ECLI:NL:RBROT:2012:BW9323

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1247655
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Kampert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval met onduidelijke verkeerslichtsituatie

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 2 oktober 2008 in Barendrecht, waarbij de eiser, eigenaar van een Mercedes, schade heeft geleden door een aanrijding met een auto bestuurd door [A]. De verzekeraar van [A], de N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij, is in deze procedure gedaagd. De kern van het geschil betreft de aansprakelijkheid voor de schade, waarbij onduidelijkheid bestaat over wie er door een rood verkeerslicht is gereden. Beide partijen hebben verschillende verklaringen afgelegd over de verkeerslichtsituatie ten tijde van de aanrijding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [A] niet met zekerheid kan zeggen of het verkeerslicht voor hem op groen of rood stond, terwijl [B], de vrouw van de eiser, stelt dat zij groen licht had. De rechter concludeert dat, hoewel niet bewezen kan worden wie er door rood is gereden, [A] zich niet naar de maatstaven van zorgvuldigheid heeft gedragen door niet op het verkeerslicht te letten. Hierdoor is hij aansprakelijk voor de schade die de eiser heeft geleden. De eiser vordert een materiële schadevergoeding van € 3.012,00, die door de verzekeraar niet wordt betwist, en een immateriële schadevergoeding van € 200,00 voor letsel van zijn zoon, wat wordt afgewezen omdat alleen de benadeelde recht heeft op schadevergoeding. De kantonrechter wijst de vordering tot schadevergoeding toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelt de verzekeraar in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. Kampert.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G.R. Romney (ARAG-Nederland) te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij,
gevestigd te Oudkarspel, gemeente Langedijk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.N. Zutt te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘[eiser]’ en ‘Noordhollandsche’.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
• het exploot van dagvaarding van 30 mei 2011 met producties;
• de conclusie van antwoord met producties;
• de conclusie van repliek;
• de conclusie van dupliek.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Deze feiten zijn enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken.
2.1 Op 2 oktober 2008 vond in Barendrecht op de Dierensteinweg (ter hoogte van het Shell tankstation) een verkeersongeval plaats[A] (hierna: ‘[A]’) reed met zijn [auto] de door [B] (hierna: ‘[B]’) bestuurde Mercedes van [eiser] aan. Noord-hollandsche is de verzekeraar van [A]. [B] is de vrouw van [eiser].
2.2 [A] verklaart op het aanrijdingsformulier van [eiser]:
Ik heb het verkeerslicht niet gezien.
2.3 [A] verklaart op zijn eigen schadeaangifteformulier:
Ik zelf stoplicht over het hoofd gezien.
2.4 In het opgemaakte politierapport staat, voor zover nu van belang:
Beknopte omschrijving ongeval
Reed betrokkene 2 [[A]] op Dierensteinweg komende vanaf IJsselmondse Randweg en gaande in de richting van de 1e Barendrechtsweg.
Betrokkene 1 [[B]] stond voor het verkeerslicht te wachten komende vanaf de Shell Dierensteinweg om de Dierensteinweg linksaf te slaan richting IJsselmondse Randweg.
Betrokkene 1 kreeg een groen verkeerslicht en is vervolgens gaan rijden. Betrokkene 2 heeft het roodkleurige verkeerslicht niet gezien en is vervolgens in de linkerflank van betrokkene 1 gereden.
Kind van betrokkene 1 heeft een schram boven het oog en is voor controle zelfstandig naar de huisartenpost gegaan. Gezien de schade die betrokkene 1 had werd het kentekenbewijs deel I ingevorderd en opgestuurd naar het RDW.
Betrokkene 2 verklaarde in gedachten te zijn geweest en in het geheel het verkeerslicht niet te hebben gezien.
2.5 [A] schrijft in een verklaring van 21 november 2008, voor zover nu van belang:
Ik had nog al haast en heb door de haast het stoplicht over het hoofd gezien, weet niet of de tegenpartij groen licht had ze beweren van wel. Ik zat alleen in de auto er waren voor de (…) rest geen passagiers bij.
2.6 De bij het ongeval betrokken verkeerslichten zijn ten opzichte van elkaar vergrendeld en kunnen dus niet tegelijk groen licht (gehad) hebben (brief gemeente Barendrecht, 29 juni 2009).
2.7 De schade aan de Mercedes van [eiser] bedraagt € 3.012,00.
3. De stellingen van partijen
3.1 [eiser] vordert bij dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Noordholland-sche te veroordelen aan hem te betalen € 3.012,00 aan materiële schadevergoeding, € 200,00 aan immateriële schadevergoeding voor de schaafwond die zijn zoon bij het ongeval heeft opgelopen en € 535,50 aan buitengerechtelijke incassokosten.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [A] (en in deze procedure zijn ver-zekeraar Noordhollandsche) aansprakelijk is voor de aan zijn auto ontstane schade. [A] heeft aan [B] namelijk geen voorrang verleend. Het stoplicht stond voor [B] op groen en dit betekent dat het stoplicht voor [A] op rood gestaan moet hebben.
3.2 Noordhollandsche concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. Zij voert aan dat [A] niet weet of het stoplicht op zijn rijbaan op groen of op rood stond.
4. De beoordeling
4.1 In geschil is of Noordhollandsche gehouden is de schade, die is ontstaan bij het ongeval waarbij de [auto] van haar verzekerde [A] en de Mercedes van [eiser] betrokken waren, aan [eiser] te vergoeden.
4.2 Ofwel [B] ofwel [A] moet door het rode licht gereden zijn. Dat staat op grond van de verklaring van de gemeente Barendrecht (zie 2.6) vast. Een van partijen is daarom aansprakelijk tegenover de ander. Partijen zijn echter niet in staat te bewijzen wie rood had en wie groen. In een dergelijk geval moet worden uitgegaan van de veronderstelling dat de aansprakelijk gestelde automobilist (dat is [A]) door groen licht is gereden. Uit die enkele omstandigheid volgt echter niet zonder meer dat [A] niet aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Als [A] namelijk onmiddellijk voor de aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden, volgt uit de arti-kelen 5 WVW en 6:162 BW dat hij wel degelijk aansprakelijk is tegenover [eiser] (HR 8 juli 2011, NJ 2011, 307 (op basis van eerdere rechtspraak)).
4.3 [B] is stellig in haar bewering dat zij degene was die op het moment van de aan-rijding groen licht had. Bij [A] ontbreekt het aan die stelligheid. Hij verklaart zowel op het aanrijdingsformulier van [eiser] (zie 2.2) als op zijn eigen schadeformulier (zie 2.3) dat hij geen stoplicht heeft gezien. Hij herhaalt dit in zijn verklaring van 21 november 2008 (zie 2.8), bijna twee maanden na het ongeval dus, waaraan hij toevoegt dat hij haast had. Tegen-over de politie heeft [A] verklaard in gedachten te zijn geweest (zie 2.4). De kantonrechter is van oordeel dat onder deze omstandigheden (haast, niet opletten) de mate van waarschijn-lijkheid van een ongeval zo groot is, dat [A] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Nu hij dit niet heeft gedaan, betekent dit dat hij (in deze procedure zijn verzekeraar Noordhollandsche) aansprakelijk is tegenover [eiser].
4.4 Nu moet worden geoordeeld dat [A], ondanks de veronderstellenderwijs aangenomen omstandigheid dat hij door groen licht is gereden, tegenover [eiser] aansprakelijk is voor de door deze als gevolg van de aanrijding geleden schade, is aan de orde de vraag of de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toege-rekend (‘eigen schuld’, artikel 6:101 BW). Bij de beantwoording van die vraag moet er ten aanzien van [B] van uit worden gegaan dat zíj door groen licht gereden is. Omdat er door Noordhollandsche niets is aangevoerd wat zou moeten leiden tot de conclusie dat de schade mede het gevolg is van een aan [eiser] toe te rekenen omstandigheid, is er voor vermindering van de vergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW geen aanleiding.
4.5 Noordhollandsche betwist de door [eiser] gevorderde materiële schade niet. Dit onderdeel van de vordering (€ 3.012,00) en de daarover gevorderde rente vanaf de schade-datum (2 oktober 2008) worden daarom toegewezen.
4.6 [eiser] vordert tevens een immateriële schadevergoeding van € 200,00 voor het door zijn zoon bij het ongeval opgelopen letsel. Artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW bepaalt echter dat alleen de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij (de benadeelde dus) lichamelijk letsel heeft opgelopen. Omdat niet [eiser] maar zijn zoon de benadeelde is, komt [eiser] geen recht op schade-vergoeding toe. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen. Dat [eiser] de schadevergoeding namens zijn zoon vordert is gesteld noch gebleken.
4.7 Nu onweersproken is gesteld dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding toekennen, wordt ook de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 535,50 toegewezen.
4.8 Noordhollandsche wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt Noordhollandsche om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 3.547,50, vermeerderd met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW over € 3.012,00 vanaf
2 oktober 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Noordhollandsche in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 236,38 aan verschotten en € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kampert en uitgesproken ter openbare terechtzitting.