Parketnummer: 10//750011-11
Datum uitspraak: 27 maart 2012
Tegenspraak (ex 279 Sv)
Verkort schriftelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres en woonplaats],
gemachtigd raadsvrouw mr. S. Boersma, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2011, 23 mei 2011, 23 februari 2012 en 13 maart 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Woei-A-Tsoi heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de vorm van - kort gezegd - het aanzetten van een minderjarige tot prostitutie en het opzettelijk voordeel trekken uit door een minderjarige verrichte seksuele handelingen met een derde tegen betaling;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE EN VERWEREN OMTRENT VORMVERZUIMEN
Verweren van de raadsvrouw en standpunt officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat de escortcontrole die de aanleiding vormde voor onderhavige strafzaak, moet worden aangemerkt als een opsporingshandeling als bedoeld in artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering (Sv), derhalve als pseudokoop, dan wel als pseudodienstverlening. Er was evenwel geen sprake van een verdenking die voor de inzet van dit middel was vereist en evenmin zijn de door dat artikel gegeven voorschriften in acht genomen. Het openbaar ministerie is hiervan op de hoogte geweest en heeft hiervoor zelfs toestemming gegeven. Aldus is willens en wetens in strijd met de wet gehandeld. Daarnaast is betoogd dat, voorzover geen sprake was van een opsporingshandeling als bedoeld in artikel 126i Sv, het in ieder geval ging om een niet wettelijk geregelde opsporingsmethode en dat is gehandeld in strijd met het Tallon-criterium en - daarmee - artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De betrokken verbalisant heeft een valse identiteit aangenomen en vervolgens een ander ertoe overgehaald om zich schuldig te maken aan een strafbaar feit. Immers, de verbalisant lijkt erop aan te hebben gedrongen dat de persoon die de telefoon beantwoordde de prostituee zelf zou brengen. Deze verzuimen moeten leiden tot hetzij de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot bewijsuitsluiting. Tot slot is aangevoerd dat bestuursrechtelijke bevoegdheden zijn aangewend voor strafrechtelijke doeleinden, nu een van de doelen van prostitutiecontrole het opsporen van slachtoffers is. De verdediging ziet hier détournement de pouvoir in, hetgeen zou moeten leiden tot uitsluiting van het daaruit voortgevloeide bewijs. Op voormelde gronden is meer subsidiair respectievelijk subsidiair voor strafvermindering gepleit.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van de verweren.
Feiten
Op basis van de stukken uit het strafdossier en het verhandelde op de terechtzittingen komt de politierechter tot de volgende feitenvaststelling.
Politieambtenaar [verbalisant 1] heeft op 10 februari 2011 om 14.30 uur een telefoonnummer gebeld die was genoemd in een advertentie van een escortdame die zich “[...]” noemde en stelde 19 jaar te zijn. Deze advertentie was geplaatst op de internetsite ‘www.kinky.nl’. Daarbij heeft [verbalisant 1] zich voorgedaan als “[...]” en heeft met degene die de telefoon beantwoordde, een man met een buitenlandse tongval, een afspraak gemaakt voor een bezoek van “[...]” bij een woning aan [adres] te [plaats] die door de politie ten behoeve van escortcontrole in gebruik was genomen. De verbalisant sprak met de man af dat hij “[...]” om 16.30 uur zou ontvangen en kwam met hem een prijs van € 150,= overeen. De verbalisant vroeg de man of hij zelf zou rijden, waarop de man bevestigde dat hij “[...]” omstreeks 16.30 uur zelf zou komen brengen. Later die dag, even na 16.30 uur, verschenen een vrouw en een man - de verdachte - bij de woning aan [adres]. Zij werden binnen gelaten door brigadier van politie [verbalisant 2], die zich kenbaar maakte als toezichthouder en het doel van de controle meedeelde. Twee andere aldaar aanwezige verbalisanten gingen vervolgens in gesprek met de vrouw en legden haar het doel van de controle uit. De vrouw bleek, na identificatie aan de hand van een verblijfsdocument, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) te heten en geboren te zijn op [geboortedatum slachtoffer]. Zij was op dat moment derhalve minderjarig. Ondertussen waren twee andere in de woning aanwezige verbalisanten in gesprek gegaan met de verdachte en legden hem het doel van de controle uit. Hij verklaarde een vriend van de vrouw te zijn en haar op haar verzoek te hebben vergezeld. Toen duidelijk werd dat [slachtoffer] minderjarig was, is de verdachte aangehouden.
Escortcontrole
Het controleteam Prostitutie en Mensenhandel van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond houdt meermalen per jaar een escortcontrole in de prostitutiebranche. De doelstelling van deze controles zijn, zo blijkt uit een door de politie opgesteld document:
1) controle op de aanwezigheid van een vergunning en de naleving van de daaraan verbonden voorwaarden;
2) het achterhalen van de identiteit van de aanbieder van de escortdiensten;
3) het vaststellen of prostituees van buitenlandse komaf rechtmatig arbeid in Nederland mogen verrichten;
4) het controleren van de chauffeur die de prostituee aflevert;
5) het opsporen van slachtoffers van mensenhandel;
6) het vaststellen of de betrokken prostituee meerderjarig is.
In het voortraject van een escortcontrole worden openbare bronnen geraadpleegd omtrent adverterende prostituees en escortbedrijven. Wanneer er twijfels zijn of vergunning is verleend voor het exploiteren van een prostitutiebedrijf of dat de aangeboden prostituees rechtmatig in de prostitutie mogen werken, wordt gebruik gemaakt van zogenaamde hotelkamercontrole. Daarbij worden de aangeboden escortdames telefonisch benaderd door een toezichthouder, die zich als klant voordoet en een afspraak met hen maakt voor een ontmoeting. Voor een dergelijke controle wordt door toezichthouders ook wel een leegstaande woning in gebruik genomen.
Tallon-verweer
Een beroep op het zogenaamde Tallon-criterium kan slagen wanneer de betrokken verdachte door een politieambtenaar is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren daar niet reeds op was gericht. Dat is in dit geval niet aan de orde. Uit de te bezigen bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de minderjarige [slachtoffer] meermalen naar klanten heeft gebracht, terwijl hij wist dat [slachtoffer] met die klanten tegen betaling seksuele handelingen verrichte. De verdachte is door de handelwijze van politieambtenaar [verbalisant 1] dan ook niet tot iets anders gebracht dan hij al van plan was, te weten het begeleiden en vervoeren van [slachtoffer] naar escortafspraken. Het verweer wordt verworpen.
Opsporing?
Het verweer van de raadsvrouw dat sprake is geweest van pseudokoop of pseudodienstverlening stelt aan de orde of ten tijde van controle en de voorbereidingen daartoe sprake was van een opsporingsonderzoek. Immers, alleen dan wordt het onderzoek genormeerd door de normen die volgen uit - voornamelijk - het Wetboek van Strafvordering, zoals het bepaalde in artikel 126i Sv.
Ingevolge artikel 132a Sv wordt onder opsporing verstaan: het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Tot het moment dat in de woning aan [adres] bleek dat [slachtoffer] minderjarig was, waren aan de betrokken politieambtenaren geen feiten en omstandigheden bekend waaruit een redelijk vermoeden van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (of andere strafbare feiten) oprees. Tot genoemd moment was van een opsporingsonderzoek in evenbedoelde zin dan ook geen sprake; de voorschriften van artikel 126i Sv waren niet van toepassing. Het verweer wordt verworpen.
Bestuursrechtelijke grondslag voor het optreden van de politie
De officier van justitie heeft gesteld de bij de prostitutiecontrole gevolgde handelwijze wordt gelegitimeerd door bepalingen uit de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 (hierna: de APV), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De verdediging heeft op dit punt geen inhoudelijk verweer gevoerd.
De politierechter deelt het oordeel van de officier van justitie.
Krachtens artikel 151a van de Gemeentewet is in artikel 2.3a.3 van de APV bepaald dat het verboden is een escortbedrijf te exploiteren zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan. Op de voet van artikel 2.3a.8 van de APV kan de vergunning onder andere worden ingetrokken als een escortbedrijf werkzaamheden laat verrichten door een minderjarige prostituee. Artikel 1.1 van de APV omschrijft (het exploiteren van) een escortbedrijf als het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutie op een andere plaats dan in een bedrijfsruimte. Met het toezicht op de naleving van de bepalingen van de APV kunnen op grond van artikel 6.2 van de APV door de burgemeester aan te wijzen ambtenaren worden belast. Bij besluit van de Burgemeester van Rotterdam van 4 april 2000 zijn de in artikel 141 Sv bedoelde opsporingsambtenaren van de Politieregio Rotterdam-Rijnmond belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde van - onder andere - de artikelen 2.3a.3 e.v. van de APV. Gelet op het bepaalde in artikel 5:11 van de Awb en de artikelen 5:16 en 5:16a van die wet, waren de in dit geval betrokken politieambtenaren - die allen verbonden waren aan genoemde politieregio - bevoegd om inlichtingen van [slachtoffer] en de verdachte te vorderen, alsmede inzage in hun identiteitsbewijzen. Er was derhalve een wettelijke basis voor de bij de escortcontrole gevolgde handelwijze, zeker met het oog op de hierboven onder 1, 2, 4 en 6 vermelde doelen. Voor controle met het oog op het onder 3 genoemde doel biedt artikel 14 van de Wet arbeid vreemdelingen een basis; ambtenaren van politie zijn mede belast met het toezicht op de naleving die wet (artikel 4.1 van de in de Stcrt. 2000/203 gepubliceerde Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren).
De stelling van de raadsvrouw dat waar de onder 5 genoemde doelstelling wordt nagestreefd, bestuursrechtelijke bevoegdheden in het kader van toezicht worden misbruikt voor strafrechtelijke doeleinden, wordt niet gevolgd. Van détournement de pouvoir kan in een geval als het onderhavige pas worden gesproken als controlebevoegdheden (enkel) worden aangewend voor een ander doel (het verrichten van opsporingshandelingen) dan waarvoor deze zijn verleend. Dat is hier niet het geval. Zoals is overwogen worden bij escortcontrole ook de hierboven onder 1, 2, 3, 4 en 6 genoemde doelstellingen nagestreefd, welke doelstellingen binnen het kader van toezicht de naleving op bestuursrechtelijke regelgeving kunnen worden geplaatst. Er staat niets aan in de weg dat bij de uitvoering van dit toezicht tevens wordt bezien of er aanknopingspunten zijn voor een verdenking van overtreding van artikel van het 273f Wetboek van Strafrecht (vgl. HR 13 mei 1997, NJ 1998/481). Het op dit punt gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.
Andere verweren
Naast hetgeen hiervoor is verwoord heeft de raadsvrouw nog aangevoerd dat de eisen die zijn genoemd in de door de officier van justitie overgelegde notitie “Toezicht via afspraak” van de stuurgroep “Handhaven op niveau” niet in acht zijn genomen, waaronder de eis dat de methode van “Toezicht via afspraak” pas wordt toegepast wanneer andere methoden om de identiteit van de aanbieder hebben gefaald. Ook heeft zij benadrukt dat niet is gebleken dat andere toezichthouders dan [verbalisant 2] zich bij de controle als zodanig hebben gelegitimeerd.
Deze verweren kunnen de verdachte evenmin baten. Voorzover al gebreken kleven aan de uitoefening van de op het bestuursrecht gegronde controlebevoegdheden, geldt dat dergelijke verzuimen niet vallen onder het toepassingsbereik van artikel 359a Sv.
Besluit
Geen van de tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie strekkende verweren doet opgeld. Evenmin staat een andere omstandigheid aan diens ontvankelijkheid in de weg. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk. Gelet op het bovenstaande bestaat voorts geen aanleiding voor bewijsuitsluiting of strafvermindering.
Het als tweede alternatief ten laste gelegde opzettelijk voordeel trekken uit door een minderjarige verrichte seksuele handelingen met een derde tegen betaling is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan (integraal) dient te worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende redengevend.
[slachtoffer] heeft als getuige op de terechtzitting van 23 februari 2012 verklaard dat zij al het geld dat zij met haar escortwerk verdiende, aan de verdachte gaf. Echter, de politierechter acht deze verklaring - anders dan de officier van justitie - onvoldoende overtuigend om daar een veroordeling op te kunnen baseren. [slachtoffer] heeft namelijk ook verklaard dat zij deze nieuwe (meer belastende) verklaring wilde afleggen, omdat de verdachte er in haar optiek er anders veel te makkelijk vanaf zou komen en dat zij vindt dat hij moet boeten. Hoewel bepaald niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] ter zitting naar beste weten heeft verklaard, kan evenmin worden uitgesloten dat de genoemde drijfveren haar verklaring in meerdere of mindere mate hebben gekleurd. De ter zitting afgelegde verklaring zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] hem nooit heeft betaald en [slachtoffer] op haar beurt op 10 februari 2011 bij de politie heeft verklaard dat de verdachte per rit (louter) € 15,= aan benzinegeld kreeg. Uit deze verklaringen volgt dat de verdachte een ‘onkostenvergoeding’ van [slachtoffer] ontving, maar niet dat hij daadwerkelijk voordeel heeft genoten uit de werkzaamheden van [slachtoffer].
Niet bewezen is voorts dat de verdachte [slachtoffer] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten tot seksuele handelen met een derde tegen betaling. Daarvan is sprake als enige handeling wordt ondernomen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt, waarbij de wil van de betrokkene niet relevant is (Kamerstukken II, 1990-1991, 21025, nr. 5, p. 11). Gelet op dit laatste staat, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, de omstandigheid dat [slachtoffer] zich vrijwillig voor de prostitutie beschikbaar stelde niet aan een bewezenverklaring in de weg. Dat geldt in dit geval wel voor de omstandigheid dat [slachtoffer] reeds langer in de prostitutie werkzaam was. Nadat zij de verdachte had leren kennen, is zij gestopt met het werken voor ‘[pooier]’. Zij heeft zich vanaf toen door de verdachte laten helpen en begeleiden. De politierechter leidt uit een en ander af dat [slachtoffer] ononderbroken als escortdame is blijven werken. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat zij door toedoen van de verdachte in de prostitutie is beland.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het (als eerste alternatief) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 02 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 in Nederland, meermalen ten aanzien van [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]) handelingen heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit (het)
- (telefonisch) onderhouden van contact met die [slachtoffer] en (potentiële) klanten en
- begeleiden en vervoeren van die [slachtoffer] van en naar klanten en naar plaatsen voor het verrichten van seksuele handelingen door die [slachtoffer] en
- (daarbij) ter beschikking stellen en gebruik maken van zijn, verdachtes, telefoonnummer en auto,
(telkens) handelingen waarvan hij wist dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele/prostitutie handelingen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Het bewezen feit levert op:
mensenhandel, meermalen gepleegd.
Namens de verdachte is bepleit dat hij ten aanzien van het als eerste alternatief tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. De verdachte had destijds geen wetenschap van de leeftijd [slachtoffer] en hij heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. [slachtoffer] heeft hem immers de advertentie op kinky.nl laten zien (waarop stond vermeld dat zij 19 zou zijn) en zij heeft gelogen over haar leeftijd. Hij heeft verontschuldigbaar gedwaald omtrent de leeftijd van [slachtoffer].
Ook dit verweer wordt verworpen. Op de verdachte rustte de verplichting om, alvorens zijn begeleiding en hulp aan [slachtoffer] aan te vangen, zich ervan te vergewissen dat zij niet minderjarig was (vgl. Kamerstukken II, 1990-1991, 21025, nr. 5, p. 4). De verdachte heeft genoegen genomen met de eigen mededelingen van [slachtoffer]. Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat de verdachte zich aldus in onvoldoende mate van zijn vergewisplicht heeft gekweten. Van hem kon worden gevergd dat hij - bijvoorbeeld - om een legitimatie zou hebben gevraagd. Om deze redenen kan niet worden gezegd dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald omtrent de leeftijd van [slachtoffer].
De verdachte is strafbaar.
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft er door zijn handelwijze aan bijgedragen dat een 17-jarig meisje tegen betaling seks met anderen heeft gehad, hetgeen uiterst ongewenst is en het gedrag van de verdachte laakbaar maakt.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van korte duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 maart 2012 reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen van langere en kortere duur, in 2008 nog tot een gevangenisstraf van 6 maanden. Uit deze veroordelingen heeft hij onvoldoende lering getrokken.
Daar staat tegenover dat de verdachte minder dan een handvol keer heeft geassisteerd bij de escortwerkzaamheden van de minderjarige en dat - voor zover heeft kunnen blijken - zijn rol niet meer dan faciliterend is geweest. Dit maakt de handelwijze van de verdachte niet minder strafbaar, maar brengt wel mee dat de eis van de officier van justitie flink aan de maat te noemen is. Aan de verdachte zal, zoals ook (subsidiair) door de raadsvrouw is bepleit, een forse onvoorwaardelijke werkstraf worden opgelegd, alsmede een korte voorwaardelijke gevangenisstraf, teneinde hem ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten te bezondigen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
Voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bestaat tegen de achtergrond van het bovenstaande, geen termen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De politierechter:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het als tweede alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte als eerste alternatief ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee (2) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren en stelt de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uur, waarbij Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werk¬zaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 108 (honderdacht) uur te verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 54 dagen;
wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr.drs. J.J.I. de Jong, politierechter,
in tegenwoordigheid van S. Kegreisz, LL.B, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2012.