ECLI:NL:RBROT:2012:BW0925

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1613 BC-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van last onder dwangsom door de Autoriteit Financiële Markten tegen Kroon Parken B.V. met betrekking tot informatieverzoeken

In deze zaak heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) Kroon Parken B.V. een last onder dwangsom opgelegd, waarbij Kroon Parken werd gelast om binnen tien werkdagen informatie te verstrekken over haar activiteiten met betrekking tot de Vakantiehypotheek vanaf 1 januari 2008. De AFM heeft daarnaast besloten tot invordering van € 32.000 aan verbeurde dwangsommen en heeft een verzoek om uitstel van betaling buiten behandeling gesteld. Kroon Parken heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.

De rechtbank heeft op 29 maart 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank overwoog dat het (bedrijfs)risico van Kroon Parken was dat zij belangrijke stukken niet had afgehaald op het geregistreerde postadres. Kroon Parken betoogde dat zij niet op de hoogte was van de informatieverzoeken van de AFM, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aan de AFM kon worden tegengeworpen. De rechtbank concludeerde dat Kroon Parken artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had overtreden door niet te reageren op de informatieverzoeken.

De rechtbank oordeelde verder dat de AFM in redelijkheid gebruik had kunnen maken van haar bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen. De opgelegde dwangsom werd als redelijk beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak. Kroon Parken had de informatie binnen de gestelde termijn kunnen verstrekken als zij ervoor had gezorgd dat zij haar post had ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep van Kroon Parken ongegrond en bevestigde de besluiten van de AFM.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1613 BC-T2
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2012 in de zaak tussen
Kroon Parken B.V. (Kroon Parken), te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. P.J.E. Lageweg,
en
Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), verweerster,
gemachtigde: mr. M.E.J. Verrest.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft AFM Kroon Parken gelast binnen tien werkdagen na dagtekening van dit besluit onder verbeurte van een dwangsom van € 4.000,00 per dag of gedeelte daarvan, tot een maximum van € 80.000,00, alsnog schriftelijk en gedetailleerd informatie te verstrekken omtrent de activiteiten die door Kroon Parken worden en/of zijn verricht met betrekking tot de Vakantiehypotheek vanaf 1 januari 2008 tot heden. AFM heeft voorts beslist de dwangsom op de voet van artikel 1:99 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) te zullen publiceren indien deze wordt verbeurd.
Bij besluit van 1 maart 2011 (besluit 1) heeft AFM het bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2010 ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft Kroon Parken beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 juni 2011 (besluit 2) heeft AFM besloten tot invordering van € 32.000,00 aan verbeurde dwangsommen over te gaan.
Bij brief van 10 november 2011 (besluit 3) heeft AFM het verzoek om uitstel van betaling buiten behandeling gesteld. Bij brief van 14 november 2011 heeft Kroon Parken aangegeven hiertegen bezwaar te zullen maken.
AFM heeft de correspondentie ter zake van de besluiten 2 en 3 doorgestuurd aan de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2012. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voorts zijn verschenen mr. M.W. Renes, kantoorgenoot van de gemachtigde van Kroon Parken, en [A], eveneens namens Kroon Parken.
Overwegingen
1. Het beroep tegen besluit 1 beperkt zich – zoals ter zitting door Kroonparken is bevestigd – tot de heroverweging van de last onder dwangsom en richt zich niet tot de deelbeslissing tot publicatie. Nu Kroon Parken AFM heeft laten weten besluiten 2 en 3 te betwisten, heeft het beroep tegen besluit 1 gelet op respectievelijk de artikelen 5:39 en 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op de besluiten 2 en 3.
2. Gelet op artikel 5:20, eerste lid, van de Awb in verbinding met de artikelen 1:73 en 1:74 van de Wft, zijn zowel de toezichthouders van AFM als de AFM zelf als bestuursorgaan bevoegd inlichtingen te vorderen bij een ieder. Gelet op artikel 5:13 van de Awb, waarin is bepaald dat een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik mag maken voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is, is de bevoegdheid medewerking te vorderen niet onbegrensd.
3. Ten tijde in geding was op de website www.kroonparken.info een brochure te vinden ter zake van beleggen in een recreatieobject, waarbij de belegger een rendement tot
9 % werd voorgehouden. Voorts werd in die brochure de mogelijkheid geboden een vakantiehypotheek af te sluiten. Vast staat dat Kroon Parken niet beschikt over enige vergunning uit hoofde van de Wft om financiële producten aan te bieden of daarin te bemiddelen. Gelet op een en ander kwamen AFM en haar toezichthouders de bevoegdheid toe om informatie te vorderen bij Kroon Parken met het oog op het goed vervullen van haar toezichthoudende taak. Vast staat verder dat AFM diverse informatieverzoeken aan Kroon Parken heeft gericht alvorens tot lastoplegging over te gaan. Het eerste informatieverzoek heeft zij daartoe aangetekend verzonden naar het correspondentieadres van Kroon Parken. Dat postbusadres bleek van een ander bedrijf te zijn dat geen toestemming had gegeven aan Kroon Parken om haar postbusadres te gebruiken, waarna AFM verdere brieven en uiteindelijk de last heeft verzonden naar het adres van Kroon Parken waar zij volgens het register van de Kamer van Koophandel was gevestigd.
4. Kroon Parken betoogt dat zij niet op de hoogte was de informatieverzoeken van AFM doch eerst na publicatie van de last onder dwangsom daarvan kennis heeft genomen. Zij voert in dit verband aan dat de Kamer van Koophandel weigerde het nieuwe adres in Rotterdam te vermelden vanwege het ontbreken van een huurovereenkomst met de eigenaar van het pand. Ook eerdere informatieverzoeken van AFM waren door haar niet ontvangen omdat die weliswaar waren verzonden naar het correspondentieadres van Kroon Parken te Klarenbeek, maar in strijd met afspraken niet waren afgehaald door de echtgenoot van een van de bestuurders van Kroon Parken. Ten slotte wist Kroon Parken niet van de poging van AFM om telefonisch contact met haar te krijgen omdat het telefoonnummer van Kroon Parken was afgesloten.
4.1 Dit betoog faalt. Het behoort tot het (bedrijfs)risico van Kroon Parken dat zij stukken niet heeft afgehaald op haar in het register van de Kamer van Koophandel vermelde postadres en vestigingsadres, terwijl zij ook het risico draagt voor een mogelijke onjuiste inschrijving in het register van de Kamer van Koophandel. Hetgeen Kroon Parken verder heeft aangevoerd kan hier niet aan afdoen.
5. Gelet op het voorgaande staat vast dat Kroon Parken artikel 5:20 van de Awb heeft overtreden, omdat zij niet heeft gereageerd op diverse gerechtvaardigde informatieverzoeken die AFM haar heeft toegezonden, welke Kroon Parken niet hebben bereikt vanwege in haar risicosfeer liggende omstandigheden.
6. AFM kwam derhalve krachtens artikel 1:79, eerste lid, van de Awb de bevoegdheid toe Kroon Parken een last onder dwangsom op te leggen. Niet gezegd kan worden dat AFM niet in redelijkheid gebruik van deze bevoegdheid heeft kunnen maken. Evenmin kan gezegd worden dat de wijze waarop AFM van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, onredelijk is. De door AFM aan Kroon Parken geboden begunstigingstermijn van tien dagen acht de rechtbank niet te kort. Kroon Parken had – indien zij ervoor had zorg had gedragen dat zij de aan haar gericht post zou hebben ontvangen – binnen deze termijn de verlangde informatie aan AFM kunnen verstrekken, aangezien het eenvoudige en voor haar onmiddellijk beschikbare informatie betrof.
7. Met betrekking tot de hoogte van de dwangsom komt de rechtbank blijkens artikel 5:32b, derde lid, van de Awb slechts een terughoudende toetsing toe. Gelet op het vermoeden dat eiser zich schuldig maakte aan overtreding van een centrale verbodbepaling van de Wft en er voldoende prikkel tot naleving van de last uit dient te gaan van de dwangsom, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de bedragen van de per dag en van de in totaal te verbeuren dwangsom niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom staan. De rechtbank merkt in dit verband op dat de financiële omstandigheden van degene tot wie de last zich richt, niet bepalend zijn voor de vaststelling van de hoogte van de dwangsom; steun voor deze overweging vindt de rechtbank in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2011 (LJN BP7185) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 4 september 2003 (LJN AL1183).
8. Nu Kroon Parken eerst op 17 november 2010 aan de last heeft voldaan, dat wil zeggen acht dagen na afloop van de begunstigingstermijn heeft zij een dwangsom verbeurd van € 32.000,00. Ter zitting heeft zij het beroep op verjaring ingetrokken. De rechtbank vermag voorts niet in te zien dat AFM had moeten afzien van invordering van de verbeurde last.
9. Ten aanzien van het beroep tegen besluit 3 volstaat de rechtbank met de overweging dat AFM in redelijkheid de aanvraag om uitstel van betaling op de voet van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling heeft kunnen stellen nu Kroon Parken niet binnen de geboden termijn van twee weken de verzochte aanvullende stukken heeft overgelegd ter zake van haar draagkracht.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Damsteegt, rechter, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.