ECLI:NL:RBROT:2012:BW1091

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
395396 / HA RK 12-80
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.F.L.M. van der Grinten
  • P.H. Veling
  • H. van Lokven-van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 april 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die preventief gedetineerd was. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechter-commissaris die belast was met de behandeling van zijn strafzaak. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de afwijzing door de rechter-commissaris van een verzoek van de raadsman om de hulpofficier van justitie te horen voordat een beslissing over de inverzekeringstelling werd genomen. De raadsman stelde dat deze afwijzing en de daaropvolgende beslissing van de rechter-commissaris om verzoeker in bewaring te stellen, de schijn van partijdigheid wekten.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter-commissaris had op 3 februari 2012 een vordering tot inbewaringstelling van verzoeker behandeld, waarbij de raadsman het wrakingsverzoek indiende. De rechtbank oordeelde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een vooringenomenheid van de rechter.

De rechtbank concludeerde dat de door de raadsman aangevoerde omstandigheden, waaronder de afwijzing van het verzoek om de hulpofficier te horen en het verzoek aan de advocaat om de zittingsruimte te verlaten, niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter-commissaris niet onpartijdig was. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, omdat er geen objectieve gronden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, waarbij de voorzitter afwezig was en de jongste rechter de beslissing ter openbare zitting uitsprak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 6 april 2012
Zaaknummer: 395396
Rekestnummer: HA RK 12-80
Parketnummer: 10/750005-12
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
preventief gedetineerd in [naam P.I.],
verzoeker,
raadsman mr. B. Kizilocak,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter-commissaris], rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (hierna: de rechter-commissaris).
1. Het procesverloop en de processtukken
De officier van justitie heeft in de strafzaak met bovenvermeld parketnummer op 3 februari 2012 ten aanzien van verzoeker een verzoek als bedoeld in artikel 59a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering gedaan en een vordering strekkende tot inbewaringstelling van verzoeker ingediend. Verzoeker is in verband daarmee op diezelfde datum voor de rechter-commissaris geleid.
Bij gelegenheid van de behandeling van die vordering heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van - voor zover voor de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang - het dossier van genoemde strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde behandeling, inclusief het aanvullende proces-verbaal, en de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker, de advocaat van verzoeker, de rechter-commissaris alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 3 februari 2012.
Ter zitting van 23 maart 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: de advocaat van verzoeker, mr. B. Kizilocak, de rechter-commissaris, alsmede de officier van justitie, mr. M. Haan. Verzoeker heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht de zitting bij te wonen. De advocaat van verzoeker heeft meegedeeld dat het verzoek buiten aanwezigheid van verzoeker kan worden behandeld.
De advocaat van verzoeker en de rechter-commissaris hebben aan de hand van een pleitnota hun standpunten nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft de advocaat van verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven -:
2.1.1
Het wrakingsverzoek is tijdig ingediend. Toen het wrakingsverzoek werd gedaan, was de voorgeleiding nog niet afgerond. De rechter-commissaris was nog bezig met de bekendmaking van zijn beslissingen over de gevoerde verweren. Verzoeker is dan ook ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
2.1.2
Bij de voorgeleiding heb ik bepleit dat de inverzekeringstelling van verzoeker onrechtmatig is, aangezien de hulpofficier van justitie eerst aan verzoeker heeft meegedeeld dat hij in verzekering zou worden gesteld en verzoeker daarna pas op die beslissing is gehoord. Ik heb de rechter-commissaris verzocht om, indien hij de door mij gestelde gang van zaken niet aannemelijk zou achten, de hulpofficier van justitie daarover als getuige te horen alvorens een beslissing te nemen over de inverzekeringstelling van verzoeker. De rechter-commissaris heeft dit verzoek op volstrekt onbegrijpelijke gronden afgewezen en daardoor jegens verzoeker de subjectieve schijn van partijdigheid gewekt.
2.1.2.1
Blijkens hetgeen de raadsman ter zitting naar voren heeft gebracht dient het beroep op de subjectieve wrakingsgrond verstaan te worden als een beroep op de objectieve wrakingsgrond.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De rechter-commissaris heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.2.1
Primair ben ik van mening dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is. Het wrakingsverzoek werd mondeling gedaan tijdens het meedelen van mijn uitspraak over de inverzekeringstelling en de inbewaringstelling van verzoeker. De behandeling waarbij ik verzoeker, diens raadsman, en in dit bijzondere geval ook de officier van justitie, uitgebreid had gehoord, was gesloten. Artikel 513, tweede lid, Sv, schrijft voor dat het verzoek schriftelijk en gemotiveerd dient te zijn en dat het tijdens de terechtzitting mondeling kan geschieden. Mijns inziens ziet het begrip "terechtzitting" uit artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering niet op de voorgeleiding in strafzaken.
2.2.2
Voorts kan de wraking tardief zijn. Ik wijs in dit verband op een arrest van de Hoge Raad van 2 november 2010 (LJN: BN2366), waarin wordt overwogen dat het wrakingsverzoek was gedaan na het uitspreken van het arrest en dat het juist is dat het mondelinge wrakingsverzoek van verzoeker buiten beschouwing kon worden gelaten. Ik merk hierbij op dat dit arrest mogelijk niet één op één toe te passen is op de situatie van de voorgeleiding. Dit arrest betreft een einduitspraak. Dat is niet hetzelfde als een uitspraak over de inverzekeringstelling en bewaring.
2.2.3
Subsidiair ben ik van mening dat er geen gegronde redenen zijn voor wraking. De advocaat van verzoeker noemt mijn beslissingen over de inverzekeringstelling - voor zover hij daarvan had kennis genomen - onbegrijpelijk en heeft mij om die reden gewraakt. Dat standpunt is onjuist. Een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter levert geen grond voor wraking op. Er doen zich in de onderhavige zaak geen bijzondere feiten of omstandigheden voor die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het verzoek tardief is, nu de rechter-commissaris zijn oordeel op basis van de hem door betrokkenen verstrekte informatie had gevormd en doende was zijn beslissing mede te delen. Daarmee is het wrakingsverzoek onmiskenbaar bedoeld als een verkapt appèl tegen een voor verzoeker onwelgevallig oordeel van de rechter-commissaris.
3. De ontvankelijkheid van het verzoek
3.1
Bij een zitting ten overstaan van een rechter-commissaris, waarvan het verloop wordt vastgelegd in een proces-verbaal, kan een verzoek tot wraking mondeling worden gedaan. Het standpunt van de rechter-commissaris dat het verzoek schriftelijk had moeten worden gedaan is onjuist.
3.2
Het verzoek is tijdig gedaan.
Weliswaar is het verzoek gedaan nadat verzoeker was gehoord en nadat de raadsman en de officier van justitie het woord hadden gevoerd, terwijl de rechter-commissaris bezig was de door de raadsman gevoerde verweren te bespreken, maar op het moment van wraking had de rechter-commissaris zijn beslissing omtrent de vordering van de officier strekkende tot inbewaringstelling van verzoeker, nog niet uitgesproken. Aldus kan niet gezegd worden dat de zaak reeds tot een einde was gekomen door het uitspreken van een beslissing op de door de officier van justitie gedane vordering.
Verzoeker is ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
4. De beoordeling
4.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2
Aan de door de advocaat van verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
4.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
4.4
Daarbij moet vooropgesteld worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
4.5
Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daaraan een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld kan worden ontleend.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De omstandigheid dat de rechter-commissaris het verzoek tot het horen van de hulpofficier van justitie heeft afgewezen alvorens een beslissing te nemen over de inverzekeringstelling, is naar het oordeel van de rechtbank niet een dergelijke onbegrijpelijke beslissing.
4.7
De door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat de rechter-commissaris de advocaat van verzoeker na de door deze gedane wraking heeft verzocht de zittingsruimte te verlaten en dat de rechter-commissaris ondanks de gedane wraking de inbewaringstelling van verzoeker heeft bevolen brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Aan geen van beide omstandigheden kan ontleend worden dat de door de rechter-commissaris gegeven oordelen en de door deze genomen beslissing duiden op vooringenomenheid aan de zijde van de rechter-commissaris. Een eventueel daaromtrent bestaande vrees aan de zijde van verzoeker is niet objectief gerechtvaardigd.
4.8
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
5. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris [naam gewraakte rechter-commissaris].
Deze beslissing is gegeven op 6 april 2012 door mr. M.F.L.M. Van der Grinten, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. A. Schut, griffier.
De voorzitter is afwezig, om welke reden deze beslissing door de jongste rechter en de griffier is ondertekend.