Datum uitspraak: 12 juli 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
(VERDACHTE),
Geboren in 1979 te (Marokko),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres]
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Noordsingel,
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van den Berg heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden met aftrek van voorarrest.
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsman. De rechtbank zal deze vrijspraak dan ook niet nader motiveren.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 oktober 2011 te Ridderkerk, opzettelijk 637.000 euro, dat toebehoorde aan
[benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als chauffeur en/of bijrijder in een waardetransportauto van [benadeelde partij], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Het bewezen feit levert op:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De verdachte is onder druk gezet door een man genaamd [naam], bij wie hij een gokschuld ter hoogte van € 40.000,-- zou hebben. [naam] eiste zijn geld terug en de verdachte was niet in staat om de schuld terug te betalen. [naam] zou aan de verdachte kenbaar hebben gemaakt dat hij hem en zijn familie, in het bijzonder zijn broertje en zusje, iets zou aandoen als hij niet zou meewerken aan hetgeen [naam] voorstelde ter inlossing van zijn schuld. Om deze bedreigingen kracht bij te zetten heeft [naam] foto’s aan hem getoond van zijn familie, en ook een pistool op hem gericht. Gezien deze van buitenaf door hem opgelegde druk heeft de verdachte gehandeld uit psychische overmacht en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat de verklaring van de verdachte dat hij onder druk zou zijn gezet om het feit te plegen, niet aannemelijk en zelfs ongeloofwaardig is en bovendien in strijd met de bevindingen uit het onderzoek. De verdachte heeft op allerlei punten geen openheid van zaken willen geven. Hetgeen hij wel heeft verklaard, is inconsistent en op vele punten aantoonbaar onjuist.
De rechtbank overweegt als volgt:
Er is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de verdachte is bedreigd of anderszins onder druk is gezet, waardoor hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard. Zo is er in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden voor het bestaan van [naam], de vermeende schuldeiser van de verdachte, noch voor de vermeende gokschuld van de verdachte. Verdachte heeft - als enige - over deze persoon en deze schuld verklaard. Hij heeft ondanks herhaalde verzoeken van de kant van politie en justitie geen openheid van zaken willen geven over deze [naam] en evenmin op andere punten, die los staan van de gestelde bedreiging. De verdachte heeft bijvoorbeeld verklaard dat het gokken, als gevolg waarvan zijn schuld bij [naam] is ontstaan, plaatsvond op een locatie in Den Haag en dat hij [naam] van deze gokgelegenheid kent. Over welke gokgelegenheid het zou gaan, heeft de verdachte niet willen verklaren. Hoewel het op verdachtes weg lag om aanknopingspunten te verschaffen om zijn verklaring te kunnen verifiëren, heeft hij dit nagelaten.
Daarnaast heeft de verdachte pas ruim drie weken na het delict een inhoudelijke verklaring afgelegd, die vervolgens op meerdere punten tegenstrijdig en inconsistent blijkt te zijn. Over zijn telefoon (met nummer eindigend op 6268) heeft hij bij de politie onder meer verklaard dat hij deze zou hebben afgegeven aan [naam] op 25 oktober 2011 rond 06.00 uur, terwijl uit historische gegevens van de telefoon blijkt dat er die dag om 8.30 uur met dat toestel een sms is verstuurd naar de zus van de verdachte. De verdachte heeft, geconfronteerd met deze gegevens, bij de politie geen opheldering willen verschaffen. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij na het delict is ondergebracht in een flat zonder de beschikking te hebben over een telefoon, terwijl hij in diezelfde periode - volgens de bevindingen in het proces-verbaal over de telefoongegevens - contact heeft gehad met zijn zus en gesprekken met haar heeft gevoerd, die qua inhoud overigens als geheimzinnig bestempeld kunnen worden. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard inderdaad op 25 oktober 2011 rond 8.30 uur een sms naar zijn zus te hebben verstuurd en haar ’s middags te hebben gebeld, maar dat hij dit niet wilde zeggen om haar te beschermen. Hoe zijn eerdere, onjuiste verklaringen konden bijdragen aan het beschermen van zijn zus, heeft hij echter niet duidelijk kunnen maken.
Van belang is ook de verklaring van de verdachte over de gang van zaken rond de verduistering. Zo heeft hij verklaard dat hij de auto van zijn broer ’s ochtends moest afgeven aan [naam], maar dat er geen concrete afspraken waren gemaakt over de teruggave van deze auto noch over de wijze waarop de verdachte na de verduistering weg zou komen. Hij heeft verklaard dat hij na het plegen van het delict naar de overkant van de straat is gelopen, dat hij daar toevallig de auto van zijn broer in een zijstraat zag staan, dat hij naar de auto is toegelopen en dat hij toen van de mededaders moest instappen. Vervolgens zijn ze op een andere plek overgestapt in een busje en is hij daarna door hen achtergelaten in een appartement in een flatgebouw. Hij heeft in dit appartement tevergeefs gewacht op de terugkomst van [naam] en daar ook overnacht. Deze gang van zaken acht de rechtbank niet aannemelijk voor iemand die stelt onder bedreiging te hebben gehandeld. Ook onaannemelijk is de verklaring van de verdachte dat hij voor het inlossen van een schuld van € 40.000,-- zoveel kluisjes in de geldwagen heeft vrijgegeven dat er een bedrag van € 637.000,-- kon worden weggenomen.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele manier feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte in een toestand van psychische overmacht verkeerde, wordt het beroep daarop verworpen. De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een zeer grote hoeveelheid geld, te weten € 637.000,--, van zijn werkgever verduisterd. De verdachte was chauffeur en servicemedewerker van een geldwagen, hetgeen inhield dat hem dagelijks het transport van grote hoeveelheden contant geld werden toevertrouwd. De verdachte heeft, vanuit de geldtransportwagen op de bewuste dag regelmatig contact onderhouden met andere betrokkenen en hen getipt over een geschikte locatie. Deze locatie bleek de Rabobank in Ridderkerk te zijn, waar hij alleen in de auto zou achterblijven terwijl zijn collega’s ter plaatse hun werkzaamheden in de bank zouden verrichten. Toen de door de verdachte gealarmeerde medeverdachte eenmaal bij de geldwagen was aangekomen, heeft de verdachte hem in de geldwagen binnengelaten en vervolgens meerdere kluizen vrijgegeven. Op deze manier kon deze persoon het geld pakken en in de door hem meegenomen sporttassen meenemen. De verdachte is daarna met de mededaders vertrokken, de geldwagen onbeheerd achterlatend. Na intensief recherchewerk kon de verdachte ruim een week later worden aangehouden op zijn onderduikadres. Het weggenomen geldbedrag is tot op heden niet teruggevonden.
Dit is een zeer ernstig feit.
Door het plegen van dit feit heeft de verdachte het vertrouwen dat zijn werkgever, waar hij sinds enkele maanden in dienst was, in hem stelde ernstig beschaamd. Voor zijn collega’s, die de verdachte op die bewuste ochtend misten bij terugkeer naar de geldauto, moet het een beangstigende ervaring zijn geweest te beseffen dat de verdachte mogelijk ontvoerd zou zijn. Daarnaast heeft de verdachte de werkgever grote financiële schade berokkend en veel ongemak toegebracht.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 4 januari 2012, opgemaakt door de reclasseringsmedewerker D. Yildiz. De rapporteur beschrijft in dit rapport dat hij geen duidelijk beeld van de verdachte heeft kunnen krijgen omdat de verdachte tegenstrijdigheden vertelt en de door hem verstrekte informatie niet kon worden geverifieerd. De verdachte heeft aangegeven geen hulpvragen te hebben en de mening te zijn toegedaan zelf zijn problemen op te kunnen lossen. De reclassering is van mening dat zij op grond van het onderzoek geen inhoud kan geven aan het plan van aanpak en ook geen strafadvies kan formuleren.
Ter terechtzitting heeft de verdachte te kennen gegeven dat, indien hij daartoe zal worden veroordeeld, het moeten aflossen van de schuld aan de benadeelde partij zijn grootste probleem zal worden.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 juni 2012 niet eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict. Eveneens in het voordeel van de verdachte is in aanmerking genomen de omstandigheid dat bij de verduistering geen enkele vorm van geweld is gebruikt.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, maar een hogere straf dan door de verdediging is bepleit, gelet op straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De door de officier van justitie aangehaalde uitspraak ziet op een verduistering in dienstbetrekking, waarbij - anders dan in het onderhavige geval - een overval op een geldwagen in scene werd gezet. De door de verdediging aangehaalde uitspraak ziet op een verduistering van een veel lager bedrag dan in de onderhavige zaak.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], gevestigd te [adres], bijgestaan door haar gemachtigden mr. E. Hoftijzer, en mr. E.C Saman-Kole), beiden advocaat te Rotterdam, terzake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 637.000,-.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Dat de benadeelde partij geen stukken heeft kunnen overleggen van haar verzekeraar waaruit blijkt dat het verduisterde bedrag niet door haar verzekeringsmaatschappij wordt gedekt, staat - anders dan door de verdediging bepleit - niet aan toewijzing van de vordering in de weg.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor onder subsidiair bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte ter zake van dit feit strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 637.000,- en veroordeelt de verdachte tegen kwij¬ting aan [benadeelde partij], gevestigd te [adres] te betalen € 637.000,- (zegge: zeshonderdzevenendertigduizend euro),
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Boer, voorzitter,
en mrs. Benaissa en Wijnholt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2012.
Bijlage bij vonnis van 12 juli 2012
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
op of omstreeks 25 oktober 2011 te Ridderkerk,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 637.000 euro, althans geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
[Artikel 311 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij,
op of omstreeks 25 oktober 2011 te Ridderkerk, opzettelijk 637.000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [ benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking chauffeur en/of bijrijder in een waardetransportauto van [ benadeelde partij], althans medewerker bij [benadeelde partij], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
[Artikel 322 Wetboek van Strafrecht]