uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2012 in de zaak tussen
[firma-naam], te Ridderkerk, eiseres,
gemachtigde: mr. M.J. Smaling,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk, verweerder,
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft verweerder op grond van artikel 8.42 van de Wet milieubeheer (Wm) en artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit) voor café [naam] (hierna: de inrichting) nieuwe maatwerkvoorschriften ten aanzien van het aspect geluid opgesteld.
Tegen dit besluit (het primaire besluit) heeft eiseres bij brief van 13 september 2010 bezwaar gemaakt. Bij brief van 7 oktober 2010 heeft eiseres de gronden van bezwaar ingediend.
Bij besluit van 9 mei 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 17 juni 2011 beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) ingesteld. Bij brief van 14 juli 2011 heeft eiseres de beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 12 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 augustus 2011 heeft de Afdeling het beroepschrift ter behandeling aan deze rechtbank doorgezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2011. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.M. Kool, bijgestaan door C. van Rijn.
2 Overwegingen
2.1 Juridisch kader en bevoegdheid van de rechtbank
Op 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. Daarbij is onder meer de Wm gewijzigd.
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wm, zoals dit luidt na die wijziging en voor zover hier van belang, zijn besluiten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, 8.40a of 8.42 van die wet of een besluit met betrekking tot de handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40 van die wet, van beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling uitgezonderd.
Tot 1 oktober 2010 kon tegen die besluiten beroep bij de Afdeling worden ingesteld. Sindsdien kan tegen die besluiten beroep bij de rechtbank worden ingesteld, waarna hoger beroep bij de Afdeling openstaat.
Bij deze wijziging van artikel 20.1 van de Wm heeft de wetgever met betrekking tot de hiervoor genoemde besluiten niet in overgangsrecht voorzien.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraken van 3 december 2010, LJN BO6653 en BO6800, en van 21 september 2011, LJN BT2689, er van uit te gaan dat de wetgever voor de rechtsmachtverdeling tussen de Afdeling en de rechtbanken met betrekking tot een dergelijk besluit het tijdstip bepalend heeft willen achten waarop dit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dit betekent dat, nu beroep is ingesteld tegen een besluit op bezwaar dat na 30 september 2010 op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, de rechtbank bevoegd is op dat beroep te beslissen, ook al is het primaire besluit voor 1 oktober 2010 genomen.
Ingevolge artikel 8.42, eerste lid, van de Wm, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan.
Artikel 1.10, eerste en tweede lid, van het Activiteitenbesluit luidt als volgt.
“1. Degene die een inrichting opricht, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting aan het bevoegd gezag.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking daarvan. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig dit artikel is gedaan en door dit veranderen geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens en op grond van de artikelen 1.11, 1.12, 1.13 en 1.14 geen andere gegevens zouden moeten worden verstrekt.”
Ingevolge het tweede lid van artikel 1.11 van het Activiteitenbesluit wordt bij de melding, bedoeld in artikel 1.10, een rapport van een akoestisch onderzoek gevoegd indien het, mede op basis van de aard van de inrichting, aannemelijk is dat:
a. in enig vertrek van de inrichting het equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan:
1° 70 dB(A), indien dit vertrek in- of aanpandig is gelegen met gevoelige gebouwen;
2° 80 dB(A), indien onderdeel 1° niet van toepassing is; of
b. in de buitenlucht of op een open terrein van de inrichting muziek ten gehore zal worden gebracht.”
Artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit luidt als volgt.
“1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17a 23:00–07:00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 45 dB(A).”
Ingevolge artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.
2.2 Achtergrond, feiten en omstandigheden
De inrichting is gelegen in het centrum van Ridderkerk. Bij besluit van 24 november 2008 is aan eiseres een exploitatievergunning verstrekt. Op 1 december 2008 heeft eiseres in het kader van het Activiteitenbesluit een melding verricht. Bij deze melding is een akoestisch onderzoek bijgevoegd dat is uitgevoerd en opgesteld door Cauberg-Huygen. Op 11 augustus 2009 is, nadat dit reeds bij het besluit van 24 november 2008 was aangekondigd, op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit besloten voor de betrokken inrichting maatwerkvoorschriften op te leggen. Deze beslissing is onherroepelijk geworden. Daarin is onder meer vastgesteld dat het muziekgeluid afkomstig van een muziekinstallatie alleen ten gehore mag worden gebracht als het geluidsniveau begrensd wordt door een door het bevoegd gezag goedgekeurde geluidsbegrenzer. Deze moet binnen een maand na het van kracht worden van het besluit door een akoestisch deskundige zijn afgesteld en verzegeld zodat het equivalente geluidsniveau in de inrichting tussen 23.00 en 07.00 uur niet meer bedraagt dan 68 dB(A) in de nachtperiode.
Op 29 september 2009 heeft eiseres, als gevolg van afgeronde bouwkundige aanpassingen in de inrichting, een nieuw akoestisch onderzoeksrapport van adviesbureau Cauberg Huygen gedateerd 21 september 2009 ter beoordeling ingediend bij de DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR). Uit dit onderzoek blijkt dat het equivalente geluidsniveau in de inrichting tussen 23.00 en 07.00 uur met 13 dB(A) verhoogd kan worden ten opzichte van het besluit van 11 augustus 2009. Bij het primaire besluit van 27 juli 2010 zijn de maatwerkvoorschriften van 11 augustus 2009 ingetrokken en zijn nieuwe maatwerkvoorschriften opgelegd, waaronder het voorschrift dat gebruik wordt gemaakt van een goedgekeurde geluidsbegrenzer.
2.3 Beoordeling
2.3.1 De maatwerkvoorschriften zijn naar aanleiding van isolerende maatregelen en een hierop volgend akoestisch onderzoek, ten gunste van eiseres gewijzigd, in die zin dat er in de inrichting meer decibellen (geluidsruimte) worden toegestaan. Het beroep van eiseres richt zich tegen het maatwerkvoorschrift waarbij wederom een door het bevoegd gezag goedgekeurde geluidsbegrenzer wordt voorgeschreven.
2.3.2 Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de noodzaak voor het aanbrengen van een begrenzer voortkomt uit de aard van de inrichting, zijnde een café waar in de avond- en nachtperiode dance en housemuziek wordt gedraaid, waarbij moet worden uitgegaan van een binnenniveau van ten minste 90 d(B)A. Dit is hoger dan het café in de avond- en nachtperiode mag draaien. De maatwerkvoorschriften worden dan ook gesteld om te waarborgen dat wordt voldaan aan artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Uit het door eiseres ingediende akoestisch rapport van 21 september 2009 blijkt namelijk dat het maximaal toegestane geluidsniveau voor de nachtperiode circa 81 dB(A) voor popmuziek en circa 75 dB(A) voor housemuziek bedraagt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de door verweerder ter zake van het geluidniveau vastgestelde uitgangspunten niet betwist. In de inrichting wordt met regelmaat meer dan achtergrondmuziek gespeeld. Er is regelmatig een DJ aanwezig die (house)muziek draait. Daarnaast treden er zangers op en vinden er karaoke avonden (met versterkt stemgeluid) plaats. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bij haar feitelijk sprake is van een zodanige bijzondere situatie, dat er geheel andere uitgangspunten zouden moeten gelden, in die zin dat verweerder er niet van zou hebben mogen uitgaan dat met die muziek een binnenniveau van ten minste 90 dB(A) optreedt.
2.3.3 Eiseres is het niet eens met de gestelde maatwerkvoorschriften, voor zover deze betrekking hebben op het installeren, afstemmen en verzegelen van een door het bevoegd gezag goedgekeurde geluidsbegrenzer en ervaart dit voorschrift als een straf. Dat het wellicht een hulpmiddel is om te voldoen aan de wet- en regelgeving maakt daarmee volgens haar niet dat daar hoge kosten mee gepaard mogen gaan. Daarbij heeft eiseres opgemerkt dat zij een eigen limiter heeft met decibelmeter, die ervoor zorgt dat omwonenden geen geluidhinder kunnen ervaren van de inrichting. Eiseres meent dat verweerder haar het vertrouwen moet geven om met een eigen limiter de gestelde geluidsgrenswaarden na te leven. Dit geldt te meer nu ook het akoestisch rapport van 21 september 2009 geen melding maakt van de noodzaak tot het aanbrengen van een zijdens verweerder goedgekeurde limiter.
Met maatwerkvoorschriften wordt beoogd de drijver van de inrichting te laten voldoen aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit (beschermen van het milieu). Verweerder heeft hierbij de nodige beleidsvrijheid en bij het vaststellen van de inhoud van de voorschriften enige beoordelingsvrijheid, hetgeen de rechter noopt tot een terughoudende toetsing van het bestreden besluit. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2010, LJN BO6612.
Omdat het van algemeen belang is dat wonen en bedrijvigheid goed samengaan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen overwegen dat een door het bevoegd gezag goedgekeurde geluidsbegrenzer een doelmatig (hulp)middel is om in de inrichting van eiseres aan de geluidsnormen te voldoen. Verweerder heeft de preventieve maatwerkvoorschriften gesteld teneinde te waarborgen dat wordt voldaan aan artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit. Van straf is dus geen sprake.
2.3.4 De rechtbank deelt niet de stelling van eiseres, dat het voorschrijven van een door het bevoegd gezag goedgekeurde geluidsbegrenzer onevenredig is in verhouding tot het belang van de bescherming van het milieu. Met de voorgeschreven geluidsbegrenzer wordt beoogd en gewaarborgd dat de geluidsgrenzen niet worden overschreden en dat naleving van de maximaal toelaatbare binnenniveaus in de inrichting wordt afgedwongen, waarmee de omliggende woningen indirect worden beschermd. Een limiter heeft bovendien als voordeel dat de ondernemer niet iedere keer zijn personeel instructies hoeft te geven over het geluidsniveau in de inrichting. Dat eiseres reeds vrijwillig een eigen limiter zou aanbrengen, doet niet ter zake, reeds omdat de maatwerkvoorschriften niet alleen gelden voor eiseres maar ook voor eventuele opvolgende drijvers van de inrichting. Voorts geldt dat een goedgekeurde geluidsbegrenzer voor zowel eiseres als omwonenden meer zekerheid geeft over het voldoen aan de geluidsnormen dan een “eigen” geluidsbegrenzer, waarover bij het bevoegd gezag niets bekend is. Dat in het akoestisch onderzoek niet wordt gerept over de noodzaak van een goedgekeurde geluidsbegrenzer, maakt niet dat het verweerder in het kader van zijn beoordelingsvrijheid niet vrij staat dit voor te schrijven.
2.3.5 Volgens eiseres staan aan de verplichting tot het installeren, afstemmen en verzegelen van een zijdens het bevoegd gezag goedgekeurde geluidsbegrenzer, zwaarwegende belangen in de weg. Naast dat, voor zover haar bekend is, er geen klachten ter zake van haar inrichting bij verweerder zijn ingediend, heeft eiseres in dit verband aangevoerd starter te zijn en hiermee door verweerder op onnodige kosten te worden gejaagd. Bij het onverkort uitvoeren van de maatwerkvoorschriften zal eiseres vroeg of laat de zaak moeten sluiten. Bovendien is het de vraag of ten tijde van het bestreden besluit er nog een noodzaak bestond om de maatwerkvoorschriften ongewijzigd te handhaven, nu in de omgeving van de inrichting inmiddels horecapanden gesloten zijn zodat, wat betreft het aspect geluid, het in de buurt een stuk rustiger is geworden. Voorts zal de verzegeling van de geluidsbegrenzer bij incidentele festiviteiten verbroken moeten worden waarna het opnieuw afstellen en verzegelen onevenredig hoge kosten met zich meebrengt.
De rechtbank overweegt ter zake van de laatst aangevoerde beroepsgrond, dat het aan de ondernemer zelf is of en op welke wijze hij tijdens incidentele festiviteiten gebruik wil maken van de muziekinstallatie. Dat hierdoor de begrenzer iedere keer opnieuw verzegeld moet worden is zijn keuze, waarbij geldt dat de investeringen die nodig zijn om te voldoen aan de milieuregelgeving voor rekening van de drijver van de inrichting zijn. Een financieel belang kan in ieder geval geen aanleiding zijn om een situatie toe te laten die niet voldoet aan het Activiteitenbesluit. Overigens was de geluidsbegrenzer reeds bij besluit van 11 augustus 2009 verplicht gesteld. In die zin zou de begrenzer alleen weer opnieuw afgesteld moeten worden.
Wat er verder ook zij van de afname van horeca-inrichtingen in de omgeving van de inrichting, het is de inrichting zelf die moet voldoen aan het gestelde bij of krachtens het Activiteitenbesluit. Voorts is onbetwist door verweerder gesteld dat op 1 augustus 2009 expliciet een klacht is ingediend bij de politiemeldkamer over geluidsoverlast veroorzaakt door de inrichting van eiseres. Overigens vormden niet de klachten maar het akoestisch onderzoek in relatie tot de aard van de inrichting, de aanleiding voor het stellen van de maatwerkvoorschriften. Voor het oordeel dat verweerder door het stellen van de maatwerkvoorschriften onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfseconomische belangen van eiseres bestaat geen grondslag. Het aanbrengen van een geluidbegrenzer is ook op dit punt niet onevenredig te noemen in verhouding tot het belang van bescherming van het milieu.
2.3.6 Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu niet aannemelijk is gemaakt dat bij de door eiseres genoemde horeca-inrichtingen “in de nabije omgeving” sprake is van gelijke gevallen, zoals is vereist voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Bovendien heeft verweerder verklaard voornemens te zijn om bij meerdere in het centrum van Ridderkerk gevestigde horeca-inrichtingen, waar muziekgeluid wordt geproduceerd, maatwerkvoorschriften op te leggen dan wel zijn deze al opgelegd.
2.3.7 De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het stellen van het maatwerkvoorschrift van een geluidsbegrenzer.
2.3.8 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.3.9 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. H. Bedee en
mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.