ECLI:NL:RBROT:2012:BW6044
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L.J. van Die
- Rechtspraak.nl
Schade aan huurwoning na brand bij belendend bedrijf met asbest vrijgekomen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2012, gaat het om schade aan een huurwoning die is ontstaan na een brand bij een aangrenzend bedrijf, waarbij asbest is vrijgekomen. De eisers, huurders van de woning, hebben de gedaagde verhuurder aangesproken voor herstelkosten van de tuin, die door saneringswerkzaamheden van de gemeente volledig is afgegraven. De gemeente had deze werkzaamheden uitgevoerd na de brand, die op 30 maart 2010 had plaatsgevonden. De eisers stelden dat de aanwezigheid van asbest en de schade aan de tuin een gebrek vormden in de zin van artikel 7:204 BW, en dat zij op grond van artikel 7:206 BW gerechtigd waren om het herstel zelf ter hand te nemen en de kosten op de gedaagde te verhalen.
De gedaagde verweerde zich door te stellen dat er geen sprake was van een gebrek, maar van een feitelijke stoornis door derden, waarvoor zij niet aansprakelijk was. De kantonrechter oordeelde dat het neerdwarrelen van asbest op het gehuurde weliswaar het gevolg was van een feitelijke stoornis door derden, maar dat de situatie die daarna ontstond, te weten de vervuiling van het gehuurde met asbest, als een gebrek moest worden aangemerkt. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet aansprakelijk was voor de schade, omdat het gebrek niet aan haar kon worden toegerekend. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden belast met de kosten van het geding.
De uitspraak benadrukt de nuances tussen gebreken en feitelijke stoornissen in het huurrecht, en hoe aansprakelijkheid van verhuurders in dergelijke situaties kan worden vastgesteld. De kantonrechter volgde de lijn van eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de gedaagde niet verantwoordelijk was voor de gevolgschade, aangezien het gebrek niet aan haar was toe te rekenen.