ECLI:NL:RBROT:2012:BX3780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/70; 12/71
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • A. Asscheman-Versluis
  • J. van Lottum
  • B. Benaissa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift tegen beslissing rechter-commissaris ex artikel 411a Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2012 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van klager tegen een beslissing van de rechter-commissaris, genomen in het kader van een hoger beroep. Klager had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om getuigen te horen, gedaan op basis van artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 11 oktober 2011 al was aangevangen, waardoor de bevoegdheid van de rechter-commissaris om nader onderzoek te verrichten was komen te vervallen. De rechtbank benadrukte dat de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, ongeacht of de zaak was uitgeroepen, voldoende was om de bevoegdheid van de rechter-commissaris te beëindigen. Klager werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, omdat hij geen rechtens te respecteren belang had bij zijn verzoek. De rechtbank merkte op dat klager zijn verzoek tot het horen van getuigen alsnog kon voorleggen tijdens een regiezitting van het Hof, die op 11 september 2012 zou plaatsvinden. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de jongste rechter en de griffier niet in staat waren de beschikking mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummers: 10/996550-05 en 10/994175-09
Raadkamernummers: 12/70 en 12/71
Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, meervoudige raadkamer, op bezwaarschrift ex artikel 208 derde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager],
geboren [datum] te [plaats],
wonende [adres]
raadsman mr. H.W.A.A. de Jong, advocaat te Rotterdam.
Feiten
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 15 oktober 2010, gewezen in de zaken onder bovengenoemde parketnummers, is klager ter zake van valsheid in geschrift, valsheid in geschrift als ambtenaar gepleegd, opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ambtenaar gepleegd, oplichting als ambtenaar gepleegd en als ambtenaar een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Op respectievelijk 28 en 29 oktober 2010 is tegen dit vonnis door de officier van justitie en klager hoger beroep ingesteld. Op dit hoger beroep is nog niet beslist.
Op 1 juli 2011 heeft de raadsman van klager bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank een (voorlopig) verzoekschrift ex artikel 411a Sv ingediend tot het horen van een aantal getuigen en deskundigen.
Op 4 oktober 2011 heeft de raadsman van klager bij de rechter-commissaris een aanvullend verzoekschrift ex artikel 411a Sv ingediend tot het horen van getuigen en tot het aanvullen van de processtukken met andere met name genoemde stukken.
De door de raadsman opgegeven getuigen betreffen onder andere:
[namen 8 getuigen]
Op 11 oktober 2011 heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage een openbare terechtzitting gehouden naar aanleiding van het ingestelde hoger beroep in de zaken tegen klager. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft het Hof geoordeeld dat de rechter-commissaris in deze rechtbank dient te oordelen over de op de voet van artikel 411a Sv door de verdediging en het openbaar ministerie verzochte nadere onderzoekshandelingen.
Bij schrijven van 28 december 2011 heeft de rechter-commissaris aan de raadsman van klager en aan de advocaat-generaal die de zaken tegen klager in hoger beroep zal behandelen bericht gestuurd over de nog door haar ex artikel 411a Sv te verrichten onderzoekshandelingen in de zaken tegen klager. Bij dat schrijven is het verzoek tot het horen van bovengenoemde getuigen (deels impliciet) afgewezen.
Procedure
Het bezwaarschrift is op de griffie van de rechtbank ingediend op 11 januari 2012. Aan het bezwaarschrift zijn twee afzonderlijke raadkamernummers gegeven: 12/70 en 12/71, kennelijk omdat het veroordelend vonnis van 15 oktober 2010 in de kop een tweetal parketnummers noemt: 10/996550-05 en 10/994175-09.
De behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden ter openbare raadkamer van 4 juli 2012. Daarbij zijn gehoord de (gemachtigd) raadsman van klager en de (plv.) officieren van justitie mrs. E.A.C. Sachs en M.E. de Meijer. Klager zelf is niet verschenen.
Op verzoek van de raadsman heeft de rechtbank tijdens de behandeling in raadkamer meegedeeld dat bij de beoordeling van het bezwaarschrift zal worden betrokken de inhoud van het namens klager op 25 juli 2011 op de griffie ingediende bezwaarschrift, welk bezwaarschrift is ingeschreven onder de raadkamernummers 11/1080 en 11/1081. Dat bezwaarschrift richt zich tegen de weigering van de rechter-commissaris tot het horen van de getuigen [namen 2 getuigen] en heeft in zoverre materieel dezelfde strekking als het onderhavige bezwaarschrift.
Inhoud bezwaarschrift
Het bezwaarschrift van klager richt zich tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris tot het horen van bovengenoemde getuigen. Klager verzoekt de rechtbank de rechter-commissaris te bevelen deze getuigen alsnog te horen.
Beoordeling bezwaarschrift
Zoals hierboven is aangegeven heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage op 11 oktober 2011 een openbare terechtzitting gehouden naar aanleiding van het door klager en het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep tegen het op 15 oktober 2010 tegen klager uitgesproken vonnis. Uit het onderzoek in raadkamer is gebleken dat klager voor die terechtzitting is opgeroepen door middel van een dagvaarding of oproeping in hoger beroep. De raadsman is op die dagvaarding/oproeping verschenen. Hij was door klager gemachtigd op de terechtzitting in hoger beroep het woord te voeren, wat hij ook heeft gedaan. De terechtzitting van het Hof vond plaats in het openbaar, in een zittingszaal. De raadsheren van het Hof, de advocaat-generaal en de raadsman van klager waren in toga gekleed. In de zittingszaal waren ook publiek en vertegenwoordigers van de pers aanwezig. Zij zijn, evenals de raadsman, door de bode binnengelaten en door het Hof als toehoorders toegelaten. Zij waren er kennelijk van op de hoogte dat de zaak tegen klager aan de orde zou komen.
Het Hof heeft tijdens de terechtzitting onder andere de in de zaak tegen klager nog te verrichten onderzoekshandelingen met de advocaat-generaal en de verdediging besproken.
Van de gehouden terechtzitting is een proces-verbaal opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt onder meer dat de raadsman “pleitaantekeningen” heeft overgelegd en dat de voorzitter op enig moment ‘’het onderzoek” heeft onderbroken voor “beraad”, alsook dat het Hof een oordeel heeft uitgesproken over de beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de aan het Hof voorgelegde onderzoekswensen.
Deze feitelijke gang van zaken, in onderlinge samenhang bezien, leidt zonder meer tot het oordeel dat in de zaak tegen klager op 11 oktober 2011 het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen. De omstandigheid dat de zaak niet door de bode is uitgeroepen doet hieraan niet af, nu het -zonder het uitdrukkelijk uitroepen van de zaak- binnenlaten van de procespartijen en degenen die zich kennelijk als belangstellend toehoorder hadden gemeld in wezen op hetzelfde neerkomt. Gelet hierop doet aan dit oordeel ook niet af de kennelijk andersluidende bedoeling van het Hof, het openbaar ministerie en de verdediging om het onderzoek op de terechtzitting geen aanvang te doen nemen.
Uit artikel 411a Sv volgt dat de bevoegdheid van de rechter-commissaris om bij ingesteld hoger beroep nader onderzoek te verrichten mogelijk is indien het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nog niet is aangevangen.
Zoals hiervoor is overwogen is in dit geval het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep aangevangen op 11 oktober 2011. Door de aanvang van dat onderzoek is de bevoegdheid van de rechter-commissaris komen te vervallen om ex artikel 411a Sv (nader) onderzoek te verrichten. De vraag of enig (nader) onderzoek is geboden staat vanaf genoemd tijdstip uitsluitend ter beoordeling aan het Hof. Een en ander vloeit voort uit het stelsel van de wet, zoals ook bevestigd door de Hoge Raad bij uitspraak van 22 november 2005 (LJN: AU2248).
Het vorenstaande brengt mee dat zelfs indien het bezwaar van klager tegen de afwijzende beslissing van de rechter-commissaris op het verzoek tot het horen van bovengenoemde getuigen gegrond zou zijn, de rechter-commissaris niet door de rechtbank kan worden gelast om alsnog tot die verhoren over te gaan.
Gelet hierop heeft klager geen rechtens te respecteren belang bij zijn bezwaar, zodat hij daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het vorenstaande laat onverlet dat klager zijn verzoek tot het horen van de door hem verlangde getuigen kan voorleggen tijdens de (blijkens mededeling van het openbaar ministerie) op 11 september 2012 te houden regiezitting van het Hof.
Beslissing
De rechtbank verklaart klager niet ontvankelijk in zijn bezwaar.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
mrs. Van Lottum en Benaissa, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Wijden, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 juli 2012.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.