ECLI:NL:RBROT:2012:BX6444

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/730399-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Leinarts
  • mr. Van Driel
  • mr. Van den Broek-Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minderjarige verdachte veroordeeld voor medeplegen van gekwalificeerde doodslag en woningoverval met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met twee medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige woningoverval. De verdachte en zijn medeverdachte hebben geprobeerd de woning van [slachtoffer 2] binnen te dringen met als doel hem te beroven. Toen [slachtoffer 2] hen niet binnenliet, hebben zij met geweld geprobeerd toegang te krijgen. Tijdens deze poging hebben zij wapens door de deur gestoken en is er geschoten. [slachtoffer 1], de vriendin van [slachtoffer 2], werd geraakt door de kogels en overleed kort daarna aan haar verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het medeplegen van doodslag en poging tot diefstal met geweld, waarbij de dood van [slachtoffer 1] het gevolg was van zijn handelen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1], aangezien hij het risico nam dat iemand geraakt zou worden door de afgevuurde kogels.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van [slachtoffer 1] meegewogen in de strafmaat. De verdachte is eerder veroordeeld en er is een hoog recidiverisico vastgesteld. Daarom heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van jeugddetentie van tien maanden, met daarnaast de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). De rechtbank heeft geadviseerd deze maatregel ten uitvoer te leggen in Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt te Spijkenisse. De rechtbank heeft ook de positieve proceshouding van de verdachte en de noodzaak van een snelle behandeling in overweging genomen, wat leidde tot een afwijking van de strafeis van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Civiel
Team Jeugd, strafzaken
Parketnummer: 10/730399-11
Datum uitspraak: 24 augustus 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt te Spijkenisse,
raadsvrouw mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
10 augustus 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Boender heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 15 maanden met aftrek
van voorarrest;
- alsmede oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder:
PIJ-maatregel).
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1 van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogels afgevuurd op en/of geschoten in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging tot diefstal (met geweld) al dan niet in vereniging en/of een poging tot afpersing al dan niet in vereniging van [slachtoffer 2], en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op of omstreeks 26 oktober 2011 te Rotterdam, ter uitvoering van het door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen (te weten (een) scooter(s) en/of een Volkswagen Golf V en/of een (vuur)wapen), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen (te weten (een) scooter(s) en/of een Volkswagen Golf V en/of een (vuur)wapen), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
- voorzien van één of meer (geladen) vuurwapen(s) naar de woning van die [slachtoffer 2] is/zijn gegaan en/of (vervolgens)
- heeft/hebben getracht de woning van die [slachtoffer 2] binnen te dringen en/of (vervolgens)
- met een of meerdere vuurwapens één of meerdere kogel(s) heeft/hebben afgevuurd op/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of
- met een vuurwapen één of meer kogels heeft/hebben geschoten in en/of afgevuurd op het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 1],
terwijl dit feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011,althans op of omstreeks 31 oktober 2011 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Tanfoglio, type GT-28, kaliber 6.35 mm,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van die wet, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1, te weten een kogelpatroon, kaliber 6.35 mm,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaar¬de heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1]. De handelingen van verdachte en zijn medeverdachten waren gericht op het met enige dwang ophalen van geld en niet op de dood van enig persoon, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 26 oktober 2011 is de verdachte samen met zijn medeverdachten allen met geladen vuurwapens naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan. De verdachte verklaart ter terechtzitting dat zij een schuld gingen innen die [slachtoffer 2] bij medeverdachte [meerderjarige medeverdachte] zou hebben. Deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig in het licht van de verklaring van verdachte bij de politie op 28 november 2011 met proces-verbaalnummer 2011319214-150 waarin hij het volgende verklaart: ‘Wij wilden alles leegroven bij [slachtoffer 2]. Zijn auto, wapen, scooters, geld alles. Wij zouden het huis doorzoeken en alles meenemen.’
Dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij deze beroving geschoten zou kunnen worden, blijkt niet alleen uit het feit dat verdachte en zijn mededaders geladen vuurwapens bij zich hadden, maar ook uit de verklaring van verdachte bij de politie op 28 november 2011 met proces-verbaalnummer: 2011319214-150: ‘[minderjarige medeverdachte] zei dat we moesten blijven schieten als iemand een verkeerd move maakte. Hij zei ‘wie je ook ziet, blijven schieten’.’
Door aldus te handelen heeft verdachte bewust het risico genomen dat een of meerdere personen door een of meer kogels zou worden geraakt en dientengevolge zou overlijden.
Daar komt bij dat verdachte en medeverdachte [meerderjarige medeverdachte] op het moment dat medeverdachte [meerderjarige medeverdachte] meerdere kogels afvuurt, zich ervan bewust zijn dat niet alleen [slachtoffer 2] zich in de gang bevond, maar ook nog een tweede persoon.
Verdachte verklaart hierover bij de politie op 28 november 2011 (proces-verbaalnummer 2011319214-150): ‘Op het moment dat hij begon te schieten, zag ik die vrouw aan komen lopen.’ Ook blijkt uit het dossier dat de voordeur van de woning van [slachtoffer 2], waar verdachte en zijn medeverdachte vóór stonden, van mat glas is, dat het buiten donker was en de gang verlicht en het voor beide verdachten goed waarneembaar moet zijn geweest dat naast [slachtoffer 2] zich nog een andere persoon, naar later bleek [slachtoffer 1], in de gang bevond.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten minste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1].
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van
1. Medeplegen van doodslag, vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uivoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
En
2. Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en/of poging tot afpersing, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING/MOTIVERING MAATREGEL
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opge¬legd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstan¬digheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met twee medeverdachten geprobeerd zich met geweld de toegang te verschaffen tot de woning van [slachtoffer 2], die zich op dat moment met zijn vriendin, [slachtoffer 1], in de woning bevond, met als doel [slachtoffer 2] te beroven. De verdachte en de medeverdachte [meerderjarige medeverdachte] hebben aangebeld bij de woning en toen [slachtoffer 2] hen niet wilde binnenlaten, hebben zij getracht zich met geweld de toegang tot de woning te verschaffen. Zij hebben direct wapens door een kier van de deur gestoken en toen [slachtoffer 2] zich verzette, is geschoten. Op dat moment bevindt zich, naast [slachtoffer 2], ook [slachtoffer 1] in de gang van de woning en zij wordt door de afgevuurde kogels geraakt in haar hoofd en haar lichaam. Zij is daags hierna aan de daarbij opgelopen verwondingen overleden.
Dit zijn zeer ernstige feiten. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer is een groot en onherstelbaar verlies en onnoemelijk veel verdriet toegebracht. Het valt nog maar te bezien of zij, en in het bijzonder de moeder en de jonge dochter van het slachtoffer, het gewelddadige overlijden van hun dierbare ooit een aanvaardbare plaats in hun leven zullen kunnen geven.
Voorts heeft verdachte een kleine week later op school een vuurwapen en de daarbij behorende munitie voorhanden gehad. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee. Het in het bezit hebben van vuurwapens brengt vaak ook het gebruik hiervan met zich mee, hetgeen in deze zaak ook is gebleken.
Op 19 maart 2012 heeft dr. J.S.H. Stolk, GZ-psycholoog, een rapportage omtrent de persoon van de verdachte uitgebracht. De psycholoog heeft het volgende - verkort weergegeven - naar voren gebracht.
Er is bij verdachte sprake van cognitief functioneren op laag begaafd/moeilijk lerend tot licht verstandelijk gehandicapt niveau en een gedragsstoornis gesuperponeerd op problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling. De problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling betreffen egocentrisch redeneren, een gebrek aan invoelend vermogen, het moeizaam aangaan van hechte relaties en een gebrekkige gewetensontwikkeling. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft een rol gespeeld tijdens de ten laste gelegde feiten. Tevens is er sprake van softdrugsgebruik. Cognitief, sociaal en emotioneel functioneert verdachte op een veel lager niveau dan passend bij zijn leeftijd. Hij kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Het risico op geweld is hoog. Er is sprake van een ernstig feit en een hoge kans op recidive. Voorts worden er weinig leerbaarheid en ontwikkelingsmogelijkheden geconstateerd, noch redenen die gericht zijn op behoud van werk of school of een sterk sociaal netwerk. Ambulante behandelmogelijkheden worden niet gezien. Verwacht wordt dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is om de ontwikkeling van de verdachte nog gunstig te kunnen beïnvloeden en het recidive risico te verminderen.
Op 17 april 2012 heeft drs. M. Fluit, kinder- en jeugdpsychiater, eveneens een rapportage omtrent de persoon van de verdachte uitgebracht. De psychiater heeft het volgende - verkort weergegeven - naar voren gebracht.
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Er wordt gevreesd voor een ontwikkeling in de richting van antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Ondanks ondersteuning van een gezinsvoogd kon moeder thuis de opvoeding van verdachte niet aan en bestonden gezagsproblemen. Het handelen van verdachte is gericht op de korte termijn, zonder het (cognitieve) overzicht te hebben van de consequenties. De combinatie van factoren (gedragsstoornis, beperkte cognitieve capaciteiten, middelengebruik en binnen de levensfase passend streven naar autonomie) werken door op functies die te maken hebben met het willen en op het vermogen sociaal adequaat te reageren op situaties. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. Op grond van de gedragsstoornis bezit verdachte een verminderd inlevingsvermogen en is hij slecht in staat gevoelens van spijt of schaamte te ervaren. Er bestaat een sterk vergroot recidiverisico om weer verzeild te raken in omstandigheden zoals gedurende het tenlastegelegde, zonder dat hij besluit zich daaraan te onttrekken. Hier dient benadrukt te worden dat het voor een gunstige ontwikkeling van verdachte ten goede komt om langere tijd een gedragsmatig georiënteerde behandeling binnen een gesloten instelling te garanderen. Bij verdachte zal vooral aandacht gegeven moeten worden aan zijn vermogen tot empathie en het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en de aanspreekbaarheid daarop. Geadviseerd wordt dit binnen een intramuraal orthopedagogisch kader mede gericht op de verstandelijke beperking te laten plaatsvinden in het kader van een PIJ-maatregel.
De Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Groep hebben ter terechtzitting te kennen gegeven zich aan te sluiten bij de strafadviezen uit de Pro-Justitia rapportages.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen, dat de verdachte, zoals blijkt uit het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 juli 2012, eerder is veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten, de persoon van verdachte en de grote kans op recidive, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in dit geval noodzakelijk is. In dit verband is in aanmerking genomen dat aan de in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht gestelde criteria voor oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is voldaan, nu:
- de ten laste gelegde feiten misdrijven betreffen, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- er bij verdachte ten tijde van het begaan van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens;
- de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen;
- de algemene veiligheid van anderen de oplegging van de maatregel eist;
- de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
Bij de verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank absolute waarborgen nodig om de thans door de deskundigen groot geachte kans op recidive te beperken. De PIJ-maatregel acht de rechtbank de daartoe meest geëigende maatregel. De rechtbank adviseert de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen in Justitieel Jeugdinrichting De Hartelborgt te Spijkenisse.
De positieve proceshouding van verdachte en de omstandigheid dat behandeling van verdachte zo snel mogelijk dient aan te vangen om verder afglijden te voorkomen, zijn voor de rechtbank aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie, waar het betreft de duur van de op te leggen jeugddetentie.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen: 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77v, 77gg, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hier¬voor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de tijd van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheids¬straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen en adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt te Spijkenisse.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Leinarts, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Van Driel en Van den Broek-Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Dijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht¬bank op 24 augustus 2012.
Bijlage bij vonnis van 24 augustus 2012:
TEKST TENLASTELEGGING EN GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING (feit 1 en 2)
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogels afgevuurd op en/of geschoten in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging tot diefstal (met geweld) al dan niet in vereniging en/of een poging tot afpersing al dan niet in vereniging van [slachtoffer 2],
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 288/287 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 26 oktober 2011 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door hem, verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf
om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen
geld en/of goederen (te weten (een) scooter(s) en/of een Volkswagen Golf V
en/of een (vuur)wapen), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen (te weten (een) scooter(s) en/of een Volkswagen Golf V en/of een (vuur)wapen),
in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
- voorzien van één of meer (geladen) vuurwapen(s) naar de woning van die [slachtoffer 2]
is/zijn gegaan en/of (vervolgens)
- heeft/hebben getracht de woning van die [slachtoffer 2] binnen te dringen en/of (vervolgens)
- met een of meerdere vuurwapens één of meerdere kogel(s) heeft/hebben afgevuurd op/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of
- met een vuurwapen één of meer kogels heeft/hebben geschoten in en/of afgevuurd op het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer 1],
terwijl dit feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
(artikel 312/317 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
gelet op artikel 313 Wetboek van Strafvordering.
3.
hij
in of omstreeks de periode van 19 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011,
althans op of omstreeks 31 oktober 2011
te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van
die wet in de vorm van een pistool van het merk Tanfoglio, type GT-28, kaliber
6.35 mm,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van die wet, te weten munitie als
bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II onder 1,
te weten een kogelpatroon, kaliber 6.35 mm,
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo. Wet Wapens en Munitie)