ECLI:NL:RBROT:2012:BX7176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
408519 / HA RK 12-699
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verdachte met betrekking tot het horen van getuigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 september 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de raadsman van de verdachte, mr. G. Sluiter. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechters cruciale informatie, namelijk een e-mail van de rechter-commissaris, niet ter kennis van de verdediging hadden gebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de rechters opzettelijk deze informatie hadden achtergehouden. De e-mail bevatte geen nieuwe relevante feiten voor de verdediging, aangezien de raadsman al op de hoogte was van de gang van zaken rondom het verhoor van getuige [P]. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek feitelijke grondslag miste en dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechters. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de argumenten van de verdediging en de reacties van de rechters en het Openbaar Ministerie. De rechtbank benadrukte dat de communicatie tussen de rechter-commissaris en de zittingsrechter gangbare praktijk is en niet automatisch tot wraking kan leiden. De afwijzing van het wrakingsverzoek werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, J.A. Faaij.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 7 september 2012
Zaaknummer: 408519
Rekestnummer: HA RK 12-699
Parketnummer: 10/960072-11
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans preventief gedetineerd in [naam P.I.],
verzoeker,
advocaat mr. G. Sluiter,
strekkende tot wraking van [namen gewraakte rechters], rechters in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 6 september 2012 is door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, welke kamer was samengesteld uit voornoemde rechters, behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met voormeld parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van vorenomschreven strafzaak tegen verzoeker als verdachte, meer in het bijzonder en met name de volgende stukken uit dat dossier:
- de dagvaarding van verzoeker als verdachte;
- de processen-verbaal van de tot nu toe in die strafzaak gehouden zittingen van de meervoudige strafkamer, voor zover opgemaakt;
- de ter zittingen van de meervoudige strafkamer op 4, 5 en 6 september 2012 door de griffiers gehouden aantekeningen.
De advocaat van verzoeker mr. G. Sluiter, de rechters, alsmede de officieren van justitie mr. H. Baan en mr. W.N. Ferdinandusse zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
Ter zitting van 7 september 2012, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: mr. G. Sluiter, advocaat van verzoeker, de rechters [naam gewraakte voorzitter] en [naam gewraakte jongste rechter], alsmede officier van justitie mr. W.N. Ferdinandusse.
Rechter [naam gewraakte oudste rechter] is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Verzoeker heeft voorafgaande aan de zitting telefonisch bij monde van zijn advocaat tegenover de griffier meegedeeld af te zien van zijn recht ter zitting aanwezig te zijn en op het verzoek te worden gehoord.
De raadsman van verzoeker heeft het standpunt van verzoeker aan de hand van pleitaantekeningen nader toegelicht.
De gewraakte rechters hebben hun standpunt toegelicht mede aan de hand van de schriftelijke visie van rechter [naam gewraakte voorzitter], met bijlagen.
De officier van justitie heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie mede aan de hand van een schriftelijke reactie toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd hetgeen is opgenomen in de pleitaantekeningen van mr. Sluiter, van welke aantekeningen een afschrift aan deze beschikking is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. Kort weergegeven komt dat er op neer dat verzoeker bij monde van zijn raadsman de rechters verwijt dat zij bewust cruciale informatie, te weten de e-mail van de rechter-commissaris van 30 augustus 2012 aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer, niet ter kennis van de verdediging hebben gebracht.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren, waarbij zij hebben aangevoerd hetgeen is verwoord in de schriftelijke visie van de gewraakte voorzitter [naam gewraakte voorzitter]. Van dat stuk is eveneens een afschrift aan deze beschikking gehecht en de inhoud ervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek, waarbij hij heeft aangevoerd hetgeen is opgenomen in de reactie van het Openbaar Ministerie, waarvan eveneens een afschrift aan deze beschikking is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling
3.1
De rechtbank overweegt met betrekking tot de feitelijke grondslag van de gedane wraking als volgt:
3.1.1
Er is geen enkele aanwijzing dat de rechters bewust het betreffende e-mailbericht van 30 augustus 2012 van de rechter-commissaris aan de gewraakte voorzitter niet ter kennis van de verdediging hebben gebracht. In zoverre mist het wrakingsverzoek feitelijke grondslag.
3.1.2
De rechtbank merkt daarnaast op dat de betwiste e-mail - anders dan de raadsman stelt - geen informatie bevatte die niet reeds op de zitting van 4 september 2012 aan de verdediging bekend was. De raadsman heeft zelf opgegeven dat hij op 29 augustus 2012 contact heeft gehad met mevrouw [X], medewerkster van de rechter-commissaris, die hem belde met het verzoek tot het inplannen van het verhoor van de getuige [P]. Ter zitting van 4 september 2012 - aldus de raadsman - heeft hij zijn verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak en tot het doen horen van de getuige [P] ook gemotiveerd met onder andere het gegeven dat de rechter-commissaris doende was het verhoor van de getuige [P] te organiseren. Uit niets is gebleken dat de rechters de mededeling dat de rechter-commissaris doende was het verhoor van die getuige te organiseren niet voor waar hebben aangenomen.
Tegen deze achtergrond bevatte de e-mail van de rechter-commissaris van 30 augustus 2012, afgezien van het feit dat de rechter-commissaris zich verontschuldigde voor de gang van zaken, geen nieuwe voor de verdediging relevante feiten. Ook in zoverre ontbreekt de feitelijke grondslag aan het wrakingsverzoek.
3.1.3
Het verzoek tot wraking wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [namen gewraakte rechters].
Deze beslissing is gegeven op 7 september 2012 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. W.J.J. Wetzels, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Tekst eerste bijlage:
PLEITAANTEKENINGEN Mr. G. Sluiter
Zitting wrakingskamer Rechtbank Rotterdam, 7 september 2012
Ik verzoek u hierbij namens cliënt, [naam verzoeker], de behandelend meervoudige kamer (MK) in zijn strafzaak te wraken.
De wrakingsgrond is dat de bij de behandeling van en besluitvorming over een verzoek van de verdediging omtrent het horen van getuige [P] en het horen van getuige [Q] de Rechtbank voor de verdediging belangrijke informatie heeft achter gehouden. Uit dit ernstige gebrek dat kleeft aan de behandeling van en de besluitvorming over verzoeken van de verdediging blijkt dat de MK geen waarde hecht aan door de verdediging aangedragen getuigen en is er sprake van vooringenomenheid ten nadele van cliënt in ieder geval de schijn daarvan, in strijd met het recht van cliënt op behandeling van zijn strafzaak door een onpartijdige rechtbank, zoals voorzien in art. 6 EVRM.
Feiten en achtergronden
Puntsgewijs:
a. pv zitting 11 juli 2011, p. 16: voorwaardelijke toekenning getuige [P], indien contactgegevens spoedig beschikbaar
b. pv zitting 29 september 2011, p. 7: opdracht aan RC: na verificatie telefoongegevens overgaan tot verhoor
c. pv zitting 23 december 2011, p. 11: opmerking Rechtbank nav pleidooi verdediging over wijze van horen: "De rechtbank gaat er van uit dat de RC en de verdediging er samen uit komen".
d. PV bevindingen RC van 12 april 2012: verhoor getuige [P], sterk ontlastende verklaring voor cliënt. Verhoor is niet afgemaakt vanwege feit dat getuige moest bidden en tolk niet langer meer beschikbaar was. Geen afstand gedaan van getuige.
e. 1 mei 2012: verzoek van de verdediging gericht aan de RC tot verder horen getuige [P] en verzoek tot horen van getuige [Q] indien contactgegevens beschikbaar komen. CC van dit verzoek aan [naam gewraakte voorzitter].
f. Pv zitting 8 juni (laatste pro-forma voor de inhoudelijke behandeling): "ten aanzien van een nader verhoor van de getuige [P] zal de rechtbank de beslissing van de RC afwachten."
g. Brief van 3 juli van mijn kant: herinnering aan de RC.
h. Telefonisch contact met mw [Y], medewerkster RC, enige dagen voor 4 augustus: er zou spoedig actie worden ondernomen.
i. Brief van mijn kant van 20 augustus aan [naam gewraakte voorzitter] voorzitter MK, met verzoek om op zeer korte termijn zitting te organiseren om de RC de nodige opdrachten te geven. Ter zitting op 4 september zegt de voorzitter deze fax nooit ontvangen te hebben; aangehecht aan de brief is een faxbevestiging.
j. Brief van 29 augustus van mij aan de voorzitter van de MK waarin ik aankondig dat ik door het uitblijven van enige reactie van de RC op mijn verzoek van 1 mei om de getuige verder te horen genoodzaakt ben om aanhouding te verzoeken.
k. Eveneens op 29 augustus: telefonisch contact met mw. [X], medewerkster RC, die mij belde met het verzoek tot inplannen verhoor getuige [P]. Ik heb haar gezegd dat mijn agenda dat op zo'n korte termijn voor de zitting niet toe liet en dat ik de Rechtbank op 4 september om meer tijd ging vragen.
l. 4 september: ter zitting uitgebreid gemotiveerd aanhoudingsverzoek om verhoor van getuige, van wie die de RC al had besloten het verhoor in te plannen, nog te doen plaats vinden. Reactie OM: er is geen beslissing RC tot horen getuige, het gaat om een nieuw verhoor. Verdediging geeft ter zitting aan dat zij naast de in het verzoek van 1 mei vermelde vragen ook nog een aantal aanvullende vragen, naar aanleiding van antwoorden op de door de OvJ gestelde vragen in het verhoor van 12 april, wil stellen.
m. Beslissing Rechtbank op 4 september: het gaat om opnieuw horen getuige [P]. Er wordt verwezen naar motiveringseisen die in dit stadium mogen worden gesteld (NB: het verzoek is 1 mei ingediend!). Aanhoudingsverzoek wordt afgewezen en Rechtbank geeft geen opdracht tot nader horen getuige.
n. 4 september: brief van mij aan RC [naam RC], met het verzoek of hij kan bevestigen dat mw. [X] mij op 29 augustus heeft gebeld om verhoor van getuige [P] in te plannen.
o. 5 september: brief van RC [naam RC] in reactie op mijn brief van 4 september, waarin hij de letterlijke tekst weergeeft van een email van hem gericht aan voorzitter [naam gewraakte voorzitter], dd 30 augustus, en ook de letterlijke tekst van een email van mw [X], die de RC heeft doorgestuurd aan voorzitter [naam gewraakte voorzitter]. De RC geeft in deze emails informatie aan voorzitter [naam gewraakte voorzitter] over de gang van zake omtrent mijn verzoek van 1 mei. De RC erkent dat hij heeft verzuimd mij tijdig op mijn verzoek van 1 mei te antwoorden en meldt dat namens hem mw [X] met mij contact heeft gezocht om het verhoor van [P] te plannen.
p. Naar aanleiding van de inhoud van de fax van de RC heb ik de MK tijdens de zitting van 6 september een aantal vragen voorgelegd, waarvan de belangrijkste is waarom de rechtbank de email van RC [naam RC] van 30 augustus heeft achter gehouden voor de verdediging en op geen enkele wijze de inhoud daarvan en/of de kennis van de rechtbank daarover met de verdediging heeft gedeeld.
q. Na een korte onderbreking legde de voorzitter uit hoe het contact met RC [naam RC] in zijn werk is gegaan, namelijk -en dit geef ik weer op basis van eigen aantekeningen- dat hij naar aanleiding van mijn aankondiging van aanhoudingsverzoek van 29 augustus via email RC [naam RC] om uitleg vroeg wat er is gebeurd omtrent getuige [P]. De voorzitter heeft geen antwoord gegeven op mijn vraag waarom hij de informatie in die email niet met mij heeft gedeeld.
r. Ik heb moeten constateren dat de Rechtbank voor de verdediging belangrijke informatie heeft achter gehouden, zonder daarvoor een bevredigende verklaring te geven. Tijdens schorsing van het onderzoek ter zitting heb ik overlegd met mijn cliënt waarna ik de Rechtbank heb gewraakt. Ik heb alle leden van het college gewraakt, omdat ik er van uit ga dat alle rechters voorafgaand aan de behandeling van en besluitvorming op mijn aanhoudingsverzoek op de hoogte waren van de inhoud van de email van 30 augustus van RC [naam RC] aan de RC.
Onderbouwing
Zowel de Rechtbank als de RC zijn op onzorgvuldige wijze omgegaan met volstrekt tijdige en legitieme verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen. De onzorgvuldigheid blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat zowel de RC als de Rechtbank op geen enkele wijze rekening hebben gehouden met mijn verzoek tot het horen van [Q], als van hem de contactgegevens door getuige [P] zouden kunnen worden verstrekt. Mijn verzoek van 1 mei bevatte dus een mogelijke follow-up component waarbij bij de besluitvorming rekening mee moet worden gehouden. Het is niet zonder reden dat ik juist bij dit verzoek herhaaldelijk op spoed heb aangedrongen. Ik heb de Rechtbank daarbij proberen te betrekken, maar die wenste geen regie te nemen maar de beslissing van de RC af te wachten. Pas op het moment dat er problemen dreigen te ontstaan voor het zittingsschema, op 4 september, neemt de rechtbank de regie weer over en wijst alles af, terwijlde RC nu net juist tot actie over was gegaan en het verhoor in wilde plannen.
Alleen al om de verwaarlozing van verzoeken van de verdediging in de zaak van mijn client tot het horen van getuigen is er sprake van vooringenomenheid ten opzichte van mijn cliënt, in ieder geval de onaanvaardbare schijn daarvan.
Getuige [P] is een voor de verdediging essentiële getuige. Het inhoudelijke verweer van cliënt ten aanzien van de beschuldiging zeeroof is dat hij op de boot is gegaan om de daarop aanwezige bemanning naar veilige wateren te begeleiden en te beschermen tegen piraten (anti-piraterij missie). Hij is daarvoor benaderd door de dorpsoudste, [P]. Deze heeft -tot zijn verhoor werd afgebroken- de verklaringen van cliënt volledig ondersteund. De mede-organisator van de anti-piraterij, de gewenste getuige [Q], had eveneens de verklaringen van cliënt kunnen ondersteunen. Zonder de volledige verklaringen van deze getuigen wordt het de verdediging onmogelijk gemaakt inhoudelijk verweer te voeren.
Het belang van de verdediging bij de besluitvorming op haar aanhoudingsverzoek van het horen van getuige [P] is evident groot. Het gaat niet alleen om het verder horen van [P] maar ook het mogelijk maken van het horen van getuige [Q]. De Rechtbank heeft dat met haar beslissing nu onmogelijk gemaakt, terwijl zij al vanaf 1 mei van dit verzoek op de hoogte was.
Ik ben me er van bewust dat een afwijzende beslissing, zelfs een zeer nadelige, niet direct hoeft te betekenen dat er sprake is van vooringenomenheid of de schijn daarvan.
De verdediging moet er echter wel op kunnen vertrouwen dat de Rechtbank met de verdediging deelt en bij haar besluitvorming op transparante wijze betrekt alle relevante informatie.
In mijn aanhoudingsverzoek ga ik uit van het feit dat mijn verzoek van 1 mei inmiddels door de RC is ingewilligd, omdat ik ben benaderd door een van zijn medewerkers voor het inplannen van het verhoor. De email van 30 augustus van de RC bevestigt dat en vormt voor mij een belangrijke onderbouwing van mijn verzoek (namelijk mijn uitgangspunt dat ik geen verzoek doe voor een nieuw verhoor), net zoals de erkenning van de RC in zijn email van 30 augustus dat hij heeft verzuimd tijdig op mijn verzoek te reageren. Het is niet van belang of de Rechtbank het eens is met mijn verzoek ten tijde van de behandeling, maar zij had de relevantie en het belang van die informatie voor de verdediging moeten onderkennen. Vervolgens had de Rechtbank op verschillende manieren deze informatie kunnen delen met de procesdeelnemers.
Dat het evident is dat deze informatie met de verdediging gedeeld moet worden leid ik voorts af uit het feit dat de RC deze email uiteindelijk zelf aan mij heeft verstrekt.
Ook in de beslissing tot afwijzing had de informatie van de RC betrokken moeten worden. De informatie van de RC in de email van 30 augustus ondermijnt namelijk in meerdere opzichten de beslissing en de motivering daarvan, en wel zodanig dat de verdediging de indruk heeft gekregen dat deze informatie bewust niet op transparante wijze bij het besluitvormingsproces is betrokken, omdat de email van 30 augustus de gewenste beslissing dan wel de motivering daarvan zou afzwakken.
lk wijs in dit verband op het onderdeel van de motivering waarin de rechtbank het verdedigingsbelang weegt (afzet tegen) ten opzichte van het belang van berechting binnen een redelijke termijn, welke heden een inhoudelijke aanvang neemt. Bij een dergelijke afweging had de rechtbank ook het feit moeten betrekken dat vertraging van de rechtspleging, vanwege het horen van getuige [P], te wijten is aan het niet tijdig beslissen en reageren van de RC en dat de Rechtbank in het bezit is van een email waarin de RC erkent dat hij heeft verzuimd tijdig te reageren op mijn verzoek van 1 mei. Een element van de aanhoudingsbeslissing dat niet strookt met de email van de RC is, zoals al eerder vermeld, de aanname van de Rechtbank dat het gaat om het opnieuw horen van getuige [P]; die aanname is niet te verenigen met het besluit van de RC om het verhoor in te plannen.
Een laatste voorbeeld: de beslissing tot afwijzing stelt dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad alle vragen te stellen die zij had; dat zou blijken uit het proces-verbaal van de RC en het verhandelde ter zitting. Maar de rechtbank beschikte ook over informatie van de RC dat hij verder verhoor wel degelijk nodig vond, in die zin dat hij zijn medewerkster opdracht heeft gegeven het verhoor in te plannen (het inplannen van het verhoor zou evident niet aan de orde zijn indien de RC van mening is dat hij afwijzend op mijn verzoek van 1 mei had moeten beslissen). Die informatie komt de rechtbank uiteraard niet van pas met betrekking tot de vaststelling dat de verdediging alle vragen heeft kunnen stellen.
Ik kom tot een afronding:
De Rechtbank heeft informatie voor de verdediging achter gehouden die belangrijk is in het beslissingsproces over het (verder) horen van voor de verdediging essentiele getuigen. Omdat daarvoor geen enkele verklaring, laat staan een bevredigende verklaring, is gegeven, moet ik er van uitgaan dat de Rechtbank dat bewust heeft gedaan. Door die informatie te onthouden, die in meerdere opzichten het verzoek tot aanhouding van de verdediging onderbouwt, is de verdediging in hoge mate benadeeld in de behandeling van haar aanhoudingsverzoek. Daar komt bij dat als gevolg van de afwijzende beslissing de verdediging niet volledig kan beschikken over twee cruciale getuigenverklaringen en dat de afwijzende beslissing -en de motivering daarvan- in meerdere opzichten niet te verenigen is met de inhoud van de email van 30 augustus, terwiji die email wel bij de rechtbank, maar niet bij de verdediging bekend is.
Ik wil in dat verband benadrukken dat het niet gaat om zomaar een informatiebron, maar om een email van de RC van deze rechtbank en dat deze rechter zelf het vanzelfsprekend vindt dat de verdediging hierover kan beschikken door mij deze email te doen toekomen op 5 september.
Door aldus te handelen, namelijk het onthouden van informatie afkomstig van de RC en het vervolgens nemen van een beslissing die in meerdere opzichten niet te verenigen is met de inhoud van die informatie, en die in hoge mate de verdediging benadeelt, is er op zijn minst sprake van de schijn van vooringenomenheid, in strijd met art. 6 EVRM.
Immers, de indruk is onontkoombaar dat de rechtbank niet geinteresseerd is in hetgeen voor de verdediging essentiele getuigen (verder) te zeggen hebben. Deze indruk is er bij de verdediging, maar is ook voldoende objectiveerbaar, in die zin dat het voor een 'fair minded and reasonable observer' duidelijk is dat cliënt van deze MK geen onpartijdige behandeling van zijn strafzaak meer te verwachten heeft.
Ik verzoek u de MK te wraken.
Tekst tweede bijlage:
aan Voorzitter en leden van de wrakingskamer rechtbank Rotterdam
van [naam gewraakte voorzitter], voorzitter van de meervoudige strafkamer
datum 7 september 2012
onderwerp Wrakingsverzoek mr. Sluiter/[naam verzoeker]
Visie
Inleiding
Gisteren werd door mr. S1uiter een wrakingsverzoek ingediend tegen de meervoudige strafkamer die de zaak tegen de verdachte [naam verzoeker] (hierna: de verdachte) behandelt. Hoewel het wrakingsverzoek gericht is tegen de gehele strafkamer is deze visie op de wraking, die ik u op uitnodiging van uw griffier bij dezen geef, de visie van mij in mijn hoedanigheid van voorzitter van de meervoudige strafkamer.
[Naam gewraakte oudste rechter- heeft uw griffier een e-mail gezonden. Hij is vanochtend verhinderd maar sluit mogelijk later nog aan. {Naam gewraakte jongste rechter] is hier aanwezig en hij zal indien hij dat wenst zelfstandig zijn visie op het wrakingsverzoek kunnen geven.
Feiten
Op de terechtzitting van 11 juli 2011 is door toenmalige raadsvrouwe van de verdachte, mevrouw mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen het verzoek gedaan om de getuige [P] (hierna: de getuige) te horen.
Dit verzoek is door de rechtbank op die terechtzitting afgewezen met de volgende motivering.
"Van deze getuige is onvoldoende informatie beschikbaar zodat reeds thans onaannemelijk is dat de gevraagde getuige binnen aanvaardbare termijn kan worden gevonden en gehoord, tenzij binnen nu en vier weken door verdediging zodanige telefonische contactgegevens aan de rechter-commissaris worden verstrekt dat deze, na verificatie door Koninklijke Marechaussee, voor de rechter-commissaris aanleiding zijn om tot een telefonisch verhoor over te gaan."
Bij brief van 27 september 2011 heeft mr. Sluiter aan de rechter-commissaris een telefoonnummer van de getuige verstrekt.
Op de terechtzitting van 29 september 2011 heeft de meervoudige kamer vervolgens beslist dat de rechter-commissaris diende over te gaan tot een telefonisch verhoor van de getuige.
"Na verificatie van het inmiddels aan de rechter-commissaris verstrekte telefoonnummer van de getuige [P] door de Koninklijke Marechaussee dient de rechter-commissaris over te gaan tot een telefonisch verhoor van deze getuige, een en ander overeenkomstig hetgeen daartoe is aangegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juli 2011."
Op 23 maart 2012 heeft de rechter-commissaris in het bijzijn van de verdachte en mr. Sluiter contact gezocht met de getuige op het verstrekte telefoonnummer. Er is contact tot stand gekomen met de getuige maar tot een verhoor kwam het (nog) niet.
Op 12 april 2012 heeft in het bijzijn van mr. Sluiter en de officier van justitie een telefonisch verhoor met de getuige plaatsgevonden.
Op de terechtzitting van 8 juni 2012 heeft de kantoorgenoot van mr. Sluiter, mr. Wijngaarden het navolgende naar voren gebracht.
"Het verhoor van getuige [P] beeft plaats gevonden op 12 april 2012. Zoals blijkt uit het opgemaakt PV bevindingen is dit verhoor niet afgerond. Mr. Sluiter heeft de rechter-commissaris op 1 mei verzocht het verhoor alsnog af te ronden en daarbij de gelegenheid te geven aanvullende vragen te stellen. Ook is de rechter-commissaris geïnformeerd over (de toev. [initialen gewraakte voorzitter]) wens, indien het af te ronden verhoor daartoe aanleiding geeft, nog een getuige telefonisch te horen. De ruimte daarvoor -het horen van een aanvullende getuige- zit in de open verwijzing door uw rechtbank. Mr. Sluiter heeft op zijn nadrukkelijk onderbouwde verzoek tot op heden geen reactie van de rechter-commissaris mogen ontvangen. Als gevolg daarvan verzoek ik uw rechtbank namens hem hierop een beslissing te nemen. De onderbouwing voor dit verzoek treft u aan in de aan de rechter-commissaris gerichte brief."
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 8 juni 2012 voorwaardelijk afstand van de getuige gedaan.
Op diezelfde terechtzitting heeft de rechtbank overwogen dat zij ten aanzien van een nader verhoor van de getuige de beslissing van de rechter-commissaris za1 afwachten.
Op 29 augustus 2012 heb ik als voorzitter van de meervoudige strafkamer een brief ontvangen van mr. Sluiter. In die brief was een aanhoudingsverzoek voor de inhoudelijke behandeling verwoord. Als onderbouwing van dat verzoek gaf mr. Sluiter aan dat hij nog steeds in afwachting was van de reactie van de rechter-commissaris op zijn brief van 1 mei 2011.
Dezelfde dag nog heb ik de brief van mr. Sluiter per e-mail doorgestuurd aan de rechter-commissaris met het verzoek om opheldering te geven over de gang van zaken. Vrijwel direct kreeg ik per e-mail de toezegging van de rechter-commissaris dat hij hiertoe zou overgaan waarbij hij mij vroeg of dit bij proces-verbaal of in een (formele) e-mail kon.
1k heb hem aangegeven dat een proces-verbaal niet nodig was en dat met een formele e-mail kon worden volstaan.
Op 30 augustus 2012 heeft de rechter-commissaris per e-mail op mijn verzoek geantwoord.
Steeds, tot aan de terechtzitting van 6 september 2012, heb ik in de (gerechtvaardigde) veronderstelling verkeerd dat de e-mail van de rechter-commissaris door hem aan alle procespartijen was verzonden en niet, zoals mij nu is gebleken, alleen aan mij en aan de officier van justitie.
Deze veronderstelling is gegrond geweest op:
1. de achtergrond van mijn verzoek aan de rechter-commissaris: opheldering doen verschaffen, vooral ook aan mr. Sluiter die al sinds 1 mei 2012 in afwachting was van een antwoord van de rechter-commissaris;
2. de vraag van de rechter-commissaris aan mij of de opheldering in een proces-verbaal diende te worden neergelegd of dat een formele e-mail zou kunnen volstaan;
3. de inhoud alsook de toonzetting van de e-mail van de rechter-commissaris;
4. de inhoud van het aanhoudingsverzoek van mr. Sluiter op de terechtzitting van 4 september 2012;
5. de normale gang van zaken binnen de (Rotterdamse) strafrechtspleging.
Mijn conclusie is dat de rechter-commissaris de e-maiI niet meteen, maar zoals thans is gebleken pas enkele dagen later, bij brief heeft doorgezonden aan mr. Sluiter. Ik heb dit niet onderkend. Dat is echter geheel iets anders dan hetgeen mr. Sluiter in zijn wrakingsgrond heeft gesteld, te weten: "dat de rechtbank voor de verdediging cruciale informatie heeft achtergehouden".
Ik betwist dan ook de feiten waarop mr. Sluiter zijn wrakingsverzoek grond en ik verzoek u het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren.
[naam gewraakte voorzitter],
voorzitter meervoudige strafkamer
Tekst derde bijlage:
Reactie van het Openbaar Ministerie op het wrakingverzoek in de strafzaak Dhow zoals gedaan ter zitting d.d. 6 september 2011
Verdachten: [naam verzoeker]
Parketnummers: 10/960077-11
Zittingsdatum: 7 september 2011
Inleiding:
Op grond van het bepaalde in art. 512 WvSv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Om die beoordeling te kunnen maken is het allereerst van belang om de gang van zaken te bespreken in de aanloop naar het ter zitting d.d. 6 september mondeling gedane wrakingsverzoek.
Op 12 april 2012 werd door de RC telefonisch een getuige gehoord die verklaarde [P] te zijn. Tijdens dat verhoor heeft de verdediging alle vragen kunnen stellen die hij had. De raadsman heeft tijdens dat verhoor ook expliciet aangegeven al zijn vragen te hebben gesteld. Daarop heeft de rechter-commissaris het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld vragen te stellen aan de getuige. Tijdens de bevraging door het Openbaar Ministerie moest het verhoor worden afgebroken.
Per brief van 1 mei 2012 heeft de verdediging verzocht om een — in de visie van de verdediging 'afrondend' - telefonisch verhoor van deze persoon. Bij brief van begin mei 2012 heeft het Openbaar Ministerie aangegeven (in ieder geval vooralsnog) af te zien van een nader verhoor. Nadien heeft de verdediging nog verschillende brieven geschreven aan de rechter-commissaris over de wens [P] nogmaals te horen maar daar klaarblijkelijk steeds geen antwoord op gekregen.
Op 29 augustus heeft de verdediging over het verzoek tot een tweede verhoor van [P] en een daarbij behorend aanhoudingsverzoek een brief gestuurd aan de voorzitter van de strafkamer met afschrift aan het Openbaar Ministerie. Die brief is vervolgens zowel door de voorzitter als door het Openbaar Ministerie ter kennis gebracht van de rechter-commissaris.
Op 30 augustus heeft de rechter-commissaris een email over deze kwestie gestuurd aan de voorzitter (cc aan een van de officieren van justitie), welke email klaarblijkelijk niet door de rechter-commissaris ter kennis is gebracht van de verdediging.
Op 3 september heeft de rechter-commissaris een PV bevindingen doen verspreiden onder rechtbank, OM en alle raadslieden waarin de laatste handelingen van de RC in de zaak Dhow worden gerelateerd. Van enige (verrichte of nog te verrichten) handeling of beslissing betreffende getuige [P] wordt daarin niet gerept.
Aan het begin van de inhoudelijke behandeling — op 4 september jl. — heeft de verdediging de rechtbank verzocht een nader/nieuw verhoor van [P] te gelasten en de inhoudelijke behandeling aan te houden hangende de uitvoering van dat verhoor. Dat verzoek heeft de rechtbank afgewezen. Die dag is de email van de rechter-commissaris aan de voorzitter niet ter sprake gekomen.
Al op de zitting van 4 september jl. heb ik uitgesproken dat ik begrip heb voor de ergernis bij de verdediging over de gang van zaken in deze kwestie. De verdediging heeft meermalen duidelijk en op een correcte wijze gecommuniceerd over de wens deze getuige (in de visie van het Openbaar Ministerie opnieuw) te horen. Daar is niet, of weinig duidelijk op gereageerd door de rechter-commissaris. Des te meer bevreemdt het als de rechter-commissaris dan over deze kwestie een email stuurt waarin hij over de procedurele gang van zaken deels het boetekleed aantrekt, en die email wel aan de voorzitter en een officier van justitie stuurt maar niet aan de raadsman. Alle begrip dus voor de ergernis die over deze gang van zaken zichtbaar (en terecht) aanwezig is bij de verdediging.
Maar naar het oordeel van het Openbaar Ministerie richt die ergernis zich op de verkeerde personen en langs de verkeerde weg, namelijk die van een wrakingsverzoek. Het is nu juist de voorzitter geweest die (net als het Openbaar Ministerie) na ontvangst van de brief d.d. 29 augustus de verdediging over de gang van zaken rond het verzoek aandacht hiervoor heeft gevraagd bij de rechter-commissaris teneinde deze kwestie nog voor aanvang van de zitting opgelost te krijgen. Een adequate oplossing in dit verband was geweest: een bericht van de RC aan de verdediging om de lucht te klaren over de ongelukkige gang van zaken en een ondubbelzinnig bericht over de procedurele stand van zaken aan alle partijen. Dat de rechter-commissaris niet op een dergelijke wijze adequaat heeft gereageerd, kan de leden van de rechtbank niet verweten worden.
Inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek:
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (subjectieve toets), althans de bij verdachten dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Voor de eerste toets, de subjectieve toets geldt dat het oordeel van verzoeker daarover alleen onvoldoende is.
De verdediging in deze zaak heeft haar wrakingsverzoek gebaseerd op het feit dat de leden van de rechtbank een email van de rechter-commissaris over een verzoek van de verdediging niet ter kennis hebben gebracht van de verdediging toen dat verzoek werd besproken. De vraag is dus in de eerste plaats of het op de weg lag van de rechtbank om die email ter kennis van de verdediging te brengen.
In zijn algemeenheid kan niet gezegd worden dat communicatie over praktische en procedurele aangelegenheden tussen het kabinet van de rechter-commissaris en de zittingsrechter die de strafzaak behandelt altijd ter kennis moet worden gebracht van de verdediging en/of het Openbaar Ministerie. Zulk communicatie is gangbare praktijk, nodig voor een efficiënte behandeling van strafzaken en rechtvaardigt geen wraking zolang zij beperkt blijft tot praktische en procedurele aangelegenheden. (Zie bijvoorbeeld BN3298, Rechtbank Arnhem, 05-08-2010, r.o. 4.8).
De vraag is dan of deze specifieke email informatie bevatte die voor de behandeling van het verzoek van de verdediging ter zitting van belang was. De email van de rechter-commissaris waar het om gaat blinkt niet uit in duidelijkheid of strafvorderlijke logica. Uit de email kan worden afgeleid dat de rechter-commissaris op enig moment bereid is geweest een tweede verhoor te plannen van [P] en de mogelijkheden daartoe in praktische zin heeft verkend, maar dat dit uiteindelijk niet is gebeurd. Over een voornemen of een daadwerkelijk besluit tot een tweede verhoor heeft de rechter-commissaris nooit een mededeling gedaan aan het Openbaar Ministerie of (voor zover het Openbaar Ministerie bekend is) de rechtbank. Het Openbaar Ministerie kreeg nooit een agendaverzoek van de rechter-commissaris, zoals de verdediging dat wel heeft gekregen. Ook in de bewuste email stelt de rechter-commissaris niet dat hij heeft besloten tot een tweede (of afrondend) verhoor van [P] dat nog zou moeten plaatsvinden. De email bevat een terugblik op de gang van zaken rondom deze kwestie en besluit met de conclusie dat [P] al is gehoord en dat voor een `aanvullend verhoor wel degelijk mogelijkheden zijn geboden', waarvan de verdediging volgens de rechter-commissaris geen gebruik heeft willen maken. Uit de tekst van de email en het ontbreken van enige (schriftelijke) mededeling van de rechter-commissaris (ook in zijn laatste PV van 3 september) over een (nog uit te voeren) beslissing om [P] nogmaals te horen, kan alleen de conclusie getrokken worden dat de rechter-commissaris niet heeft beslist op het verzoek van de verdediging. In dat geval is het aan de rechtbank om ter zitting een beslissing te nemen op het verzoek.
De email van de rechter-commissaris bevat geen enkele relevante informatie voor de behandeling van het verzoek door de rechtbank. Immers, er kan uit worden afgeleid dat de rechter-commissaris klaarblijkelijk op enig moment bereid is geweest tot een `aanvullend verhoor' over te gaan, maar waarom hij dat is geweest en hoe dat verhoor in strafvorderlijke zin volgens de rechter-commissaris geduid moest worden (als een afronding van een onderbroken verhoor of een nieuw verhoor) wordt in de email niet duidelijk. Het geheel wekt de indruk dat de rechter-commissaris uit praktische overwegingen heeft verkend of een tweede verhoor nog te realiseren was (hetgeen wel vaker gebeurt als er nog niet beslist is op een getuigenverzoek) maar daar uiteindelijk niet toe heeft besloten. Het kan de leden van de rechtbank niet euvel worden geduid dat zij bij de behandeling verder geen woorden hebben gewijd aan een dergelijke email.
Dat er voor de leden van de rechtbank geen nut of noodzaak was om de betreffende email ter sprake te brengen ter zitting betekent dat het nalaten daarvan geen aanwijzingen oplevert voor vooringenomenheid, noch dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Conclusie:
Het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
W.N. Ferdinandusse Officier van justitie