Sector Civiel
Team Jeugd, strafzaken
Parketnummer: 10/811187-11
Datum uitspraak: 19 januari 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [ ] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [ ], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Hartelborgt Opvang te Spijkenisse,
Raadsman mr. Haze, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 januari 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Beer heeft gerekwireerd tot:
- vrij¬spraak van het impliciet primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (in de zin van
poging doodslag);
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 5 maanden
met aftrek van voorarrest;
- oplegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in voorwaardelijke
vorm, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich
zal gedragen naar de aanwijzingen van de gezinsvoogd;
- toewijzing van de materiële schade met betrekking tot de vordering van de benadeelde
partij [naam slachtoffer] tot een bedrag van € 322,20;
- toewijzing van de immateriële schade met betrekking tot de vordering van de benadeelde
partij [naam slachtoffer] bij wijze van voorschot tot een bedrag van € 1.000,-
Het impliciet primair ten laste gelegde (in de zin van poging tot moord) is niet wettig en overtuigend bewe¬zen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman. De rechtbank zal de vrijspraak dan ook niet nader motiveren.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij aangever opzettelijk met een mes in de rug heeft gestoken. Door met een mes in de rug te steken heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van zijn gedragingen het slachtoffer op zodanige wijze door het mes zou worden geraakt dat deze als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 24 september 2011 te Schiedam ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg en/of na bezinning, die [naam slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp één of meermalen in de rug heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voornemen niet voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaar¬de heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Het bewezen feit levert op:
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten, in het bijzonder ook niet uit de hierna te noemen deskundigenrapportages.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING/MOTIVERING MAATREGEL
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opge¬legd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstan¬digheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte (destijds13 jaar) heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door een jongen van 15 jaar met een mes in zijn rug te steken, waardoor het slachtoffer een klaplong kreeg en een bloeding in zijn borstkas. Door te handelen als voornoemd heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voor het slachtoffer moet het een schokkende ervaring zijn geweest om van zo dichtbij te worden gestoken door de verdachte. De ervaring leert dat slachtoffers naast het fysieke letsel ook psychisch nadelige gevolgen van dergelijk handelen kunnen ondervinden.
De rechtbank houdt er wel rekening mee dat het steken door de verdachte is gevolgd op een achtervolging op de fiets door het slachtoffer en een vriend van het slachtoffer. Verdachte en zijn vriendin hebben anderhalve kilometer hard doorgefietst om niet te worden ingehaald door het slachtoffer. Aankomend bij zijn flat heeft de verdachte het slachtoffer met een mes in zijn rug gestoken.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 13 december 2011 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder door een kinderrechter is veroordeeld.
In de gelijktijdig en gecombineerd met de strafzaak behandelde civiele zaak is door Bureau Jeugdzorg verzocht om een machtiging te verlenen om de verdachte in een instelling voor gesloten jeugdzorg te plaatsen. Sinds 1 juli 2011 is de verdachte onder toezicht gesteld.
Bij de formulering van zijn eis is de officier van justitie uitgegaan van de situatie dat de gevraagde machtiging door de rechtbank zal worden afgegeven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het de voorkeur verdient een jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest, zodat na datum uitspraak meteen met behandeling in het civiele kader kan worden begonnen.
Door de GZ-psycholoog R.H. de Bruin is op 30 november 2011 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. De psycholoog concludeert in bovengenoemd rapport dat de verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. In diagnostische zin kan worden gesproken van een oppositionele gedragsstoomis, beginnend in de adolescentie. De verdachte beschikt verder over cognitieve capaciteiten op zwakbegaafd niveau.
Voorts hebben de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling, de beperkte verstandelijke vermogens, de neiging tot oppositioneel gedrag, de beperkte impulscontrole, frustratietolerantie en agressieregulatie en de tekortkomingen in het probleemoplossend vermogen een rol gespeeld in de gedragskeuzes die de verdachte heeft gemaakt.
Op grond van het vorenstaande wordt de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht en wordt de kans op recidive zonder voldoende sturing en structuur als hoog beoordeeld.
Er is grote zorg ontstaan over de omstandigheden waaronder de verdachte opgroeit. Dit is de aanleiding geweest verdachte onder toezicht te stellen. De draaglast in het gezin lijkt de draagkracht te overtreffen. De ziekte van moeder legt een zware druk op het gezin en ondanks de sterke betrokkenheid op elkaar, is het gevaar groot dat de verdachte steeds meer verantwoordelijkheid krijgt, die als nadelig voor de verdere ontwikkelingsvoortgang wordt gezien. De verdachte maakt zich zorgen over zijn moeder, maar hij lijkt niet stil te durven staan bij de emoties en mogelijke gevolgen, uit angst hierdoor overspoeld te worden. De invloed van de zorgen en de mogelijke stemmingsproblematiek op zijn functioneren, mag niet worden onderschat.
Op basis van de onderzoeksbevindingen wordt geconcludeerd dat de verdachte is aangewezen op een orthopedagogische behandeling in een driemilieuvoorziening, waar een gestructureerde en voorspelbare leefomgeving kan worden geboden. Het verdient, gezien de leeftijd van de verdachte en de benodigde aandachtspunten binnen de behandeling, aanbeveling om dit binnen het civielrechtelijk (en niet strafrechtelijk) kader uit te voeren. De huidige civielrechtelijke maatregel biedt hiertoe mogelijkheden.
Verder wordt geadviseerd om een voorwaardelijke PIJ- maatregel op te leggen. Deze maatregel kan dienen als externe bron van motivatie en ter voorkoming van recidive.
Een gedwongen kader wordt voor de verdachte noodzakelijk geacht om zijn gedrag te beïnvloeden en dit wordt van belang geacht om zich in de maatschappij te kunnen redden.
De leeftijd van de verdachte, het gegeven dat hij een first offender is, de voorkeur om hem (indien mogelijk) buiten de Justitiële Jeugdinrichtingen te houden ter voorkoming van het gevaar dat de afweermechanismen steeds meer internaliseren in zijn persoonlijkheid en het gegeven dat er alternatieven beschikbaar zijn, vormen volgens de deskundige contra- indicaties voor behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ maatregel. Verder wordt geadviseerd toezicht door de jeugdreclassering op te leggen, zodat erop kan worden toegezien dat de gestelde voorwaarden worden nagekomen.
Voorts is op 5 december 2011 door kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.M. Broekman een rapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. De kinder- en jeugdpsychiater concludeert dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie en van vermoedelijk een ziekelijke stoornis in de vorm van een dysthyme stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en zijn gedragingen werden beïnvloed door deze gebrekkige ontwikkeling. De kinder en jeugdpsychiater geeft de rechtbank in overweging om de verdachte met betrekking tot het tenlastegelegde in verminderde mate toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Gelet op de onderliggende problematiek van de gedragsproblemen van de verdachte en tegen de achtergrond van zijn persoonlijkheidsontwikkeling, wordt geadviseerd hem te begeleiden en te behandelen met een verplicht jeugdreclasseringscontact. Het organiseren van adequate dagbesteding (school/werk/vrije tijd) en het ontwikkelen van positieve activiteiten in het derde milieu, zijn belangrijke aandachtspunten. Als juridisch kader adviseert de kinder- en jeugdpsychiater zijn behandeling en het verplichte jeugdreclasseringtraject op te nemen binnen het voorwaardelijke deel van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Deze maatregel wordt als maximale stok achter de deur noodzakelijk geacht om het recidiverisico te verkleinen.
Geadviseerd wordt het civiele traject te continueren. Dit betekent in de praktijk dat er een machtiging gesloten Jeugdzorg zal moeten komen en dat de verdachte in een JeugdzorgPlus-afdeling wordt behandeld. Geadviseerd wordt zijn behandeling in een gesloten setting te doen laten plaatsvinden en niet besloten. De voorwaardelijke PIJ- maatregel blijft dan hier aan parallel van kracht.
Ter terechtzitting heeft mevrouw G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, onder meer verklaard dat zij heeft geconcludeerd tot bovenstaand strafadvies op basis van de omstandigheden dat de verdachte een first offender is en er binnen gesloten jeugdzorg nog mogelijkheden zijn aan behandeling. Aan een PIJ-maatregel is gedacht, maar gelet op de zeer jeugdige leeftijd van de verdachte acht zij plaatsing in een PIJ-instelling niet passend. Een behandeling in gesloten civielrechtelijk kader zal minimaal een jaar in beslag nemen.
De gezinsvoogd heeft ter zitting naar voren gebracht dat een plaatsing in Icarus te Cadier en Keer (Limburg), een instelling voor gesloten jeugdzorg, de voorkeur geniet en dat er per 15 januari 2012 een plek voor de verdachte beschikbaar is.
Bij separate beschikking is door de rechtbank een machtiging verleend om de verdachte in gesloten jeugdzorg te plaatsen voor de duur van de onder toezichtstelling, te weten tot 1 juli 2012. Zij heeft hiermee de conclusie van de gedragsdeskundigen gevolgd, erop neerkomend dat voor de verdachte behandeling in een civielrechtelijk kader is aangewezen. Doch gelet op de ernst van het feit ziet de rechtbank geen aanleiding om de aan verdachte op te leggen jeugddetentie te beperken tot de duur van het voorarrest, als door de raadsman bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat aan de vereisten voor het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is voldaan, nu:
- er bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens;
- het bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- het bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen;
- de veiligheid van anderen danwel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en
- de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
In navolging van de eis van de officier van justitie, acht de rechtbank het - alles afwegende - verantwoord om, naast een jeugddetentie van na te melden duur, een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van zijn gezinsvoogd, gedurende de maximale proeftijd van twee jaren, een en ander in het kader van die voorwaardelijke PIJ-maatregel, alsmede dat hij zich dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
Alles afwegend wordt na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ/SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer], wonende te Vlaardingen. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 322,20 en immateriële schade tot een bedrag van € 1.550,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft meegedeeld dat de ouders van de verdachte die ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt, tot een schadevergoeding kunnen worden veroordeeld.
De ouders van de verdachte hebben zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit, dat door de verdachte is gepleegd.
Sinds de invoering van de Wet versterking positie slachtoffer op 1 januari 2011 kunnen de ouders van een minderjarige verdachte, die de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt, een zogenaamde 14-minner, in de strafprocedure tot vergoeding van de schade door de jonger dan 14-jarige verdachte toegebrachte schade worden veroordeeld.
De onderhavige vordering is door de ouders van de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de ouders van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 322,- voor wat betreft de materiële schade. Voor wat betreft de immateriële schade stelt de rechtbank gelet op de rol van het slachtoffer het bedrag naar redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van € 1.000,- en wordt het overige verzochte afgewezen. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 24 september 2011. Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van ouders van een minderjarige, die ten tijde van het ten lastegelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.
De ouders van de verdachte dienen te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste geleg¬de feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hier¬voor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de tijd van 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheids¬straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
beveelt dat de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de voordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke aanwijzingen mede inhouden dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen van zijn gezinsvoogd;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdach¬te met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de opgelegde jeugddetentie;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.322,20 (dertienhonderdtweeentwintig euro en twintig eurocent) en veroordeelt de ouders van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting dit bedrag aan [naam slachtoffer] te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de ouders van de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Leinarts, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Paling en Van der Laan-Kuijt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Mathoera, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht¬bank op 19 januari 2012.