ECLI:NL:RBROT:2012:BW5539

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
393431/JE RK 12-2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. Leinarts
  • mr. Paling
  • mr. Van der Laan-Kuijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdzorg voor minderjarige na poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2012 uitspraak gedaan in een gecombineerde straf- en civiele procedure met betrekking tot een 13-jarige minderjarige die verdacht werd van poging tot doodslag. De minderjarige heeft op 24 september 2011 een jongen met een mes in de rug gestoken. De rechtbank heeft de minderjarige in de strafzaak veroordeeld tot 5 maanden jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. In de civiele procedure heeft de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam verzocht om een machtiging tot gesloten jeugdzorg voor de minderjarige, die al onder toezicht was gesteld sinds 1 juli 2011.

Tijdens de zitting is de minderjarige bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Haze. De ouders van de minderjarige hebben aangegeven dat zij de kans willen krijgen om de problematiek zelf aan te pakken, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat een ambulante behandeling niet haalbaar is gezien de ernst van de situatie. Deskundigen hebben geadviseerd om de minderjarige in een gesloten jeugdinstelling te plaatsen vanwege zijn gedragsproblemen en de noodzaak voor intensieve behandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling belemmeren. Daarom is de machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te plaatsen tot 1 juli 2012. De beschikking is uitgesproken in het openbaar en er staat hoger beroep open tegen deze beslissing, dat binnen drie maanden na de beschikking ingesteld moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht, team jeugd
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 19 januari 2012
Zaak-/rekestnummer: 393431/JE RK 12-2
Beschikking in de zaak van:
de stichting bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: de stichting,
met betrekking tot de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum],
kind van de met het gezag belaste ouders,
[vader], wonende te [adres] en
[moeder], wonende te [adres].
Het verloop van de procedure
Bij beschikking van 1 juli 2011 is de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar.
De stichting heeft op 2 januari 2012 een verzoekschrift ingediend strekkende tot het verlenen van een machtiging om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van een jaar.
Het plan van aanpak en het indicatiebesluit zijn daarbij gevoegd.
Verzoeker heeft verklaard dat zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 29b, derde lid van de Wet op de jeugdzorg. Met deze verklaring heeft de gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort geleden heeft onderzocht, ingestemd.
Aan de minderjarige is als advocaat toegevoegd mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam.
De zaak is meervoudig gelijktijdig en gecombineerd behandeld met de strafzaak onder parketnummer 10/811187-11 op 5 januari 2012.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Haze;
- de moeder;
- de vader;
- de stichting, vertegenwoordigd door [naam];
De beoordeling
De stichting heeft ter zitting haar verzoek gehandhaafd en wat betreft de toelichting daarop verwezen naar de inhoud van haar verzoekschrift.
De raadsman heeft ter zitting afwijzing van het verzoek van de stichting bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de minderjarige inziet dat hij behandeling nodig heeft voor zijn problematiek. Zijns inziens kan die behandeling echter ambulant en derhalve vanuit de thuissituatie worden gerealiseerd.
De ouders van de minderjarige hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij graag de kans krijgen om de problematiek van de minderjarige zelf aan te pakken. Hoewel zij inzien dat de minderjarige behandeling nodig heeft, vinden zij een plaatsing in gesloten jeugdzorg niet noodzakelijk.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken overweegt de rechtbank als volgt.
Sinds 2010 zijn er ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige op de verschillende levensgebieden. Hij uit weinig emoties en vertoont zelfbepalend gedrag. Voorts er is sprake van schoolverzuim en alcoholmisbruik.
Op 24 september 2011 heeft de minderjarige een jongen met een mes in zijn rug gestoken. In het kader van de strafzaak die daarop is gevolgd, welke ter zitting eveneens is behandeld, is de minderjarige onderzocht door GZ-psycholoog R.H. de Bruin en kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.M. Broekman. Blijkens de door hen uitgebrachte rapportages van 30 november 2001 respectievelijk 5 december 2011 concluderen deze deskundigen dat bij de minderjarige sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie en van vermoedelijk een ziekelijke stoornis in de vorm van een dysthyme stoornis en adviseren zij om de minderjarige voor behandeling in een gesloten jeugdinstelling te plaatsen.
Ter zitting heeft de kinder- en jeugdpsychiater haar rapport nader toegelicht en gesteld dat de minderjarige minimaal een jaar intensieve behandeling in gesloten jeugdzorg nodig heeft. Gezien de ernst van de problematiek van de minderjarige, de ziekte van de moeder (en daaruit voortvloeiende beperkingen) en de visie van de ouders op de problematiek van de minderjarige is een ambulante behandeling geen reële optie.
In de strafzaak is de minderjarige gelet op de ernst van het feit, namelijk een poging tot doodslag, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstan¬digheden van de minderjarige, waarbij de adviezen van bovengenoemde gedragsdeskundigen zijn overgenomen, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 5 maanden en is een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. Bij het bepalen van de strafmaat is de rechtbank ervan uitgegaan dat de minderjarige aansluitend aan zijn detentie - in een civiel kader - minimaal een jaar intensief behandeld zal worden.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ernstige gedragsproblemen bij de minderjarige, die een gesloten plaatsing rechtvaardigen.
Op grond van de overgelegde stukken en de afgelegde verklaringen is de rechtbank dan ook van oordeel dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat een verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of door anderen daaraan zal worden onttrokken.
Ambulante behandeling acht de rechtbank gelet op de inhoud van de hiervoor vermelde rapportages en de gezinsproblematiek niet haalbaar en evenmin toereikend.
Omdat de ondertoezichtstelling van de minderjarige tot 1 juli 2012 loopt, zal de machtiging om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen verblijven tot deze datum worden verleend.
De beslissing
Verleent met ingang van 19 januari 2012 de machtiging om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 1 juli 2012.
Deze beschikking is gegeven door mr. Leinarts, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. Paling en Van der Laan-Kuijt, rechters in bijzijn van mr. Mathoera en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.