ECLI:NL:RBROT:2012:BW6175
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurrechtelijke geschil over de kwalificatie van een overeenkomst als huurovereenkomst of bruikleenovereenkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Woonplus Schiedam en een gedaagde, die een woning huurde van Woonplus. De kern van het geschil betreft de vraag of de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst of als een bruikleenovereenkomst. De eiseres, Woonplus, stelt dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft, en vordert ontruiming van de woning. De gedaagde betwist dit en voert aan dat er sprake is van een huurovereenkomst met een huurprijs die gelijk is aan die van zijn vorige woning.
De voorzieningenrechter overweegt dat de overeenkomst van 23 september 2011, waarin is afgesproken dat de gedaagde de woning tijdelijk kosteloos ter beschikking zou krijgen, niet voldoende duidelijkheid biedt over de duur van het verblijf en de voorwaarden. De rechter concludeert dat de essentialia van gebruik en tegenprestatie zijn overeengekomen, waardoor de overeenkomst als een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:201 BW moet worden aangemerkt. De stelling van Woonplus dat de gedaagde geen redelijke marktconforme tegenprestatie betaalt, doet niets af aan het karakter van de overeenkomst.
De rechter wijst de vorderingen van Woonplus af, omdat de juridische grondslag voor de vordering ontbreekt. Woonplus wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 1.083,-. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar door mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Standaert-Dobbelaar, griffier.