ECLI:NL:RBROT:2012:BX4196

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1273856
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsverplichting en opschorting van diensten in consumentenrechtelijke context

In deze zaak vorderde eiseres, een telecombedrijf, betaling van achterstallig abonnementsgeld van gedaagde, die de facturen onbetaald had gelaten. Eiseres had als gevolg hiervan de geleverde diensten voor een deel geblokkeerd, wat leidde tot een juridische geschil. De kantonrechter oordeelde dat de blokkade van de diensten in strijd was met de strekking en functie van opschortingsrechten. Opschorting dient als pressiemiddel om een schuldenaar tot betaling te bewegen, maar mag niet oneindig worden toegepast. Eiseres had de overeenkomst niet ontbonden, wat haar de gevolgen in het consumentenrecht deed ontlopen, zoals de beperking van de toewijsbaarheid van resterende abonnementsgelden. De kantonrechter concludeerde dat het beroep van eiseres op het blokkadebeding in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar was, omdat dit gedaagde meer kosten zou opleggen dan bij een correcte uitfacturering volgens de LOVCK-normen.

De rechter oordeelde dat de vordering van eiseres voor de abonnementstermijnen na 1 april 2010 slechts gedeeltelijk toewijsbaar was, tot 75% van de in rekening gebrachte abonnementskosten. Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld tot betaling van € 806,97, vermeerderd met wettelijke rente, en werd de vordering tot buitengerechtelijke kosten afgewezen. Gedaagde werd als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor schuldeisers om hun rechten op een redelijke en billijke manier uit te oefenen, vooral in het kader van consumentenovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton, locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [vestigingsplaats],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 23 augustus 2011,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.A.E. Timmer.
Partijen zullen worden aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. Het verloop van het proces
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen.
• het exploot van dagvaarding, met producties;
• de conclusie van antwoord;
• het vonnis van 17 november 2011 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
• de brief d.d. 7 december 2011 van [eiseres], met producties;
• het proces-verbaal van de op 15 december 2011 gehouden comparitie van partijen;
• de conclusie van repliek, met productie;
• de conclusie van dupliek.
1.2 De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1 [eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 859,20 aan hoofdsom, € 150,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 31,18 aan vervallen rente berekend tot 2 augustus 2011. Voorts vordert [eiseres] [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de na 2 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening te vervallen rente, alsmede de kosten van de procedure.
Aan haar vordering legt [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag dat partijen een drietal overeenkomsten hebben gesloten en dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met betaling van de verschuldigde abonnements- en verbruikskosten. Het betreft de volgende abonnementen:
- Radio en televisie, per 8 december 2009;
- Telefonie, per 8 december 2009;
- Alles-in-een pakket, per 19 maart 2010.
[eiseres] heeft de abonnementen per 4 februari 2011 eenzijdig beëindigd in verband met wanbetaling van [gedaagde]. [eiseres] heeft haar vordering vervolgens uit handen gegeven aan een incassogemachtigde. [gedaagde] is, gelet op de activiteiten van die incassogemachtigde en de huidige gemachtigde van [eiseres], buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
2.2 [gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd:
2.2.1 Primair en deels subsidiair heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] haar vordering onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd, zodat onvoldoende kan worden nagegaan wat partijen precies zijn overeengekomen. De door [eiseres] gestelde originele overeenkomst, ontbreekt. Bovendien ontbreken bewijsstukken van de vermeende blokkade en de eenzijdige beëindiging. De facturen zijn onvoldoende verifieerbaar zonder bovengenoemde stukken.
2.2.2 Deels subsidiair en meer subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd dat de vordering slechts toewijsbaar is, voor zover het de periode 9 december 2009 t/m 1 april 2010 betreft. Uit de verbruiksgegevens blijkt dat er in april 2010 voor het laatst gebruik is gemaakt van de diensten.
Op dat punt heeft [gedaagde] nog opgemerkt dat het moment van de blokkade moet worden aangemerkt als de beëindiging door [eiseres], omdat het beding in artikel 5.2 van de algemene voorwaarden op grond waarvan geblokkeerd kan worden onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 BW en de daaraan ten grondslag liggende Europese richtlijn.
2.2.3 [gedaagde] heeft ten slotte nog aangevoerd dat de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn, omdat niet is voldaan aan de daaraan gestelde voorwaarden in het rapport Voorwerk II en [eiseres] haar stelling ook zelf buitengerechtelijke activiteiten te hebben verricht, onvoldoende heeft onderbouwd.
3 De beoordeling van de vordering
3.1 Het primaire en (deels) subsidiaire verweer van [gedaagde], er op neer komende dat de vordering moet worden afgewezen, reeds omdat de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd, wordt verworpen.
[eiseres] heeft duidelijk gesteld op welke momenten welke overeenkomsten tot stand zijn gekomen (8 december 2009 respectievelijk 19 maart 2010), welke facturen op basis van die overeenkomsten zijn verzonden en welke bedragen onbetaald zijn gebleven. Daarmee heeft [eiseres] in beginsel aan haar stelplicht voldaan, zodat het vervolgens aan [gedaagde] is om die stellingen gemotiveerd te betwisten. De enkele stelling dat bewijsstukken ontbreken, is daartoe onvoldoende, te meer nu hetgeen overigens nog namens en door hem is gesteld niet consistent is. Zo is enerzijds aangevoerd dat hij de overeenkomst(en) betwist, althans dat hij zich niet herinnert deze te hebben gesloten, terwijl anderzijds [gedaagde] zelf ter zitting heeft verklaard dat hij in 2010 wel van de diensten van [eiseres] gebruik heeft gemaakt, dat hij een aantal van de in het geding gebrachte facturen heeft ontvangen en dat hij [eiseres] heeft gebeld omdat hij het tv-contract niet meer wilde. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet uitsluit de (aanvullende) overeenkomst van 19 maart 2010 (als ter zitting getoond en alsnog bij repliek in het geding gebracht) heeft gesloten, op welke overeenkomst hetzelfde klantnummer prijkt als op de in het geding gebrachte facturen die de periode vanaf 8 december 2009 tot april 2011 bestrijken. [gedaagde] heeft evenmin betwist dat [eiseres] hem een modem heeft verstrekt en dat hij deze heeft gebruikt en vervolgens aan [eiseres] heeft teruggestuurd. Een en ander maakt dat genoegzaam is komen vast te staan dat de gestelde overeenkomsten zijn gesloten.
3.2 Ten aanzien van het deels subsidiaire en meer subsidiaire verweer merkt de kantonrechter vooreerst het volgende op. Het enkele feit dat [gedaagde] het gebruik van de diensten per april 2010 heeft gestaakt (al dan niet in verband met een door [eiseres] opgelegde blokkade), maakt niet dat daarmee zijn betalingsverplichting teniet is gegaan. De overeenkomst is daarmee immers niet beëindigd en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de overeenkomst heeft opgezegd of zijnerzijds heeft ontbonden.
Dit betekent dat het betreffende verweer van [gedaagde] slechts kan slagen indien komt vast te staan dat het beding op grond waarvan [eiseres] de blokkade heeft opgelegd onredelijk bezwarend is, dan wel dat het toepassing geven aan dat beding onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.3 De eenzijdige blokkade van diensten betreft een pressiemiddel klanten alsnog tot betaling te bewegen. De strekking van de in het beding geboden mogelijkheid de diensten te blokkeren is in feite derhalve niet anders dan de strekking van de opschortingsrechten zoals die ook in het Burgerlijk Wetboek zijn gegeven. Omdat voor de vraag of een beding in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is het moment van contractsluiting als toetsingsmoment geldt, kan – gelet op voornoemde gelijkenissen van het beding met het wettelijke stelsel op dat gebied – niet worden geoordeeld dat het beding onredelijk bezwarend is.
3.4 Ten aanzien van de vraag of de toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, overweegt de kantonrechter als volgt.
Naar [gedaagde] stelt zijn de diensten van [eiseres] vanaf begin april 2010 tot en met februari 2011 geblokkeerd geweest. [eiseres] heeft dit voor wat betreft de telefonie niet weersproken. Dit wordt (afgezien van € 0,09 aan verbruikskosten die in de factuur van 26 mei 2010 nog genoemd worden) ondersteund door de facturen van [eiseres]. Een blokkade heeft volgens [eiseres] echter geen gevolgen voor het radio en t.v. gebruik, dat blijft gewoon mogelijk. [gedaagde] heeft dit laatste niet gemotiveerd betwist. Uitgangspunt in rechte dient dan ook te zijn dat het gebruik van de telefoon vanaf begin april geblokkeerd is geweest. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat voorts vast dat [eiseres] in februari 2011 de overeenkomst eenzijdig heeft ontbonden. Een en ander betekent dat [eiseres] de blokkade gedurende 10 maanden in stand heeft gelaten, alvorens (één maand voor afloop van de overeengekomen duur van de overeenkomst) tot ontbinding over te gaan.
Deze toepassing acht de kantonrechter in strijd met de strekking en de functie van opschortingsrechten. Opschorting betreft immers in de eerste plaats een pressiemiddel om een schuldenaar tot betaling te bewegen. Dit impliceert dat dit niet oneindig toegepast dient te worden. Indien de opschorting niet het gewenste effect heeft, ligt het op de weg van de schuldeiser, in casu [eiseres], om tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan.
Door nu de stap van ontbinding van de overeenkomst niet te zetten ontloopt [eiseres] de daaraan in het consumentenrecht verbonden gevolgen, te weten beperking van de toewijsbaarheid van de resterende abonnementsgelden conform de daarvoor door het LOVCK in haar rapport ‘Ambtshalve toetsing van Europees consumentenrecht’ gestelde criteria. [eiseres] heeft in verband met dat rapport en de daarin gestelde criteria in haar dagvaarding gesteld dat zij het abonnement niet heeft ‘uitgefactureerd’. Door op deze wijze toepassing te geven aan haar opschortingsrechten heeft zij echter – zij het met een ander middel – hetzelfde bereikt, namelijk dat resterende abonnementstermijnen volledig bij [gedaagde] in rekening worden gebracht terwijl de door [eiseres] te leveren diensten in die periode niet (volledig) actief waren.
Een en ander maakt dat het beroep van [eiseres] op het ‘blokkadebeding’ uit de algemene voorwaarden in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht voor zover de toepassing daarvan tot gevolg heeft dat [gedaagde] aan abonnementsgelden meer verschuldigd zou zijn dan bij toepassing van het zogenoemde ‘uitfactureren’ met inachtneming van de LOVCK-normen.
3.5 Het voorafgaande leidt er toe dat de vordering voor zover betrekking hebbende op de nog verschuldigde abonnementstermijnen voor de telefoon na 1 april 2010 (waarop de facturen vanaf 21 april 2010 betrekking hebben) slechts toewijsbaar is tot een bedrag van de LOVCK norm van 75% van de over deze periode daarvoor in rekening gebrachte abonnementstermijnen exclusief BTW. Nu blijkens de in het geding gebrachte facturen [eiseres] vanaf april 2010 aan telefonieabonnement aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht een bedrag van € 118,63 exclusief BTW (inclusief BTW zijnde € 141,17), komt 75 % exclusief BTW neer op € 88.97. Dit betekent dat op het gevorderde in mindering strekt een bedrag van (€ 141,17 - € 88,97 =) € 52,23.
3.6 De slotsom is dat aan hoofdsom toewijsbaar is een bedrag van € 806,97.
3.7 De buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar. Uit de stellingen van [eiseres] blijkt dat de buitengerechtelijke activiteiten niet meer hebben omvat dan het verzenden van enkele (gestandaardiseerde) aanmaningen. De kosten van dergelijke activiteiten komen – naast vergoeding van proceskosten – niet voor toewijzing in aanmerking.
3.8 De vervallen rente is over een te hoog bedrag aan hoofdsom berekend, zodat de rente wordt toegewezen als hierna vermeld.
3.9 [gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
4 De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 806,97, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vervaldata van de facturen en met inachtneming van het overwogene onder 3.5. tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 509,31 aan verschotten en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.