ECLI:NL:RBROT:2012:BX5766

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1002; 11/1003
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding en kostenvergoeding na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een gewezen verdachte, die om schadevergoeding vroeg na een vrijspraak in een strafzaak. De verzoeker had een bedrag van € 3.435,= gevraagd als vergoeding voor immateriële schade, die hij zou hebben geleden door zijn vrijheidsbeneming. De officier van justitie stelde echter dat er geen gronden van billijkheid waren voor een integrale toewijzing van dit verzoek en stelde voor om het bedrag met 50% te matigen. Daarnaast vroeg de verzoeker ook om vergoeding van € 540,= voor juridische bijstand, wat de officier van justitie wel steunde.

De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering. Voor het verzoek op basis van artikel 89 Sv, dat schadevergoeding betreft na vrijheidsbeneming, oordeelde de rechtbank dat er voldoende aanwijzingen waren voor de verdenking tegen de verzoeker op het moment van zijn aanhouding. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de verdenking die tegen hem was gerezen, mede door zijn eigen verklaringen. Hierdoor waren er geen gronden van billijkheid aanwezig om schadevergoeding toe te kennen.

Wat betreft het verzoek op basis van artikel 591a Sv, dat betrekking heeft op de vergoeding van kosten voor juridische bijstand, oordeelde de rechtbank dat, aangezien het verzoek voor schadevergoeding was afgewezen, er ook geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van de kosten voor juridische bijstand. De rechtbank wees beide verzoeken af, met de conclusie dat de verzoeker geen recht had op schadevergoeding of vergoeding van juridische kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/701046-11
Raadkamernummers: 11/1002 (89 Sv) en
11/1003 (591a Sv)
Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op de op 29 juni 2011 op de griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschriften ex artikel 89 respectievelijk artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
te dezer zake domicilie kiezende te 1075 HH Amsterdam aan de Lairessestraat 121, ten kantore van zijn advocaat mr. M.A.C. van Vuuren.
Procedure
De rechtbank heeft gezien het op de voet van artikel 89 Sv ingediende en onder raadkamernummer 11/1002 geregistreerde verzoekschrift, alsmede het op de voet van artikel 591a Sv ingediende en onder raadkamernummer 11/1003 geregistreerde verzoekschrift. Daarnaast heeft de rechtbank gezien de stukken uit de bijbehorende raadkamerdossiers en het dossier van de onder bovenvermeld parketnummer geregistreerde strafzaak tegen de verzoeker als verdachte.
De rechtbank heeft in openbare raadkamer van 2 mei 2012 gehoord de officier van justitie mr. Van Prooijen en de raadsman van de verzoeker. De verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Inhoud van de verzoeken en standpunt officier van justitie
Verzoek ex artikel 89 Sv
Het verzoekschrift, waarvan het petitum bij een schrijven van de raadsman is gewijzigd, strekt ertoe dat aan de verzoeker ten laste van de Staat wordt toegekend een bedrag van € 3.435,= als vergoeding van de immateriële schade, die de verzoeker tengevolge van de door hem in het kader van voormelde strafzaak ondergane vrijheidsbeneming heeft geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor integrale toewijzing van het verzoek tot vergoeding van immateriële schade. Gelet op de door verzoeker als verdachte ingenomen proceshouding acht de officier van justitie matiging van het verzochte bedrag met 50% op zijn plaats.
Verzoek ex artikel 591a Sv
Het verzoekschrift, waarvan het petitum bij de behandeling in raadkamer is gewijzigd, strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend van € 540,= voor de kosten van juridische bijstand, bestaande uit de kosten in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het op de voet van artikel 89 Sv ingediende verzoekschrift.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot vergoeding van de kosten van juridische bijstand.
Feiten
In de strafzaak met opgemeld parketnummer is de verzoeker van 25 februari 2011 tot en met 8 april 2011 op grond van een bevel tot inverzekeringstelling en bevelen tot voorlopige hechtenis gedetineerd geweest op verdenking van - zakelijk verwoord - diefstal in vereniging met braak.
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 27 mei 2011 is de verzoeker vrijgesproken van het hem in die strafzaak ten laste gelegde. Dit vonnis is op 11 juni 2011 onherroepelijk is geworden.
Beoordeling van de verzoeken
Verzoek ex artikel 89 Sv
Voorop gesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 89 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - hem een vergoeding kan toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. De toekenning van een dergelijke vergoeding heeft ingevolge artikel 90 Sv plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit zich in het onderliggende dossier bevindende processen-verbaal blijkt dat er tegen de verzoeker als verdachte ten tijde van diens inverzekeringstelling en de bevelen tot voorlopige hechtenis voldoende aanwijzingen waren om de tegen hem gerezen verdenking, waarop de toepassing van de vrijheidsbenemende maatregel berustte, te rechtvaardigen.
Verder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Uit het onderliggende strafdossier komt naar voren dat de politie op 24 februari 2011 een melding ontving van een inbraak in een kelderbox, gelegen in de portiek van [adres]. Ter plaatse aangekomen werd gezien dat twee mannen (waaronder de verzoeker) de genoemde portiek uitkwamen. De verzoeker werd door één van de betrokken verbalisanten aangetroffen met een breekijzer in zijn rechterhand en met zwarte handschoenen aan. Vervolgens is de verzoeker aangehouden op verdenking van woninginbraak.
De verzoeker heeft hieromtrent in zijn eerste verhoor, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik steel voor mijn kinderen. Ze moeten eten. Ik heb de deur opengebroken met een koevoet. We zijn naar binnen gegaan en keken wat erin zat. Ik ben niet lang in de woning geweest. Ik heb niets meegenomen. Ik was op zoek naar geld.
Vervolgens heeft de verzoeker bij zijn tweede verhoor zijn lezing aangepast en het volgende verklaard:
Een man vroeg ons of we wilden helpen om de deur open te maken. Hij zei dat hij geld moest pakken en dat zijn vriendin het slot had veranderd. Hij zei dat wij € 100,= zouden krijgen als wij hem zouden helpen. Ik heb tegen hem gezegd dat ik dan handschoenen nodig had, omdat ik niet wilde dat mijn vingerafdrukken op de deur kwamen. De jongen haalde twee breekijzers en een paar handschoenen. Ik heb toen de handschoenen aangetrokken en een van de breekijzers aangepakt. Ik heb daarmee geholpen de deur open te maken. We stonden te vechten met de deur. Ik ben niet naar binnen gegaan. Ik heb daar op hem gewacht, omdat ik € 100,= van hem zou krijgen.
Gelet op de eerste verklaring van de verzoeker, die neerkomt op een bekentenis, en de (ook na de tweede verklaring van de verzoeker nog) uitermate verdachte omstandigheden waaronder de politie de verzoeker na een inbraakmelding op 24 februari 2011 in genoemde portiek heeft aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het goeddeels aan de verzoeker zelf te wijten is geweest dat er zodanige verdenking tegen hem is ontstaan en is blijven bestaan dat tegen hem vrijheidsbenemende dwangmiddelen zijn toegepast (vgl. Hof ’s-Gravenhage 11 mei 2004, NS 2004/251). Tegen deze achtergrond acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig om aan de verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de door hem tengevolge van het ondergane voorarrest geleden immateriële schade.
Het door de raadsman ter zitting gedane beroep op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens leidt niet tot een andere uitkomst. Het vooroverwogene houdt immers geen nieuw oordeel in over de schuld of onschuld van de verzoeker als verdachte aan hetgeen waarvoor hij op 27 mei 2011 terecht heeft gestaan (vgl. EHRM 18 mei 2010, NJ 2011/520).
Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Verzoek ex artikel 591a Sv
Voorop gesteld wordt dat de verzoeker - nu de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op de voet van artikel 591a juncto artikel 90 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voorzover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Nu het op de voet van artikel 89 Sv ingediende verzoek wordt afgewezen, acht de rechtbank evenmin gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding van de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op de voet van artikel 89 Sv ingediende verzoekschrift. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
in de procedure met RK-nr 11/1002:
- wijst het verzoek af;
in de procedure met RK-nr 11/1003:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. De Jong, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Van Zanten, griffier,
en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank op 22 mei 2012.