans dat dit alles zou kunnen gebeuren aanmerkelijk. Met name gelet op het feit dat de motor van de auto van aangever draaide toen de verdachte het wapen op aangever richtte, was ook voorzienbaar dat aangever met de auto weg zou rijden toen de verdachte het vuurwapen op hem richtte. Door niettemin te handelen zoals hij heeft gedaan heeft de verdachte die aanmerkelijke en voorzienbare kans aanvaard. Daarbij is mede betrokken dat de verdachte - hoewel hij verstand heeft van vuurwapens, hij het gebruikte wapen eerder in handen had gehad en algemeen bekend is dat vuurwapens naar hun aard bedoeld zijn om kogels mee af te schieten - tevoren niet had gecontroleerd of het wapen ongeladen was.
Aangezien bij het schieten met een vuurwapen dat in de nabijheid van het hoofd van iemand wordt gehouden deze persoon in het hoofd kan worden geraakt en dit meestal tot diens dood leidt, heeft de verdachte daarmee ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zou kunnen doden.
Het verweer van de verdachte dat hij niet wist dat het vuurwapen geladen was staat hieraan niet in de weg.
De bewezen feiten leveren op:
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft iemand die in een geparkeerd staande auto zat, onder bedreiging met een vuurwapen, van geld proberen te beroven. Voorts heeft hij, toen het slachtoffer met zijn auto wilde weg vluchten, met het vuurwapen geschoten, waarbij het hoofd van het slachtoffer is geraakt. Tevens is het slachtoffer, doordat hij een afwerende beweging maakte, in zijn duim geraakt, waardoor hij een gecompliceerde breuk van zijn duim heeft opgelopen.
De omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren, is een geluk dat niet aan de verdachte is te danken.
De ervaring leert dat, zoals ook in dit geval, slachtoffers naast de lichamelijke gevolgen veelal ook een langdurige en ernstige psychische nasleep van dit soort gebeurtenissen ondervinden.
Bovendien hebben diverse omwonenden het schot en de gevolgen daarvan gehoord en gezien. Hierdoor zijn ook gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij ontstaan. Tevens is de rechtsorde ernstig geschokt.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2012 en blijkens zijn Curaçaose strafkaart reeds eerder is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten, waaronder doodslag.
Over de verdachte is op 24 maart 2011 door D.J. Vinkers, psychiater te Rotterdam, gerapporteerd. Deze rapportage houdt in dat de verdachte op zwakbegaafd intellectueel niveau functioneert. Daarnaast is er bij de verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO), ontstaan door – kort samengevat – affectieve verwaarlozing in de jeugd van de verdachte. Tevens was er ten tijde van het plegen van het delict sprake van cannabismisbruik door de verdachte. De verdachte is volgens de psychiater enigszins verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezen verklaarde feiten.
Daarnaast heeft M.H. de Groot, GZ-psycholoog te Den Haag, op 31 maart 2011 over de verdachte gerapporteerd. Deze rapportage sluit aan bij de eerdergenoemde psychiatrische rapportage en beschrijft dezelfde problematiek van de verdachte. Die problematiek kan volgens de psycholoog worden geduid als zwakbegaafdheid, cannabismisbruik en een persoonlijkheidstoornis NAO, waarbij afhankelijke en antisociale trekken het meest op de voorgrond staan. Nu er een verband is tussen de problematiek van de verdachte en de bewezen verklaarde feiten dient de verdachte voor deze feiten licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd te worden.
De rechtbank kan zich wat betreft de toerekeningsvatbaarheid verenigen met de inhoud van deze rapportages en maakt de conclusies in zoverre tot de hare. De verdachte wordt voor de bewezen verklaarde feiten dan ook licht/enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Tevens wordt in voor de verdachte positieve zin rekening gehouden met bij het feit dat bij de bewezen verklaarde poging tot doodslag sprake is geweest van voorwaardelijke opzet.
Gelet op dit alles wordt na te noemen gevangenisstraf passend en geboden geacht.
De op te leggen gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie is geëist, gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en tevens gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Voorts is in sterkere mate dan door de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat het schietincident een poging tot doodslag betreft.
Met het door de Stichting Reclassering Nederland blijkens haar rapporten van 6 december 2010 en 29 april 2011 geadviseerde plan van aanpak, onder andere bestaande uit deelname door de verdachte aan een COVA+-interventie, kan tijdens detentie in het kader van terugdringen recidive (TR) een begin worden gemaakt.
VORDERING BENADEELDE PARTIJEN / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
benadeelde partij [slachtoffer]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer], wonende te Rotterdam, ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert als vergoeding van materiële schade een bedrag van € 868,00 en als vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen. Slechts het deel van de vordering dat betrekking heeft op de eigen bijdrage van de ziektekostenverzekering zal vanwege het ontbreken van enige onderbouwing niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarnaast zal het deel van de vordering dat betrekking heeft op de huur van de takelwagen -gelet op de bijgevoegde nota- voor een lager bedrag, te weten € 76,89, worden toegewezen.
Tevens is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De verdediging heeft bepleit dat dit deel van de vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van maximaal € 2.000,00. Gelet op de onderbouwing van dit deel van de vordering zal de immateriële schade op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering thans worden afgewezen.
In totaal zal derhalve aan de benadeelde partij worden toegewezen een bedrag van
€ 2.501,78.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd: R.E.T., gevestigd te Rotterdam, ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 380,88.
Deze benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd noch artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zal worden toegepast.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 24c, 45, 57, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor de materiële schade toe tot een bedrag van € 501,78 en de vordering wegens immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.000,00 en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [slachtoffer], wonende te Rotterdam, te betalen € 2.501,78 (zegge: tweeduizendvijfhonderdeneen euro en achtenzeventig eurocent);
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.501,78 (zegge: tweeduizendvijfhonderdeneen euro en achtenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij R.E.T. niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. De Knoop en Jordaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hut, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2012.
Bijlage I bij vonnis van 6 maart 2012
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks 26 november 2010 tot en met 27 november 2010 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, hij en/of zijn mededader(s) als volgt heeft/hebben gehandeld:
- lopen naar de auto van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen en/of richten van een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het dreigend uitspreken van de woorden (vertaald uit het Papiamento) "Je moet alles wat je hebt in leveren" en/of "Als je wegrijdt, dan schiet ik je" en/of
- het schieten met een vuurwapen naar/in de duim en/of het hoofd van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in of omstreeks 26 november 2010 tot en met 27 november 2010 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld en/of goederen geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- lopen naar de auto van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen en/of richten van een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het dreigend uitspreken van de woorden (vertaald uit het Papiamento) "Je moet alles wat je hebt in leveren" en/of "Als je wegrijdt, dan schiet ik je" en/of
- het schieten met een vuurwapen naar/in de duim en/of het hoofd van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[Artikel 45 jo 312/317 lid 2 sub 2 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 november 2010 tot en met 27 november 2010 te
Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een patroon in de richting van/in het hoofd van die [slachtoffer] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[Artikel 45 jo 287 Wetboek van Strafrecht]
3.
hij op of omstreeks 07 mei 2010 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een (toegangs)deur van een tram, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Rotterdamse Electrische Tram (R.E.T.), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt door op/tegen die (toegangs)deur van die tram te schoppen en/of te trappen en/of (met kracht) aan die (toegangs)deur van die tram te duwen en/of te trekken en/of (aldus) die (toegangs)deur van die tram kapot te maken;
(Artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II bij vonnis van 6 maart 2012:
OPGAVE BEWIJSMIDDELEN
feit 1
1.
De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 21 februari 2012.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17F0 2010383101-1, opgemaakt door de opsporingsambtenaren R.A. Booms en B. Anker, voor zover inhoudende de op 27 november 2010 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van aangever [slachtoffer].
Bijlage III bij vonnis van 6 maart 2012:
BEWIJSMIDDELEN en voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan
feit 2
De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
1.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 21 februari 2012, voorzover inhoudende:
Op de avond van 26 november 2011 zat ik te Rotterdam in de auto van een bekende van mij. Dat was een rode Opel. Vlak naast ons stond een auto geparkeerd. Daarin zat op de bestuurdersplaats een man, van wie ik inmiddels weet dat hij [slachtoffer] is genaamd. Hij was met geld bezig. Op een gegeven moment pakte ik van onder de stoel van de bijrijdersplaats van de auto waarin ik zat het pistool dat daar lag. Ik liep met medeneming van dat pistool naar de auto waarin [slachtoffer] zat. Ik liep naar de bestuurderskant van die auto. Het raampje stond open. Ik zei tegen [slachtoffer]: “Geef me dat geld dat je zat te tellen”. Ik hield het vuurwapen in de auto waarin [slachtoffer] zat. Ik hield mijn vinger op de trekker van het vuurwapen. [slachtoffer] werd toen paranoia en begon te schakelen. [slachtoffer] wilde wegrijden. Hij reed naar links. De arm waarmee ik het vuurwapen vasthield is toen tegen de stijl van het voorportier van de auto van [slachtoffer] gekomen en ging af. Mijn vinger zat op dat moment nog op de trekker. Ik heb tevoren niet gecontroleerd of het vuurwapen ongeladen was. Ik heb het vuurwapen enige tijd eerder voor [medeverdachte 1], de man bij wie ik in de auto zat, bewaard. Ik heb het wapen toen ook beet gehad.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17F0 2010383101-1, opgemaakt door de opsporingsambtenaren R.A. Booms en B. Anker, voor zover inhoudende als de op 27 november 2010 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van aangever M.M. [slachtoffer]:
Ik ben genaamd [slachtoffer]. Op de avond van 26 november 2010 zat ik in mijn auto. Ik had mijn auto geparkeerd. Ik parkeerde mijn auto met de achterzijde in het parkeervak. Ik zat op de bestuurdersplaats en het raampje van het bestuurdersportier van de auto stond een stukje open. Naast mijn auto stond een rode Opel geparkeerd. Op een gegeven moment voelde ik plotseling dat er iets hards en kouds tegen de linkerzijde van mijn hoofd werd aangezet. Dit was ter hoogte van mijn slaap. Ik keek toen zijdelings zonder mijn hoofd te draaien naar links. Ik zag toen in mijn ooghoek een loop van een pistool. Ik zag toen ook de schaduw van een jongen die naast mij stond. Ik hoorde hem, vertaald naar het Nederlands, tegen mij zeggen: "je moet alles wat je hebt inleveren”. De motor van mijn auto draaide. Ik zette de versnelling van de auto meteen in de eerste versnelling. Vlak hierna gaf ik gas en draaide ik het stuur naar links om het parkeervak uit te rijden. Tegelijkertijd hoorde ik een knal en voelde ik een enorme klap op mijn achterhoofd. Ik voelde meteen dat ik bloedde. Ik dacht toen “shit, hij heeft mij geschoten”.
3.
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17P0 2010383101-49, opgemaakt door de opsporingsambtenaren J.P. de Weerdt en R.V. Keijzer, voor zover inhoudende als de op 3 december 2010 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
[Medeverdachte 1] kwam een keer bij mij thuis en liet mij een wapen zien. Het was een kaliber 32. Ik zag ook 357 er op staan. Ik heb er wel een beetje verstand van, van vroeger. Ik heb dat wapen beetgehad.