2.8
De emigratie (bedoeld onder 2.6 b) voorzag erin, dat [eiser 1] en zijn echtgenote naar Curaçao zouden emigreren. Op Curaçao was toen het successierecht dat werd geheven ter zake van schenkingen aan kinderen aanmerkelijk lager dan in Nederland. De Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna BRK) leidde er vervolgens toe dat de bevoegdheid die de Nederlandse belastingdienst normaliter heeft om gedurende 10 jaar na emigratie aanvullend successierecht te heffen niet bestaat als het gaat om een schenking die is gedaan een jaar na emigratie naar de Nederlandse Antillen. Daarmee zouden aanzienlijke bedragen aan schenkingsrecht worden bespaard.
2.9
Ten aanzien van de winstbewijzenconstructie heeft [eiser 1] opdracht gegeven conform het advies te handelen en door [gedaagde 5] en [gedaagde 4] is uitvoering gegeven aan de adviezen in de zin van het opstellen van de benodigde stukken etc. Later zijn, in verband met onder meer een nieuwe wetswijziging, in dat kader nieuwe adviezen gevolgd, die in december 1997, in maart 1998 en op 31 december 1999 in opdracht van [eiser 1] zijn uitgevoerd.
De diverse contracten, akten etc. die voor de uitvoering van alle adviezen nodig waren zijn verzorgd door [gedaagde 5] en [gedaagde 4].
2.1
Ten aanzien van de emigratie heeft [eiser 1] eveneens laten weten dat hij de adviezen wenste op te volgen. Daarom hebben [eiser 1] en zijn echtgenote zich op 16 december 1996 laten uitschrijven uit de GBA en zijn zij op 24 december 1996 naar Curaçao gevlogen.
[gedaagde 5] en [gedaagde 4] hebben op 18 januari 1997 aan de Nederlandse belastingdienst bericht dat [eisers] en zijn echtgenote Nederland op 24 december 1996 metterwoon hebben verlaten en zich gevestigd hebben op Curaçao.
2.11
In januari 1997 heeft [gedaagde 5] een formulier Opgaaf Informatie emigratie belanghebbende gedeeltelijk ingevuld en doorgestuurd naar het administratiekantoor van [eisers] ([B], ter attentie van dhr. [A]) ter verdere invulling en doorzending naar de belastingdienst.
Naar aanleiding van het formulier en een brief van [gedaagde 4] d.d. 24 april 1997 heeft de belastingdienst een woonplaatsonderzoek ingesteld.
2.12
Op 1 april 1998 zijn [eisers] en zijn echtgenote teruggekeerd in Nederland.
2.13
Een (ondertekend concept)rapport van de belastingdienst d.d. 23 augustus 2000 houdt voor zover van belang in "(...) Conclusie
Gegeven het feit dat belastingplichtige:
-vooraf altijd de bedoeling heeft gehad om na ongeveer één jaar terug te keren naar Nederland
-de woning in Nederland, inclusief de volledige inboedel, heeft aangehouden
-op de Antillen slechts tijdelijk een gemeubileerd appartement heeft gehuurd
-algemeen directeur is gebleven van de Farm Frites groep, waarbij het hoofdkantoor is gevestigd te Oudenhoorn
-in zijn "buitenlandse" periode met grote regelmaat in Nederland was
-lid is gebleven van diverse verenigingen /organisaties in Nederland
-tandarts en huisarts in Nederland heeft aangehouden
ben ik van mening dat de duurzame binding met Nederland in de periode 24 december 1996 en 1 april 1998 is blijven voortbestaan. Naar mijn mening heeft belastingplichtige Nederland niet metterwoon verlaten. (...)"
2.14
De belastingdienst heeft in 2000 aan [eiser 1] diverse aanslagen IB over de jaren 1966, 1997 en 1998 opgelegd, ten aanzien van, kort gezegd, vervreemding van een aanmerkelijk belang; voorts is hem een aanslag Vermogensbelasting over 1997 opgelegd in verband met de winstbewijzen (zie 2.6 en 2.7).
Aan de kinderen heeft de belastingdienst in 2002 aanslagen schenkingsrecht opgelegd. Tegen de aanslagen is tijdig, door [gedaagde 5] en [gedaagde 4], namens [eisers] bezwaar en, na afwijzing daarvan, beroep aangetekend.
2.15
In 2001 en 2002 zijn er contacten geweest tussen [gedaagde 5] en [gedaagde 4] enerzijds en de belastingdienst anderzijds over een mogelijke regeling.
2.16
Op 2 november 2004 heeft de belastingkamer van het Gerechtshof uitspraak gedaan. Daarbij wordt, kort samengevat, de transactie met behulp van de winstbewijzenconstructie aangemerkt als een aanmerkelijk belangtransactie, waarover dienovereenkomstig belasting verschuldigd is. Daarnaast wordt geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser 1] steeds in Nederland heeft gewoond. Voor de belastingheffing is dus van emigratie geen sprake geweest.
2.17
Op 18 februari 2005 heeft [eisers] gedaagden sub 2, 3, 4 en 5 schriftelijk aansprakelijk gesteld.
2.18
Het cassatieberoep tegen de beslissing van het hof bedoeld in 2.16 is ingesteld door de opvolgend raadslieden van [eiser 1] en op 2 juni 2006 afgewezen. Loeff is in de gelegenheid gesteld op de in te dienen stukken commentaar te leveren.
2.19
Vanaf 1996 hanteerde de maatschap Loeff Claeys Verbeke Algemene Voorwaarden, waarin (in artikel 4) een aansprakelijkheidsbeperking was opgenomen.