ECLI:NL:RBROT:2012:BW1106

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
362924 / KG ZA 10-937
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van het huishoudelijk reglement inzake geluidsoverlast in appartementen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2012, hebben eisers, wonende te Barendrecht, een kort geding aangespannen tegen gedaagde 1 en de Vereniging van Eigenaren (VvE) van hun appartementencomplex. De eisers vorderden dat gedaagde 1 zou worden verplicht om de vloer in zijn appartement aan te passen conform het huishoudelijk reglement, dat voorschrijft dat harde vloerbedekking moet worden aangebracht met een isolerende onderlaag om geluidsoverlast te voorkomen. De eisers stelden dat zij al geruime tijd hinder ondervonden van contactgeluiden vanuit het appartement van gedaagde 1, dat zich boven hun eigen appartement bevond.

De procedure kende een aantal aanhoudingen in verband met pogingen tot een minnelijke regeling. Uiteindelijk bleek dat gedaagde 1, na eerdere maatregelen, in februari 2012 een laminaatvloer met isolatiemateriaal had laten aanbrengen. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde 1 aannemelijk had gemaakt dat hij aan de eisen van het huishoudelijk reglement voldeed, en dat de vordering van eisers jegens gedaagde 1 daarom werd afgewezen.

Wat betreft de vordering tegen de VvE, oordeelde de voorzieningenrechter dat eisers geen voldoende belang hadden bij deze vordering, aangezien de VvE niet verplicht kon worden om juridische stappen te ondernemen tegen gedaagde 1. De vordering tegen de VvE werd eveneens afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij eisers in de kosten van de VvE werden veroordeeld tot een bedrag van € 263,00. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. C. Bouwman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 362924 / KG ZA 10-937
Vonnis in kort geding van 21 maart 2012
in de zaak van
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te Barendrecht,
eisers,
advocaat mr. S.B. Bouthoorn te Rotterdam,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Barendrecht,
advocaat voorheen mr. J. de Haas te Amsterdam,
2. de vereniging VERENIGING VAN EIGENAARS APPARTEMENTENGEBOUW WATERKANT AAN DE WEERKANT 86 TOT EN MET 166 (EVEN) TE BARENDRECHT,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagden,
Gedaagde sub 1 verschenen in persoon en gedaagde sub 2 vertegenwoordigd door haar bestuurder (per 1 januari 2012) Hemmes Beheer B.V. in de persoon van de heer [X].
Eisers worden hierna - in mannelijk enkelvoud - aangeduid als [eisers] Gedaagden worden hierna tezamen als zodanig aangeduid en afzonderlijk als [gedaagde 1] respectievelijk de VvE.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 5 oktober 2010 met producties
- een herstelexploot d.d. 12 oktober 2010
- de mondelinge behandeling op 13 oktober 2010 (ter zitting zijn van de zijde van [eisers] verschenen: eiser sub 1 en mr. Bouthoorn, voornoemd; van de zijde van gedaagden zijn namens de VvE verschenen [partij Y] en [partij Z], [gedaagde 1] is niet verschenen)
- de pleitnota van [eisers]
- de zuivering van het verstek bij faxbericht d.d. 14 oktober 2010 namens [gedaagde 1]
- de pro forma aanhoudingen teneinde een minnelijke oplossing te treffen
- de oproepingsexploten d.d. 28 februari 2012, met als bijlage de dagvaarding d.d. 5 oktober 2010 met producties
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 7 maart 2012
- de pleitnota van [eisers]
- de ter zitting door [gedaagde 1] overgelegde twee producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eisers] is eigenaar van het appartementsrecht aan de [adres] [gedaagde 1] is eigenaar van het appartementsrecht aan de [adres] Het appartement van [gedaagde 1] is recht boven het appartement van [eisers] gelegen. Bij aanvang van de onderhavige procedure bestond de vloer in het appartement aan de [adres] uit natuursteen zonder dat daaronder een isolatielaag was aangebracht.
De VvE heeft, in overleg met de eigenaren, met betrekking tot het appartementencomplex [adres] een huishoudelijk reglement opgesteld, kennelijk laatstelijk gewijzigd op 26 maart 2009 (hierna: het huishoudelijk reglement).
In het huishoudelijk reglement staat in artikel 14 het volgende vermeld:
"De vloerbedekking van de appartementen dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zoveel mogelijk worden tegengegaan.
Harde vloerbedekking dient met een goed isolerende onderlaag of constructie te worden aangebracht.
In het maatwerk moet een isolatielaag worden opgenomen voor een effectieve isolatie-index voor contactgeluid van Ico +8 dB een en ander op basis van de norm NEN 1070 of NEN 5077."
[eisers] en [gedaagde 1] zijn, als eigenaren van een appartementsrecht aan [adres], gebonden aan het huishoudelijk reglement.
Het geschil
[eisers] vordert (zakelijk weergegeven) bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
1. [gedaagde 1] te gebieden de vloer in het aan hem in eigendom toebehorende appartement aan de [adres] [Nb. tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] bedoeld heeft de vordering in te stellen ten aanzien van het appartement aan de [adres], de voorzieningenrechter zal hiervan dan ook uitgaan] in te richten conform artikel 14 van het toepasselijke huishoudelijke reglement van de VvE, zijnde het in het maatwerk opnemen van een isolatielaag voor een effectieve isolatie-index voor contactgeluid van Ico +8 op basis van de normen NEN 1070 of NEN 5077, althans conform de voorschriften van artikel 14 van een vervangende versie van het huishoudelijk reglement, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag tot een maximum van € 25.000,00;
2. de VvE te gebieden artikel 14 van het huishoudelijk reglement, zijnde het in het maatwerk opnemen van een isolatielaag voor een effectieve isolatie-index voor contactgeluid van Ico +8 op basis van de normen NEN 1070 of NEN 5077, althans conform de voorschriften van artikel 14 van een vervangende versie van het huishoudelijk reglement, jegens [gedaagde 1] te handhaven, al dan niet door in rechte nakoming van artikel 14 van het huishoudelijk reglement jegens [gedaagde 1] te vorderen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag tot een maximumbedrag van € 25.000,00;
zulks met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding, de kosten van de procesadvocaat inbegrepen, althans veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van het geding, de kosten van de procesadvocaat inbegrepen, althans veroordeling van de VvE in de kosten van het geding, de kosten van de procesadvocaat inbegrepen.
Zowel [gedaagde 1] als de VvE voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Spoedeisend belang
De vorderingen waren op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding naar hun aard spoedeisend en zijn dat nog immer, gelet op de door [eisers] gehandhaafde stelling dat sprake is van voortdurend verlies aan woongenot als gevolg van het optreden van geluidsoverlast in de vorm van contactgeluiden komende uit het appartement van [gedaagde 1]. Bovendien heeft [gedaagde 1] noch de VvE het spoedeisend karakter van de vorderingen betwist.
Vordering jegens [gedaagde 1]
De vordering van [eisers] jegens [gedaagde 1] strekt tot nakoming door [gedaagde 1] van het bepaalde in artikel 14 van het huishoudelijk reglement, althans dan wel alsmede tot nakoming van de tussen hem en [gedaagde 1] gemaakte afspraak ter voldoening aan het bepaalde in artikel 14 van het huishoudelijk reglement, zulks ter vermindering van de tussen partijen niet in geschil zijnde reeds gedurende langere tijd door [eisers] ondervonden geluidsoverlast (contactgeluiden) als gevolg van de in het appartement van [gedaagde 1] in strijd met artikel 14 van het huishoudelijk reglement (oorspronkelijk aangebrachte natuurstenen) vloer (zonder isolatielaag) (zie tevens producties 5 en 6 van [eisers]).
Een dergelijke vordering kan als voorlopige voorziening slechts dan worden toegewezen, indien met zeer vergaande mate van waarschijnlijkheid geoordeeld kan worden dat de vordering van [eisers] jegens [gedaagde 1] in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
Gebleken is dat tussen [eisers] en [gedaagde 1] steeds overleg, al dan niet onder bemiddeling van de VvE, heeft plaatsgevonden teneinde een oplossing te bereiken ter zake van het tussen hen bestaande geschil. Die oplossing hebben partijen reeds in september 2009 bereikt (zie productie 4 van [eisers]). Deze houdt, kort gezegd, in dat [gedaagde 1], bij constatering dat de vloer in het appartement aan de [adres] niet voldoet aan de eisen die artikel 14 van het huishoudelijk reglement stelt, zoals aan de orde, deze vloer zal dienen aan te passen. Daarbij hebben partijen voorts een regeling ter verdeling van de kosten getroffen. Gebleken is dat het tussen partijen nog schort aan het naar tevredenheid van beide partijen geven van uitvoering aan de getroffen regeling. Duidelijk is geworden dat partijen, nadat [gedaagde 1] eerder in 2011 maatregelen had getroffen, zelf in de maand december 2011 getest hebben of die maatregelen het probleem van geluidsoverlast afdoende hadden opgelost. Toen dit niet zo bleek te zijn en na recente feitelijke ingebruikname van zijn appartement door een huurder (begin 2012) heeft [gedaagde 1] op 8 februari 2012 een laminaatvloer met isolatiemateriaal laten aanbrengen (op de gehele benedenverdieping van het appartement, naar zijn zeggen), welke volgens de opdrachtnemer, zo is medegedeeld aan [gedaagde 1], een voldoende mate van isolatie zou moeten geven. Ter zitting heeft [gedaagde 1] een foto getoond waarop is te zien dat in plaats van de oorspronkelijk aangebrachte natuurstenen vloer thans laminaat is gelegd. De door [gedaagde 1] getoonde factuur d.d. januari 2012 van De Tapijt specialist voor een totaalprijs van € 3.560,00 (inclusief btw) vermeldt dat de oude vloer is verwijderd en is vervangen door laminaat inclusief een speciale geluidsisolerende ondervloer. Dat zulks is geschied is namens [eisers] niet betwist. Namens [eisers] is enkel opgemerkt dat zich recent geluiden hebben voorgedaan die vergelijkbaar zijn aan de overlastgeluiden die in het verleden, in oktober 2010, optraden toen [gedaagde 1] (dan wel zijn echtgenote en hun kind) zijn appartement (meer) permanent bewoonde. [eisers] heeft hierop evenwel geen toelichting verstrekt en is op dit punt dus ook niet bevraagd kunnen worden door de voorzieningenrechter, nu hij ter zitting niet in persoon aanwezig was doch slechts vertegenwoordigd door zijn advocaat. Onvoldoende aannemelijk heeft daarom kunnen worden dat na het aanbrengen op 8 februari 2012 van een laminaatvloer met isolatielaag nog sprake is van een vloer die niet voldoet aan de eisen die het huishoudelijk reglement in artikel 14 stelt en/of dat [gedaagde 1] niet heeft voldaan aan hetgeen partijen, onder bemiddeling van de VvE, zijn overeengekomen. Derhalve zal de vordering als hiervoor onder 3.1 sub 1 omschreven worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding de proceskosten tussen [eisers] en [gedaagde 1] te compenseren op de hierna te vermelden wijze. Daartoe heeft de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden van belang geacht. [eisers] heeft deze procedure in verband met reële spoedeisende problematiek en derhalve op goede gronden aanhangig gemaakt. In de rechtsverhouding tussen [eisers] en [gedaagde 1] is verder sprake van een aanzienlijk tijdsverloop sinds het bereiken van een minnelijke regeling tussen partijen (in september 2009) en het geven van serieuze uitvoering aan die regeling door [gedaagde 1] (in februari 2012), zodat de onderhavige procedure in beginsel niet onnodig lijkt te zijn voortgezet. Anderzijds is echter gebleken dat [eisers] in tijden dat [gedaagde 1] het appartement niet dan wel niet permanent (met of enkel door zijn gezin) bewoonde, heeft geaccepteerd dat de overeengekomen regeling niet onmiddellijk werd uitgevoerd, terwijl voorts is gebleken dat partijen steeds in overleg zijn gebleven en dat toen feitelijke permanente ingebruikname van het appartement van [gedaagde 1] door een huurder zich voordeed [gedaagde 1] bijna onmiddellijk alsnog de benodigde actie heeft ondernomen. Daarmee kan het verzoek van [eisers] tot voortzetting van dit kort geding als te lichtvaardig worden aangemerkt.
Vordering jegens de VvE
De door [eisers] ingevolge het bepaalde in artikel 5:126 lid 3 BW jegens de VvE ingestelde vordering zal worden afgewezen. [eisers] heeft bij deze vordering in kort geding, naast de vordering die hij tegen [gedaagde 1] heeft ingesteld, geen voldoende belang. Immers, [eisers] wenst met de vordering te bewerkstelligen dat de VvE jegens [gedaagde 1] die juridische actie onderneemt die [eisers] in deze procedure zelf al jegens [gedaagde 1] heeft ondernomen en in welk kader de voorzieningenrechter heeft geoordeeld als hiervoor overwogen.
Voorts kan worden opgemerkt dat de VvE weliswaar op grond van de wet tegen appartementseigenaren afzonderlijk kan optreden ten bate van andere appartementseigenaren, maar de vraag is in hoeverre de VvE daartoe verplicht kan worden gehouden in het geschil als het onderhavige tussen eigenaren van twee afzonderlijke appartementen. Daarbij lijkt het in eerste instantie in de rede te liggen dat de VvE in eventuele conflicten tracht te bemiddelen, hetgeen zij in de verhouding tussen [eisers] en [gedaagde 1] ook heeft gedaan. Of meer aan actie van de VvE kan/kon worden verlangd jegens afzonderlijke appartementseigenaren zal afhangen van de omstandigheden van het geval. In dat kader zou van belang kunnen zijn in welke mate sprake is van normoverschrijdend gedrag van een appartementseigenaar en welke houding een appartementseigenaar dienaangaande inneemt. In deze zaak is steeds overleg tussen [eisers] en [gedaagde 1] mogelijk geweest. Weliswaar heeft aanpassing van de vloer pas na verloop van een aanmerkelijke periode plaatsgevonden, maar dit vindt mede zijn verklaring in het feit dat het appartement niet of nauwelijks werd gebruikt door [gedaagde 1] (en/of zijn gezin). Nadat begin dit jaar het appartement in gebruik werd genomen door een huurder en wederom van de zijde van [eisers] klachten werden geuit, heeft [gedaagde 1] vrij spoedig actie ondernomen in een serieuze poging om de problemen definitief op te lossen. Dit alles is van de zijde van [eisers] niet betwist. Onder deze omstandigheden is niet in te zien welk belang [eisers] overigens heeft bij zijn vordering tegen de VvE.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van de VvE worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de VvE worden begroot op:
- griffierecht € 263,00
Totaal € 263,00
De beslissing
De voorzieningenrechter
wijst de vorderingen af,
compenseert de kosten van deze procedure tussen [eisers] en [gedaagde 1], in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de VvE tot op heden begroot op € 263,00,
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.
1734/1729