ECLI:NL:RBROT:2012:BW3599

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1276067
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in executiegeschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2012, is de bevoegdheid van de kantonrechter aan de orde in het kader van een executiegeschil. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde, die wordt bijgestaan door J. Vermeulen. De kern van het geschil betreft de vraag of de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen, nu het gaat om een executiegeschil dat voortvloeit uit een eerder vonnis van de kantonrechter. Gedaagde heeft aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is, omdat het geschil betrekking heeft op de executie van een vonnis, en dat dergelijke geschillen volgens artikel 438 Rv aan de rechtbank moeten worden voorgelegd.

De kantonrechter heeft overwogen dat de vordering van eiser betrekking heeft op de rechtmatigheid van het leggen van derdenbeslag door gedaagde onder de Rabobank, en dat dit een executiegeschil betreft. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar de parlementaire geschiedenis van artikel 438 Rv, waaruit blijkt dat de rechtbank bevoegd is om dergelijke geschillen te behandelen, ook al betreft het een vonnis van de kantonrechter. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de sector kanton niet bevoegd is om deze zaak te behandelen en heeft de zaak verwezen naar de sector civiel recht van de rechtbank voor verdere behandeling.

In de beslissing heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rol van de sector civiel recht, met de instructie dat partijen zich door een advocaat moeten laten vertegenwoordigen. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de scheiding van bevoegdheden tussen de sector kanton en de sector civiel recht verduidelijkt in het kader van executiegeschillen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
Vonnis in het incident
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 8 september 2011,
tevens verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. S. Karkache te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
tevens eiseres in het incident,
gemachtigde: J. Vermeulen (GGN Maas-Delta) te Rotterdam.
Partijen worden hierna “[eiser]” en “[gedaagde]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding, met producties;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring tevens houdende conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van dupliek (door de kantonrechter aangemerkt als conclusie van repliek) tevens verweer in het incident.
1.2 De datum van de uitspraak van dit vonnis is op heden bepaald.
2. Het geschil
2.1 [eiser] heeft -in de hoofdzaak- gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de in rekening gebrachte kosten ad € 923,03 niet zijn verschuldigd, met veroordeling van DWS in de kosten van het geding.
Ter toelichting daarop heeft [eiser] -samengevat en voor zover thans van belang weergegeven- het volgende aangevoerd.
Bij vonnis van 8 april 2004 (zaaknummer 538013) heeft de kantonrechter te Rotterdam [eiser] bij verstek veroordeeld tot (onder meer) betaling van een bedrag ad € 488,33 in verband met een premieachterstand. Bij dagvaarding van 6 november 2007 is [eiser] tegen dat vonnis in verzet gekomen. Bij vonnis van 11 april 2008 (zaaknummer 844436) heeft de kantonrechter te Rotterdam voormeld verstekvonnis bekrachtigd.
Omdat [gedaagde] in de tussentijd voornemens was het verstekvonnis te executeren, heeft [eiser] een executiegeschil aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (zaaknummer 295081). Toen is afgesproken dat [eiser] maandelijks € 25,- aan [gedaagde] zou voldoen, aan welke afspraak [eiser] zich ook altijd heeft gehouden. Desondanks heeft [gedaagde] op 22 december 2010 jegens [eiser] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de Rabobank en de kosten daarvan (ad € 923,03) aan [eiser] in rekening gebracht.
[eiser] meent die kosten niet verschuldigd te zijn omdat hij zich altijd aan de in 2007 getroffen regeling heeft gehouden. Genoemde kosten heeft [gedaagde] dan ook op onrechtmatige wijze bij [eiser] in rekening gebracht.
Wel degelijk is de kantonrechter bevoegd deze zaak te behandelen omdat geen sprake is van een executiegeschil maar van een vordering uit onrechtmatige daad c.q. misbruik van recht.
2.2 [gedaagde] heeft voor alle weren aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is deze zaak te behandelen nu het hier gaat om een executiegeschil. Voorts heeft zij de vordering ook op inhoudelijke gronden bestreden.
3. De beoordeling van het incident
3.1 Alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak toe te (kunnen) komen, dient, ook ambtshalve, beoordeeld te worden of, zoals [eiser] heeft gesteld maar [gedaagde] heeft bestreden, de kantonrechter bevoegd is deze zaak te behandelen en te beslissen.
3.2 Overwogen wordt dat de kantonrechter de vordering van [eiser] jegens [gedaagde] aldus verstaat dat [eiser] in deze procedure de vraag (voor hem in negatieve zin) beantwoord wenst te zien of [gedaagde] met recht is overgegaan tot het leggen van derdenbeslag onder de Rabobank met de daaraan verbonden kosten die voor rekening van [eiser] zijn gebracht. Een dergelijke vordering is aan te merken als een geschil dat in verband met de executie (van het vonnis van 11 april 2008) is gerezen. Op de voet van artikel 438 lid 1 Rv dienen dergelijke geschillen te worden voorgelegd aan ‘de rechtbank’.
3.3 Vooropgesteld wordt dat uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van het nieuwe artikel 438 Rv in 1992 blijkt dat ‘de rechtbank’ bevoegd is, ook al gaat het om de executie van een vonnis van de kantonrechter dan wel van een arrest van een Hof of de Hoge Raad (zie Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (inv. 3, 5 en 6), p. 95). Nu is het zo dat in 2002 de kantongerechten als zelfstandige gerechten zijn opgeheven en zijn ondergebracht in de sector kanton van de rechtbank, zodat vanaf dat moment sprake is van onder meer een sector civiel recht (voorheen ‘de rechtbank’) en een sector kanton (voorheen ‘het kantongerecht’), die in organisatorische zin beide deel uitmaken van ‘de rechtbank’ in de vanaf 2002 bedoelde zin, maar uit niets blijkt dat daarmee ook beoogd is de sector kanton vanaf dat moment ook in absolute zin bevoegd te maken een executiegeschil als hier aan de orde te behandelen. In tegendeel blijkt uit de Memorie van Toelichting bij die wijzigingswet (27 181, nr. 3, p. 55) dat om de daar genoemde redenen ‘bij de onderbrenging van de kantongerechten in de rechtbanken beter vastgehouden kan worden aan de aanwijzing van de rechtbank als de bevoegde rechter voor executiegeschillen’, waarmee gedoeld wordt op de sector civiel recht van de rechtbank.
3.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter c.q. de sector kanton van deze rechtbank niet bevoegd is onderhavige zaak te behandelen en te beslissen. De zaak zal dan ook op de voet van artikel 71 Rv worden verwezen naar de sector civiel recht van deze rechtbank ter verdere behandeling en beslissing, ook ten aanzien van de proceskosten in het incident, één en ander als hierna vermeld.
4. De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart zich onbevoegd de onderhavige zaak te behandelen en te beslissen;
- verwijst de zaak naar de rol van de sector civiel recht van deze rechtbank van woensdag 29 februari 2012 te 10.00 uur opdat de zaak aldaar wordt voortgezet in de stand waarin zij zich thans bevindt;
- wijst partijen er op dat zij in de procedure bij de sector civiel recht niet in persoon kunnen procederen, maar slechts bij advocaat, zodat iedere partij er voor moet zorgen dat zich een advocaat voor haar stelt in de procedure;
- draagt de griffier op de processtukken en afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van de sector civiel recht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.