ECLI:NL:RBROT:2012:BW0533

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
385865 - HA ZA 11-1843
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake geldlening en echtheid handtekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis van 10 september 1998. De eiseres, Finata Bank N.V., had een kredietovereenkomst met de gedaagde, die betwistte dat hij de overeenkomst had ondertekend. De procedure begon met een verzetdagvaarding op 8 juli 2011, waarin de gedaagde verzocht werd om ontheffing van de veroordeling die bij het verstekvonnis was uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet op de hoogte was van het verstekvonnis tot 14 juni 2011, waardoor hij ontvankelijk was in zijn verzet.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak onderzocht, waaronder de kredietovereenkomst van 11 januari 1996, waarin de gedaagde en een derde partij een lening van fl. 8.000 hadden afgesloten. De gedaagde betwistte de echtheid van zijn handtekening op de overeenkomst en stelde dat deze mogelijk vervalst was door zijn toenmalige vriendin. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de echtheid van de handtekening op Finata Bank rustte, en dat de gedaagde voldoende had betwist dat hij de overeenkomst had ondertekend.

Finata Bank werd toegelaten om bewijs te leveren van de echtheid van de handtekening, en de rechtbank stelde dat als Finata Bank hierin slaagde, de gedaagde gehouden zou zijn aan de verplichtingen uit de kredietovereenkomst. De zaak werd naar de parkeerrol verwezen voor verdere bewijsvoering, waarbij de rechtbank de mogelijkheid openhield voor getuigenbewijs en deskundigenonderzoek. De verdere beslissing werd aangehouden tot na de bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 385865/ HA ZA 11-1843
Vonnis in verzet van 29 februari 2012
in de zaak van
de naamloze vennootschap
FINATA BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. L.C.H. Karstanje,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. M.K. Bhadai.
Partijen worden hierna aangeduid als “Finata Bank” en “[gedaagde]”.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door deze rechtbank op 10 september 1998 onder zaaknummer / rolnummer 103469 / HA ZA 98-2358 bij verstek gewezen vonnis;
- de verzetdagvaarding van 8 juli 2011;
- het tussenvonnis van 12 oktober 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief van mr. L.C.H. Karstanje (Finata Bank) van 3 november 2011, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 19 december 2011 en de bij die gelegenheid door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
2.1. In een kredietovereenkomst van 11 januari 1996 (contractnummer [contractnummer 1]) is bepaald dat Finata Bank aan [gedaagde] en [pe[persoon 1] een krediet verleent van fl. 8.000 tegen een kredietvergoeding van fl. 1.801,72 en een jaarlijkse rente van 14,6%. Onder de tekst van de overeenkomst zijn bij de vermelding “Kredietnemer 1.A.” en “1.B” twee handtekeningen geplaatst. Op de volgende bladzijde staan diezelfde twee handtekeningen onder een tekst waarin is bepaald dat een bedrag fl. 8.000 conform de overeenkomst is ontvangen ten name van [geda[gedaagde] en [pe[persoon 1].
2.2. In juli 1997 is Finata Bank overgegaan tot het opeisen van haar vermeende vordering op [gedaagde] en [persoon 1] wegens het oplopen van de betalingsachterstand. Bij vonnis van 10 september 1998 zijn [gedaagde] en [persoon 1] bij verstek veroordeeld tot betaling aan Finata Bank van de verschuldigde som van fl. 6.470,59, vermeerderd met een rente van 14,6% van de dag van dagvaarding tot aan de dag der voldoening over fl. 5.449,82 en met proceskosten. Het vonnis is op 7 januari 2000 betekend, niet in persoon maar door achterlating van het vonnis in een gesloten enveloppe. In de periode 2000 tot en met 2006 heeft Finata Bank haar vordering trachten te incasseren onder meer door meermaals derdenbeslag te laten leggen op de uitkering van [gedaagde].
2.3. In 2004 is [persoon 1] - na te zijn toegelaten tot de Wettelijke Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen (WSNP) - een schone lei verleend.
2.4. Op 11 april 2011 heeft [gedaagde] een brief ontvangen van gerechtsdeurwaarder [persoon 2] waarin hij namens Finata Bank is gesommeerd een betalingsvoorstel te doen, bij gebreke waarvan opnieuw executiemaatregelen worden genomen. In een telefonisch gesprek op 14 juni 2011 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan [persoon 2] medegedeeld dat [gedaagde] niet bekend is met een tot hem gerichte vordering van Finata Bank noch met een verstekvonnis dat tegen [gedaagde] is gewezen. Op verzoek van [gedaagde] is het verstekvonnis door Finata Bank op 14 juni 2011 toegestuurd.
3. Het geschil
3.1. [gedaagde] vordert hem te ontheffen van de veroordeling, tegen hem uitgesproken bij het verstekvonnis van 10 september 1998, Finata Bank niet ontvankelijk te verklaren in haar oorspronkelijke vordering danwel deze af te wijzen, met veroordeling van Finata Bank, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.2. Finata Bank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
- Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1. Als gevolg van wijziging van artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden vanaf 1 juli 2011 aanhangig gemaakte zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000 behandeld en beslist door de kantonrechter. Hoewel de vordering waartegen [gedaagde] zich verzet een bedrag onder de genoemde grens betreft, zal de sector civiel van de rechtbank de voorliggende zaak niettemin behandelen aangezien het een verzetprocedure betreft die naar haar aard moet worden gezien als een voortzetting van de door de sector civiel van deze rechtbank reeds behandelde verstekprocedure.
4.2. Voor wat betreft de verzettermijn heeft Finata Bank aangevoerd dat [gedaagde] niet-ontvankelijk is in zijn verzet aangezien tussen het moment dat [gedaagde] bekend is geworden met het verstekvonnis en het uitbrengen van de verzetdagvaarding op 8 juli 2010 meer dan vier weken (zijnde de wettelijke verzettermijn) zijn verstreken. [gedaagde] stelt dat hij binnen de wettelijke termijn in verzet is gekomen aangezien hij tot 14 juni 2011 nooit enige kennis heeft gehad van het verstekvonnis.
4.3. Op grond van artikel 143 Rv vangt de verzettermijn aan met de betekening van het verstekvonnis aan gedaagde in persoon, danwel met een door gedaagde in persoon gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis, of met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
4.4. De betekening op 7 januari 2000 van het verstekvonnis is niet aan [gedaagde] in persoon gedaan, zodat de verzettermijn niet op die datum is aangevangen. Finata Bank heeft niet gesteld dat het vonnis ten uitvoer is gelegd zodat de verzettermijn evenmin om die reden is aangevangen. Finata Bank heeft ter comparitie opgemerkt dat zij niet weet of het derdenbeslag op de uitkering van [gedaagde] heeft geresulteerd in een eerste uitbetaling aan Finata Bank zodat zij niet heeft kunnen vaststellen of die beslaglegging heeft geleid tot de tenuitvoerlegging.
4.5. Wel heeft Finata Bank aangevoerd dat [gedaagde] bekend moet zijn geweest met het verstekvonnis aangezien er telefonisch contact is geweest met [gedaagde], hetgeen door [gedaagde] wordt betwist, en aangezien meermaals beslag is gelegd en betekening van het beslag heeft plaatsgevonden.
4.6. Voor een daad van bekendheid in de zin van artikel 143 Rv moet, naar vaste rechtspraak, sprake zijn van een waarneembare gedraging van de veroordeelde zelf waaruit ondubbelzinnig volgt dat deze bekend is met (de hoofdinhoud van) het vonnis. Dat wil zeggen dat hij ten minste moet weten wanneer, door welk gerecht, op wiens vordering en waartoe hij is veroordeeld. Verder moet sprake zijn van een naar buiten toe gerichte daad waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat het vonnis de gedaagde bekend is.
4.7. De gestelde omstandigheid dat er beslagen zijn betekend en telefoongesprekken zijn gevoerd, is - mede in het licht van de strikte toepassing van het criterium zoals beschreven in 4.6 - onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde] een daad van bekendheid heeft gepleegd. Indien de stelling van Finata Bank juist is, komt daarmee weliswaar vast te staan dat [gedaagde] bekend was met een tegen hem gewezen vonnis, maar daaruit volgt nog niet dat [gedaagde] een daad van bekendheid heeft gepleegd waaruit ondubbelzinnig volgt dat hij de hoofdinhoud van het vonnis kende. Uit de door Finata Bank overgelegde aantekeningen van haar incassogemachtigden volgt bovendien niet dat de gemachtigde vóór april 2011 met [gedaagde] over het vonnis heeft gesproken. Wel is [gedaagde] volgens de aantekeningen op 14 april 2011 op het vonnis gewezen, maar in diezelfde aantekening is ook vermeld dat [gedaagde] als reactie stelt dat hij van niets weet. Ook uit die aantekeningen kan derhalve, zelfs indien de juistheid ervan zou komen vast te staan, niet worden afgeleid dat [gedaagde] meer dan vier weken voorafgaand aan de dag waartegen is gedagvaard een daad van bekendheid heeft gepleegd. Er bestaat dan ook geen aanleiding Finata Bank tot bewijslevering toe te laten.
4.8. De rechtbank zal derhalve 14 juni 2011, de datum waarop [gedaagde] het door Finata Bank toegestuurde verstekvonnis heeft ontvangen en gezien, aanmerken als datum waarop de verzettermijn is aangevangen. Het verzet tegen dit verstekvonnis is door [gedaagde] ingesteld bij dagvaarding van 8 juli 2011 hetgeen binnen de termijn van vier weken is, zodat [gedaagde] ontvankelijk is in zijn verzet.
- Inhoudelijke beoordeling
4.9. Finata Bank heeft haar (oorspronkelijke) vordering gegrond op de stelling dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij de in punt 2.1 genoemde kredietovereenkomst van 11 januari 1996 als productie overgelegd. [gedaagde] betwist de stelling van Finata Bank en legt aan zijn verweer in de eerste plaats ten grondslag dat hij geen overeenkomst met Finata Bank heeft gesloten en dat de handtekening onder de kredietovereenkomst niet van hem is maar vermoedelijk is vervalst door zijn toenmalige vriendin [persoon 1], die in de overeenkomst als mede-contractant is opgenomen.
4.10. De (stelplicht en) bewijslast met betrekking tot de overeenkomst van geldlening rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op Finata Bank die zich op de rechtsgevolgen van de overeenkomst beroept. Finata Bank beroept zich op de schriftelijke kredietovereenkomst. [gedaagde] betwist dat dit stuk bewijs tegen hem oplevert, stellend dat de handtekening vals is.
4.11. Op grond van artikel 159 lid 2 Rv levert een onderhandse akte waarvan de ondertekening door een partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Daarbij rust de bewijslast voor de echtheid van de handtekening op degene die zich op de akte beroept. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de echtheid van de handtekening voldoende stellig heeft betwist, zodat het contract (nog) niet bewijst dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.12. Finata Bank heeft aangeboden bewijs te leveren door het horen van getuigen en de rechtbank zal Finata Bank derhalve toelaten te bewijzen dat de handtekening op de kredietovereenkomst van 11 januari 1996 bij de vermelding “Kredietnemer 1.A.” van [gedaagde] is. Finata Bank zou voor het leveren van dit bewijs ook kunnen overwegen een handtekeningdeskundige in te schakelen of de rechtbank te verzoeken een onafhankelijk deskundige te benoemen. In dat kader verdient wel opmerking dat de handtekening die [gedaagde] ter zitting heeft gezet sterk afwijkt van de handtekening onder de kredietovereenkomst. Het voor een deskundigenonderzoek benodigde voorschot, zou voor rekening van Finata Bank komen. Indien Finata Bank slaagt in het bewijs dat [gedaagde] de kredietovereenkomst heeft getekend, staat daarmee tevens vast dat [gedaagde] is gehouden de in de kredietovereenkomst opgenomen verplichtingen na te komen.
4.13. Verder heeft Finata Bank - mogelijk door het tijdsverloop sinds de ondertekening van de overeenkomst - geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat er een overeenkomst is gesloten of zelfs dat er rechtstreeks contact is geweest tussen partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de geldlening.
4.14. Indien Finata Bank slaagt in het haar opgedragen bewijs zal bij de verdere behandeling van de onderhavige zaak nog wel aan de orde komen het verweer van [gedaagde] betreffende de omvang van de door Finata Bank gemaakte kosten. In afwachting van de bewijsvoering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
4.15. Ter comparitie heeft [gedaagde] gesteld dat hij thans voorbereidingen treft voor een verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Finata Bank heeft ter comparitie aangegeven dat, voor het geval de rechtbank een tussenvonnis wijst waarin aan Finata Bank een bewijsopdracht wordt gegeven, zij er ter voorkoming van onnodige kosten de voorkeur aan geeft de verdere behandeling van de zaak aan te houden totdat duidelijk is of [gedaagde] tot de WSNP wordt toegelaten. De rechtbank zal de zaak derhalve naar de parkeerrol verwijzen. Ieder der partijen kan de zaak door middel van een verzoek aan de griffier weer opbrengen (voor uitlating bewijsvoering, bij akte respectievelijk antwoordakte). Dit betreft dan getuigenbewijs en/of deskundigenonderzoek. Na de aktewisseling zal de rechtbank weer vonnis wijzen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de parkeerrol voor akte uitlating bewijsvoering, zoals hiervoor aangegeven;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Boesman en in het openbaar uitgesproken op
29 februari 2012.(
2309/ 1694