ECLI:NL:RBROT:2012:BW0080

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
396320 / HA RK 12-111
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die vreesde voor partijdigheid van de rechter. Het verzoek was gebaseerd op het feit dat de rechter in een eerdere zaak van een medeverdachte een verweer over pseudokoop had verworpen. Verzoeker stelde dat dit de schijn van partijdigheid wekte, omdat zijn zaak op dezelfde feiten was gebaseerd. De rechtbank oordeelde echter dat het enkele feit dat de rechter in de zaak van de medeverdachte een verweer niet had gehonoreerd, niet voldoende was om te concluderen dat de rechter partijdig was in de zaak van verzoeker. De rechtbank benadrukte dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid konden opleveren. De rechter had de mogelijkheid om de argumenten van verzoeker te horen en te beoordelen, en het was niet ongebruikelijk dat een rechter in verschillende zaken over vergelijkbare feiten oordeelt. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de wraking ongegrond was. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, J.A. Faaij, en de uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 23 maart 2012
Zaaknummer: 396320
Rekestnummer: HA RK 12-111
Parketnummer: 10/662906-11
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter], rechter tevens kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting met gesloten deuren van 20 februari 2012 is door de rechter als kinderrechter in deze rechtbank behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met bovenvermeld parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsvrouw van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, zijn raadsvrouw en zijn ouders/voogden, de rechter, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 9 maart 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: de raadsvrouw van verzoeker en de officier van justitie. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Bij verzoeker is de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter ontstaan omdat de rechter op 20 februari 2012 - voorafgaande aan de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker - in de zaak tegen de medeverdachte [naam] het verweer dat er sprake is van pseudokoop heeft verworpen, omdat er naar haar oordeel geen sprake zou zijn van pseudokoop. Dat oordeel leidt ertoe dat verzoeker verwachtte dat dat oordeel in zijn zaak hetzelfde zou zijn en dat wekt de schijn dat verzoeker geen kans meer maakt om op dat punt een ander oordeel te krijgen. Er is door de rechter al beslist op een nog te voeren verweer ten aanzien van de pseudokoop.
2.1.2
Het verweer dat er sprake is van pseudokoop is gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2011, opgemaakt door de verbalisanten [X] en [Y]. Daarin worden de feiten en omstandigheden aangegeven, op basis waarvan er een fiets is aangekocht. Dat verweer werd op 20 februari 2012 voorafgaand aan de behandeling van de zaak van verzoeker door advocaat mr. Lodder gevoerd in de zaak van de medeverdachte [naam]. De raadsvrouw van verzoeker was voornemens datzelfde verweer te gaan voeren bij de behandeling van de zaak tegen verzoeker.
2.1.3
Volgens vaste jurisprudentie betekent het doen van een uitspraak van een rechter in de zaak van een medeverdachte niet dat diezelfde rechter de zaak van de andere verdachte niet mag behandelen. Met name wordt er dan gekeken naar de schuldvraag en naar de tenlastelegging. Als in de eerdere uitspraak reeds een oordeel is gegeven over de verklaringen van de andere verdachte, dan is er wel grond voor wraking. Meestal is er in voorafgaande uitspraken geen oordeel gegeven over de verklaringen van medeverdachten en is er geen bezwaar dat een rechter tevens op een later tijdstip de zaak van een medeverdachte behandelt.
2.1.4
In dit geval ligt het anders. In deze zaak gaat het niet om de schuldvraag gekoppeld aan de tenlastelegging, maar om een nog te voeren juridisch verweer. In de zaak van verzoeker en in de zaak van medeverdachte [naam] zijn de feiten exact gelijk. Het is hier niet zo dat je een verschil van beoordeling kunt hebben over verklaringen of de betrouwbaarheid daarvan. In deze zaak is het pseudokoopverweer alleen gebaseerd op het genoemde proces-verbaal van politie. Daarin zijn de feiten en omstandigheden genoemd. Daarover heeft de rechter in de zaak van [naam medeverdachte] gezegd: zo stel ik dat vast en ik geef daarop het juridisch oordeel dat het geen pseudokoop oplevert en dat het verweer moet worden verworpen. Dan kun je niet zeggen dat nog te verwachten is dat rechter daar in de zaak van verzoeker nog op terug kan komen, want er zijn geen andere feiten aan te dragen. Het zijn exact dezelfde feiten. Een ander oordeel is niet meer te verwachten. De positie van verzoeker is niet een andere dan die van [naam medeverdachte]. Verzoeker wordt in het hele proces-verbaal nog niet genoemd.
In dit specifieke geval, waarin de feiten identiek zijn, is er die bijzondere omstandigheid uit de jurisprudentie, waarvan je kan zeggen dat de schijn van objectieve dan wel subjectieve partijdigheid wordt gewekt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter verwijst voor haar inhoudelijke reactie naar de opvatting die zowel door de officier van justitie als door haarzelf naar voren is gebracht ter terechtzitting van 20 februari 2012 en die is verwoord in het proces-verbaal van die zitting.
2.3
De officier van justitie heeft - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
2.3.1
Het wrakingsverzoek heeft betrekking op een beslissing van de rechter in de voorafgaande zaak tegen de medeverdachte, waarbij een verweer dat er sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs in verband met pseudokoop, werd verworpen.
2.3.2
Het verwerpen van een juridisch verweer is geen reden om vooringenomenheid van de rechter aan te nemen. Afwijzing van verzoeken van de verdediging vormen in het algemeen geen grond voor wraking. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daardoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
2.3.3
Dergelijke omstandigheden zijn in dit geval niet gesteld of gebleken. Het moet meer gaan om de wijze waarop de rechter het verweer beoordeelt en of daaruit blijkt van vooringenomenheid. Dat de feiten, waarop het verweer wordt gebaseerd, in beide zaken gelijk zijn, is onvoldoende om wraking op te baseren. Het verzoek dient te worden afgewezen.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.5
Dat kan slechts anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing kan worden ontleend voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
3.6
Het proces-verbaal van de terechtzitting met gesloten deuren van de kinderrechter in strafzaken op 20 februari 2012 houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
".......
De raadsvrouw interrumpeert de kinderrechter:
Ik heb zojuist mijn collega mr. S. Lodder, raadsman van de medeverdachte [naam], in welke zaak u zo-even uitspraak heeft gedaan, op de gang gesproken. Het verweer "pseudokoop" zou ik ook willen voeren. U heeft dit verweer echter bij die medeverdachte zojuist al behandeld en verworpen. Dit lijkt op vooringenomenheid. Ik hoor graag hoe u hierin staat. Ik hoor u vragen of u mij impliciet verzoekt uzelf te verschonen. Ja, daar komt het wel op neer. Immers, u heeft zojuist in de voorafgaande zaak van de medeverdachte dat verweer al afgewezen. Hoe gaat u daarmee in de onderhavige zaak om?
In reactie hierop antwoordt de kinderrechter:
U loopt vooruit op een nog te voeren verweer en legt vervolgens de kwestie bij mij neer.
.......
U kunt mijns inziens uw verweer gewoon gaan voeren. U onderbouwt uw verweer mogelijk anders.
.......
De officier van justitie deelt mede:
....... Het verwerpen van een juridisch verweer is geen reden tot verschoning. Er is geen reden om vooringenomenheid aan te nemen en er is ook geen grond voor wraking. De raadsvrouw kan haar verweer gewoon voeren.
.......
De kinderrechter deelt mede:
Het gaat hier om een juridisch verweer en niet om bijvoorbeeld uitlatingen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte. Ik herhaal dat het u vrij staat uw verweer te voeren en nader te onderbouwen.
......."
3.7
Het behoort tot de normale, wettelijke taak van de rechter om in iedere zaak afzonderlijk en na kennisneming van de processtukken in de betreffende zaak te oordelen op basis van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting over de vragen van artikel 348 tot en met 350 van het Wetboek van Strafvordering.
3.8
Het enkele feit dat de rechter in de zaak van de medeverdachte van verzoeker een ook in de zaak van verzoeker te voeren verweer niet heeft gehonoreerd, brengt dan ook niet mee dat de rechter de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen in de zaak van verzoeker.
Uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid jegens verzoeker kunnen opleveren zijn niet aannemelijk geworden. In ieder geval kan het feit dat het - door de raadsvrouw van verzoeker ter terechtzitting nog te voeren - verweer dat sprake is geweest van pseudokoop zou worden gebaseerd op de inhoud van hetzelfde proces-verbaal als in de zaak van de medeverdachte niet als zodanige bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.
3.9
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam gewraakte rechter].
Deze beslissing is gegeven op 23 maart 2012 door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. H. van Lokven-van der Meer en mr. E.R. Houweling, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.