ECLI:NL:RBROT:2012:BW3768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/690152-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Bijl-de Jong
  • A. Laukens
  • J. Boek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot zestien jaar gevangenisstraf wegens moord gepleegd in park nabij de Schinnenbaan te Rotterdam

Op 24 april 2012 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 11 april 2011 in Rotterdam een dodelijke schietpartij heeft gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot zestien jaar gevangenisstraf voor moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op klaarlichte dag in een park, waar veel mensen aanwezig waren, op koelbloedige wijze het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer], heeft doodgeschoten. De schietpartij vond plaats na een woordenwisseling tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij de verdachte een revolver tevoorschijn haalde en meerdere keren op het slachtoffer schoot. Het slachtoffer is geraakt in de borst en rug en is ter plaatse overleden.

De rechtbank baseert haar oordeel op een groot aantal getuigenverklaringen, forensisch onderzoek en een afgeluisterd gesprek (OVC-gesprek) waarin de verdachte gedetailleerd verslag doet van de gebeurtenissen. De verdachte heeft in dit gesprek onder andere verklaard dat hij met de auto naar het park is gereden, het slachtoffer heeft omvergegooid met de auto en vervolgens heeft geschoten. De rechtbank concludeert dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien de planning en uitvoering van de schietpartij.

De verdediging heeft verzocht om getuigen te horen over de lengte van de dader en om een reconstructie te houden, maar deze verzoeken zijn afgewezen omdat de rechtbank geen noodzaak zag voor aanvullend bewijs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord en heeft de strafmaat bepaald op zestien jaar gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/690152-11
Datum uitspraak: 24 april 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
Geboortedatum en geboorteplaats,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam penitentiaire inrichting].
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 23 augustus 2011 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (moord);
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 april 2011 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen,
met een vuurwapen kogels afgeschoten op het lichaam van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSOVERWEGINGEN
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op maandag 11 april 2011, omstreeks 14:26 uur, vond in een park aan de Schinnenbaan te Rotterdam-Beverwaard een dodelijke schietpartij plaats. Het slachtoffer van deze schietpartij was genaamd [naam slachtoffer]. De politie heeft een groot aantal getuigen gehoord en de strekking van hun verklaringen is dat zij een geluid hoorden dat op vuurwerk, dan wel op schieten leek. Daarna zagen zij twee getinte mannen achter elkaar aan het parkje bij de Schinnenbaan te Rotterdam in rennen. De achterste man hield zijn arm gestrekt en hoewel niet alle getuigen een vuurwapen hebben gezien, was het de getuigen wel duidelijk dat deze man meermalen op de voorste man schoot. Deze viel uiteindelijk voorover in het water. Daar vuurde de schutter nog een of meer kogels op het slachtoffer af, waarna hij het park uitrende.
Enkele getuigen hebben verklaard over het begin van de confrontatie tussen de schutter en het slachtoffer [naam slachtoffer]. Laatstgenoemde kwam op zijn fiets aan rijden. De schutter stapte van de chauffeursplaats uit een (donker)blauwe auto en liep op de fietser af. Na een korte woordenwisseling tussen beide mannen hoorden de getuigen een aantal knallen. Hierop zagen zij de man die op de fiets was gekomen, wegrennen en de schutter achter hem aan. De schutter is, nadat hij het slachtoffer had neergeschoten, het park uitgerend en ingestapt op de bijrijdersplaats van een (donker)blauwe of zwarte auto die ter hoogte van de trambaan met draaiende motor op de Schinnenbaan stil stond. Daarna is deze auto met hoge snelheid weggereden in de richting van de Beverwaardseweg. In het kenteken van de auto stonden volgens een getuige twee dezelfde letters en volgens andere getuigen eindigde het nummer van de auto op “[nummer]” of "[nummer]". Twee getuigen hebben verklaard dat het om een [merk auto] ging.
Blijkens de bevindingen zoals opgetekend in het sectierapport na onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer, was sprake van drie inschoten en twee doorschoten. Er zijn drie projectielen in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen. Uit het schotbanenonderzoek blijkt dat het slachtoffer één keer in de borst en twee keer in de rug is geraakt en dat sprake is van doorschotverwondingen in de rechterarm.
De plaats van het delict is onderzocht op mogelijk aanwezige munitiedelen (hulzen, projectielen e.d.). Hierbij werd niets ter zake dienende aangetroffen. Blijkens het munitieonderzoek van de in het lichaam aangetroffen projectielen zijn de kogels vermoedelijk verschoten met een revolver van het kaliber .38.
Bij een revolver bevinden de patronen zich in de kamers van een cilinder achter de loop. In tegenstelling tot semi-automatische en automatische vuurwapens werpen revolvers de hulzen niet uit na een schot. Doorgaans zullen er na een schietincident met een revolver geen hulzen achterblijven op de plaats delict .
Na onderzoek is gebleken dat de broer van de verdachte een [merk auto] met kentekennummer [kentekennummer] op zijn naam heeft staan. Deze broer [naam broer] heeft verklaard dat hij samen met de verdachte de auto heeft gekocht en dat hij deze op zijn eigen naam heeft gezet, maar de verdachte er altijd in rijdt. Bij diverse waarnemingen van het observatieteam, onder andere op 27 april 2011 en op 16 mei 2011, is gezien dat de verdachte deze auto bestuurt. Ook diverse andere getuigen hebben verklaard dat de verdachte van deze auto gebruik maakt. Ten slotte reed de verdachte bij zijn aanhouding in deze auto. Geconcludeerd kan worden dat de verdachte - sinds de aanschaf - de vaste gebruiker is geweest van de [merk auto] met kentekennummer [kentekennummer].
In deze [merk auto] is, na verdachtes aanhouding, een Blackberry telefoon aangetroffen met het pingnummer [pingnummer]. In de Blackberry zat een zogenoemde SD kaart, waarop het berichtenverkeer van de telefoon is opgeslagen. Een bericht dat op 11 april 2011 onder het genoemde nummer is verstuurd, luidde: “Nu het is [bijnaam]. Zeg het me”. De rechtbank stelt vast dat de gebruiker van het pingnummer zich aldus heeft geïdentificeerd. In een tweede bericht van die datum en onder het hier bedoelde pingnummer geeft de gebruiker een telefoonnummer dat bij hem in gebruik is: “[mobiel telefoonnummer]. Die is van mij”. Nu, mede op basis van de verklaring van de verdachte op de terechtzitting vast staat dat hij [bijnaam] wordt genoemd, stelt de rechtbank vast, dat het laatst genoemde telefoonnummer bij hem in gebruik was op 11 april 2011.
Verkeers Informatie Dienst te Schiphol-Lijnden, genaamd Vialis, heeft onderzoek gedaan naar de verkeersbewegingen van de [merk auto] met het kenteken [kentekennummer], op 11 april 2011 tussen 12.39 uur en 15.00 uur in Rotterdam. De resultaten daarvan zijn gecombineerd met de resultaten van het onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon met het nummer [telefoonnummer]. Daaruit blijkt dat zowel de [merk auto] als de mobiele telefoon van de verdachte die dag dezelfde route hebben afgelegd. Door een beveiligingscamera aan de Schinnenbaan is op 11 april 2011 tegen half drie een [merk auto] gefilmd die voldoet aan de kenmerken van [merk auto], met het kenteken [kentekennummer], terwijl verdachtes telefoon om 14.16 uur een zendmast aan de rand van het park aan de Schinnenbaan heeft aangestraald. Als gezegd vond de schietpartij plaats op 11 april 2011 rond 14.26 uur.
Het OVC gesprek
In het onderzoek is een machtiging afgegeven tot de inzet van een technisch hulpmiddel voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie en vervolgens is in de [merk auto] afluisterapparatuur ingebouwd. Op 7 mei 2011 is daarmee een gesprek opgenomen. Eén van de gespreksdeelnemers was [naam gespreksdeelnemer]. Deze heeft bevestigd dat hij het gesprek heeft gevoerd en wel met de verdachte. Verdachtes broer [naam verdachtes broer] en zijn vriendin [ Vriendin van de broer van de verdachte ] hebben opnamen van dit gesprek beluisterd en daarbij de stem van de verdachte herkend. Aan dit gesprek wordt verder gerefereerd als het OVC gesprek.
De verdachte vertelt in dit OVC gesprek dat hij met “deze auto” kwam aanrijden toen hij die man zag, de auto stil zette, de handrem aantrok en uit zijn auto is gesprongen. Het slachtoffer heeft, zo vertelt de verdachte aan [naam gespreksdeelnemer], vervolgens zijn fiets neergezet en is over een hekje gesprongen. De verdachte zegt dat toen hij kwam, hij “die man met deze auto omvergegooid” heeft, dat hij “hem met de 38 heeft geslagen”, dat hij “achter hem aan is blijven rennen en ze in zijn rug is blijven slaan”. De verdachte zegt voorts dat hij “dat ding gelijk tegen zijn borst aanzette en bam”. Het slachtoffer zette het, aldus de verdachte, vervolgens op een lopen. “lk deed (maakt geluid 'pang, pang, pang), achter hem aangerend, toen hij ging rennen was het (maakt geluid: bedam, bedam) in het water gevallen en verdronken en ging daar gelijk dood. Ik kwam bij het water en deed (maakt geluid: pa, ta, ta, ta) afgemaakt”. Verder vertelt de verdachte aan [naam gespreksdeelnemer] dat hij de auto wilde verkopen, omdat deze gezien was, maar dat hij “speling” had omdat ze zeggen dat het een blauwe [merk auto] is, doordat de auto als de zon er op schijnt.. De verdachte zegt dat hij met deze auto voor de camera is langsgereden en vertelt ook dat ze geen huls gevonden hebben. Ten slotte vertelt de verdachte dat hij met een man was, dat die is uitgestapt en dat die, nadat hijzelf uitgestapt was, achter het stuur is gekropen. “Nadat hij dus op die man had geschoten is hij naar voren gegaan, een bocht in gegaan en toen in de auto gestapt”.
Conclusie
Uit het OVC gesprek blijkt dat het verhaal dat de verdachte op 7 mei 2011 aan [naam gespreksdeelnemer] heeft verteld overeenkomt met de hiervoor omschreven bevindingen van de politie, het forensisch onderzoek en een groot aantal getuigenverklaringen en dat de verdachte zeer gedetailleerd vertelt en daarbij bijzonderheden weergeeft die deels als daderwetenschap zijn aan te merken. In het bijzonder wijst de rechtbank op de omstandigheden dat:
- hij met zijn auto voorbij een camera is gereden;
- hij achter het stuur zat toen hij het slachtoffer [naam slachtoffer] zag;
- deze op de fiets was;
- het slachtoffer over een hekje is gesprongen;
- hij met tussenpozen had geschoten;
- hij [naam slachtoffer] zowel in de borst als in de rug had geraakt;
- [naam slachtoffer] in het water was gevallen en dat hij hem toen nog had beschoten;
- hij geschoten had met een revolver, kaliber .38;
- er geen hulzen op de plaats delict zijn aangetroffen;
- hij samen met iemand was die het stuur van hem had overgenomen;
- hij is weggerend en om de hoek in de auto was gestapt;
- zijn auto zwart van kleur is, maar blauw lijkt als de zon erop schijnt.
De inhoud van het OVC gesprek en de genoemde omstandigheden, die bovendien worden ondersteund door de gegevens over de verkeersbewegingen van de auto van de verdachte in combinatie met de gegevens van de telefoon die bij de verdachte in gebruik was, leveren - in onderling verband bezien - voldoende bewijs op van opzettelijk en planmatig handelen en dus van voorbedachte raad bij de verdachte. Alternatieve scenario’s zijn door de verdachte niet gegeven en zijn evenmin uit het dossier naar voren gekomen, noch anderszins gebleken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het gegeven dat de verdachte in het OVC gesprek heeft gezegd, dat hij de revolver tegen [naam slachtoffer]’s borst heeft gezet en toen heeft geschoten, in strijd is met de bevindingen van het schotrestantenonderzoek van het NFI.
Naar het oordeel van de rechtbank staat dit niet in de weg aan een bewezenverklaring. Om te beginnen maakt deze uitlating van de verdachte niet het gehele OVC gesprek van onwaarde en deze wordt bovendien door de rechtbank gelezen in de context van de bewoordingen die verdachte overigens heeft gebruikt, zoals het ‘omverwerpen’ en ‘slaan’ van [naam slachtoffer] met de auto respectievelijk de revolver. Deze woorden zijn, zo blijkt uit de context, evenmin letterlijk bedoeld.
Dat [naam broer verdachte] heeft verklaard dat de verdachte tegenover hem heeft ontkend op [naam slachtoffer] te hebben geschoten, maakt niet dat de rechtbank op geen enkele uitlating door de verdachte gedaan in het OVC zou kunnen afgaan. Hiervoor is reeds aangegeven waarom de rechtbank meent dat de verdachte in dit gesprek aan [naam gespreksdeelnemer] uitgebreid verslag heeft gedaan van het schieten door hem op [naam slachtoffer] en daarbij de waarheid heeft gesproken. De vraag of hij er al of niet met zijn broer over heeft gesproken en of deze laatste daaromtrent de waarheid spreekt, acht de rechtbank niet relevant.
Evenmin volgt de rechtbank het standpunt van de raadsvrouw dat de verklaring van de verdachte in het OVC gesprek louter stoerdoenerij kan zijn, nu deze verklaring zeer gedetailleerd is en bovendien daderinformatie bevat. Weliswaar was een deel van de informatie, met uitzondering van de aard van het vuurwapen, bij getuigen bekend, maar geen van hen heeft alle informatie kunnen combineren en juist de compleetheid van die informatie, gekoppeld aan de wetenschap omtrent het type vuurwapen en de gebruikte munitie, maakt dat er sprake moet zijn van daderwetenschap.
Ten slotte acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, op basis van het bovenbeschreven bewijsmateriaal wel bewezen dat de telefoon met het nummer [telefoonnummer] op 11 april 2011 bij de verdachte in gebruik was.
Gelet op het voren overwogene en op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat de verdachte op 11 april 2011 [naam slachtoffer] door revolverschoten om het leven heeft gebracht. De rechtbank acht daarbij bewezen dat de verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan. Niet alleen duidt de gehele handelwijze zoals door de verdachte zelf in het OVC gesprek beschreven, en passend bij de vele getuigenverklaringen en het overig bewijsmateriaal (schieten, achter het slachtoffer aanrennen en nogmaals schieten en tot slot na de val in het water nog eens schieten), op een opzettelijk en planmatig handelen van de zijde van de verdachte, ook geeft hij in het OVC gesprek aan dat hij “gekomen was om dat te doen”. De verdachte verklaart voorts “ik kan hem niet laten gaan. Ja, als ik hem nu laat gaan, vind ik hem weer niet, begrijp je. Vanaf het moment dat je hem ziet, moet je handelen. Want ik heb gezegd: al is het op de markt, of waar dan ook, dan gooi/werp ik hem omver.”
De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg [naam slachtoffer] heeft doodgeschoten.
Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
De raadsvrouw heeft subsidiair, indien de rechtbank niet mocht komen tot integrale vrijspraak van het ten laste gelegde, een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de reeds ter terechtzitting van 17 november 2011 verzochte getuigen, alsmede de getuigen [naam getuige], [naam getuige] en [naam getuige]. De verdediging wil de ooggetuigen vragen stellen omtrent de lengte van de dader en de getuigen op Curaçao over hetgeen de verdachte als dan niet zou hebben gezegd op de begrafenis van [naam overledene]. Voorts heeft de raadsvrouw het verzoek tot het houden van een reconstructie herhaald.
Ten aanzien van deze voorwaardelijke verzoeken van de verdediging persisteert de officier van justitie bij het hieromtrent eerder door het openbaar ministerie ingenomen standpunt. De noodzaak tot het horen van deze getuigen en het houden van een reconstructie ontbreekt ook in dit stadium.
Aan de raadsvrouw dient te worden toegegeven dat een aantal getuigen een signalement van de schutter heeft gegeven dat, voor wat betreft de lichaamslengte, niet overeenstemt met de lengte van de verdachte. Daar staat tegenover dat ook een aantal getuigen de lengte van de schutter wel ongeveer juist heeft ingeschat. Nu de aanleiding tot deze verzoeken met name is gelegen in de mogelijke lengte van de schutter en de rechtbank de verklaringen van de ooggetuigen - voor zover het dit aspect betreft - niet zal bezigen voor het bewijs ontbreekt de noodzaak om deze getuigen alsnog te horen. Datzelfde geldt voor het verzoek tot het houden van een reconstructie en ook hetgeen zou kunnen worden verklaard over hetgeen door de verdachte op de begrafenis van [naam overledene] al dan niet zou zijn gezegd, zal door de rechtbank niet voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank wijst de door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoeken derhalve af.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, zoals opgenomen in de bij dit vonnis behorende bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
moord
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op klaarlichte dag in een park met een speeltuintje in Rotterdam, waar zich op dat moment een groot aantal personen bevond, op koelbloedige wijze [naam slachtoffer] van het leven beroofd. De verdachte heeft, na een woordenwisseling met het latere slachtoffer een revolver tevoorschijn gehaald en daarmee meerdere schoten op hem afgevuurd. De verdachte is vervolgens achter het vluchtende slachtoffer aangerend en heeft al rennend meermalen met zijn revolver het slachtoffer beschoten. De verdachte heeft het slachtoffer éénmaal in de borst, eenmaal in zijn arm en tweemaal in de rug geraakt. Als gevolg van deze verwondingen is het slachtoffer ter plaatse overleden.
De verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk dat op leven, ontnomen. Bovendien heeft de verdachte hierdoor veel verdriet en welhaast onherstelbaar leed veroorzaakt bij de familie en nabestaanden van het slachtoffer. In het bijzonder aan de partner van het slachtoffer en hun kind, dat moet opgroeien zonder zijn vader te hebben gekend en in de wetenschap dat deze het slachtoffer is geweest van een moord. Het ligt in de lijn der verwachting dat zij allen dit verlies niet snel te boven zullen komen. Verder heeft dit misdrijf velen, waaronder een aantal (jonge) kinderen, die in het park aan het spelen waren en ongewild getuige zijn geweest van een ernstig misdrijf, heftig geschokt. Dit moet een beangstigende ervaring zijn geweest, waarvan naar de ervaring leert, nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen worden ondervonden. De verdachte heeft niet alleen in de Antilliaanse gemeenschap - waar de wortels van de verdachte en het slachtoffer liggen - maar ook in maatschappij in het algemeen, door zijn handelen veel onrust veroorzaakt en gevoelens van ontsteltenis, angst en onveiligheid teweeg gebracht.
Moord, zoals in het onderhavige geval bewezen is verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een op verdachtes naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 maart 2012 waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen [merk auto] met kentekennummer [kentekennummer] verbeurd te verklaren.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Blijkens het dossier staat de [merk auto] met kentekennummer [kentekennummer] op naam van de broer van de verdachte, [naam broer van de verdachte]. Hij heeft de auto samen met de verdachte gekocht en op zijn naam gezet omdat dit voor de verdachte niet mogelijk was. [naam broer van de verdachte] heeft daarbij tegen de verdachte gezegd dat hij in de auto mocht rijden en dat hij de wegenbelasting en de verzekering zou betalen, maar dat wanneer hij de auto nodig zou hebben, de verdachte de auto aan hem moest geven. Hieruit blijkt dat het inbeslaggenomen goed niet aan de verdachte toebehoort en daarom ingevolge artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht niet voor verbeurdverklaring vatbaar is.
Het is niet komen vast te staan dat [naam broer van de verdachte] ermee bekend was dat zijn broer de auto zou gebruiken in verband met het strafbare feit. Ten aanzien van het in beslag genomene zal derhalve een last worden gegeven tot teruggave aan [naam broer van de verdachte], die als rechthebbende moet worden aangemerkt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 33, 33a, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 16 (zestien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave van: de personenauto, een [merk auto] met kentekennummer[kentekennummer] aan [naam], [geboortedatum] en [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. Laukens en Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2012.
Bijlage I bij het vonnis van 24 april 2012.
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 11 april 2011
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen,
althans eenmaal met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) afgeschoten op het
lichaam van die [naam slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
art.289 Sr