ECLI:NL:RBROT:2012:BX1510

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/3785
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor onbemand tankstation in Oud-Beijerland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2012 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een onbemand tankstation in Oud-Beijerland. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D.N.J. van Horssen, had een aanvraag ingediend voor de bouw van het tankstation op een perceel dat volgens het bestemmingsplan "Langeweg I, 1e partiële herziening" niet geschikt was voor de verkoop van motorbrandstoffen. De rechtbank oordeelde dat de bestemming "Bedrijven met bijbehorende erven" detailhandelsbedrijven uitsluit, en dat de verkoop van motorbrandstoffen op deze locatie niet wenselijk was, gezien de ligging in een woongebied en de ongewenste ruimtelijke uitstraling die een tankstation zou hebben.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat het tankstation primair voor eigen gebruik van een garagebedrijf zou zijn en dat de verkoop aan derden van ondergeschikte betekenis zou zijn, niet overtuigend geacht. De rechtbank benadrukte dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan en dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oud-Beijerland, terecht had besloten om niet af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat de verweerder bij de beslissing op de aanvraag tot verlening van de omgevingsvergunning over een ruime mate van beleidsvrijheid beschikt en dat deze beslissing niet onzorgvuldig was voorbereid.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, waarmee de weigering van de omgevingsvergunning werd bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3785
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2012 in de zaak tussen
(naam), te Oud-Beijerland, eiser,
gemachtigde: mr. D.N.J. van Horssen, adviseur bij Juridisch Planologisch Adviesbureau R3 te Oud-Beijerland,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oud-Beijerland, verweerder,
gemachtigden: Y. Bossche en mr. C.N.F.J Mutsaers, werkzaam bij de gemeente Oud-Beijerland.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een onbemand tankstation op het perceel (adres) in Oud-Beijerland (hierna: het perceel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
2.1. Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt, voor zover van belang:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk (..)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Het perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan “Langeweg I, 1e partiële herziening”, dat op 28 september 1987 door de raad van de gemeente Oud-Beijerland is vastgesteld. Dit perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming “B, Bedrijven, met bijbehorende erven”.
Ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
(..)
- bedrijven, genoemd in lid I onder categorie 1, 2, 2-3 of 3 van de in artikel 2A opgenomen staat van inrichtingen;
- (..)
- garagebedrijven;
(een en ander met uitzondering van detailhandelsbedrijven en bedrijven als genoemd in lid II van de in artikel 2A opgenomen staat van inrichtingen), met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, andere bouwwerken en open terreinen (..)).
2.2. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan “Langeweg I, 1e partiële herziening” geen benzineverkooppunt op het perceel toestaat. De op het perceel rustende bestemming “Bedrijven met bijbehorende erven” sluit detailhandelsbedrijven expliciet uit. Een benzinepomp voor eigen gebruik van bijvoorbeeld garagebedrijven die ter plaatse zijn gevestigd is wel toegestaan. Verweerder heeft besloten om niet af te wijken van het bestemmingsplan, omdat de verkoop van motorbrandstoffen op het perceel niet wenselijk is. De locatie is in de Integrale Visie Dorpsontwikkeling aangewezen als mogelijke inbreidingslocatie en ligt bovendien in een woongebied. Het realiseren van een benzinepomp zal een ongewenste ruimtelijke uitstraling hebben op de omgeving. Tankstations dienen naar de mening van verweerder op een locatie te worden gesitueerd waar het bedrijfsuitvoeringsrisico ten opzichte van gevoelige bestemmingen of mensen klein is. Op basis daarvan weert verweerder nieuwe tankstations ter hoogte van gevoelige bestemmingen, waaronder woongebieden.
2.3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, omdat hem nooit is gevraagd op welke doelgroep het tankstation zich zal richten. Het tankstation zal primair voor eigen gebruik zijn, om de klanten van het garagebedrijf te bedienen. Hiervoor kan een pasjessysteem worden gebruikt. Daarnaast zouden ook anderen ter plaatse kunnen tanken. Het gedeelte van de verkoop aan anderen is, afgezet tegen de totale bedrijfsvoering, van ondergeschikte betekenis. Naar de mening van eiser heeft verweerder ten onrechte niet in zijn beschouwing meegenomen dat het in zijn algemeenheid is toegestaan om detailhandel, als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering, uit te oefenen. Eiser wijst er voorts op dat verweerder in de brief van 16 februari 2011 met betrekking tot het voornemen tot weigering van de omgevingsvergunning heeft meegedeeld dat in het bestemmingsplan, “Langeweg I, 1e partiële herziening”, een tankstation qua gebruik passend is (mits deze in de milieucategorie 3 valt). Eiser stelt overigens dat in deze brief een verkeerde conclusie ten aanzien van de milieucategorie van het tankstation is getrokken en de verkeerde voorbereidingsprocedure is gevolgd. Eiser meent dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte stelt dat het perceel in woongebied ligt. Het tankstation is gepland op een bestaand bedrijfsperceel dat gelegen is in een voornamelijk bedrijfsmatige omgeving. Ten westen, oosten en zuiden van het bedrijfsperceel zijn andere bedrijven en wegen aanwezig en alleen ten noorden van het perceel staat een kerk. Eiser stelt ten slotte dat verweerder bij de voorbereiding van het besluit ook op formele gronden onzorgvuldig te werk is gegaan, omdat, anders dan in het bestreden besluit is vermeld, eiser zijn zienswijzen wel heeft aangevuld.
2.4. Met betrekking tot de opmerking van verweerder in het verweerschrift dat eiser geen belang heeft bij de aanvraag om omgevingsvergunning overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2009, LJN: BK1371) een aanvrager om bouwvergunning belanghebbende is bij een beslissing op die aanvraag, tenzij aannemelijk is dat het bouwplan nimmer kan worden verwezenlijkt. Aangezien de vader van eiser eigenaar is van het perceel en niet is uitgesloten dat hij zijn zoon toestemming geeft voor het bouwplan, kan eiser naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt worden als belanghebbende bij een beslissing op die aanvraag.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beslissing op een aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, over een ruime mate van beleidsvrijheid beschikt. Toepassing van deze bevoegdheid wordt door de rechtbank terughoudend getoetst.
De rechtbank stelt vast dat de aanduiding “benzinepomp” op het perceel niet opgenomen is op de plankaart van het bestemmingsplan “Langeweg I, 1e partiële herziening” en dat op grond van dit bestemmingsplan detailhandelsbedrijven niet zijn toegestaan. Aangezien uit de aanvraag voor de omgevingsvergunning blijkt dat het tankstation niet voor eigen gebruik van het ter plaatse aanwezige garagebedrijf is bedoeld, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat verweerder volgens vaste jurisprudentie in beginsel dient te beslissen op een aanvraag om omgevingsvergunning zoals die is ingediend.
Met betrekking tot de beroepsgrond van eiser dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te weigeren, overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft betwist dat de vestiging van het tankstation op het perceel in strijd is met het ruimtelijk beleid, zoals verwoord in de gemeentelijke structuurvisie “Integrale Visie Dorpsontwikkeling” die in 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld. Blijkens deze structuurvisie wordt het bedrijventerrein aan de Rembrandtstraat op termijn veranderd in een woongebied. Ook in de “Structuurvisie Hoeksche Waard” is deze locatie opgenomen als transformatielocatie van bedrijventerrein tot inbreidingslocatie voor wonen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat in het op 19 april 2011 door de gemeenteraad vastgestelde en thans vigerende bestemmingsplan “Wonen” de verkoop van motorbrandstoffen op het perceel evenmin toelaat, bestaat geen grond voor het oordeel dat het verweerder niet in redelijkheid medewerking aan het bouwplan heeft kunnen weigeren.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet op onzorgvuldige wijze heeft voorbereid. Hoewel verweerder in het conceptbesluit tot weigering van de omgevingsvergunning ten onrechte heeft vermeld dat een tankstation onder voorwaarden passend is, heeft verweerder eiser, hetgeen eiser niet heeft betwist, tijdens diverse gesprekken de aan bestreden besluit ten grondslag liggende weigeringsgronden kenbaar gemaakt en hem in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen aan te vullen. Eiser dit echter nagelaten. Voor zover eiser heeft bedoeld een beroep op het vertrouwensbeginsel te doen, overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat verweerder een onjuiste weigeringsgrond aan het concept besluit ten grondslag heeft gelegd, niet kan leiden tot het oordeel dat verweerder daarmee de rechtens te honoreren verwachting heeft gewekt dat het oprichten van een tankstation op het perceel zou zijn toegestaan.
2.5. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mrs. E.R. Houweling en A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2012.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.