ECLI:NL:RBROT:2012:BX7322

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
367566 / HA ZA 10-3457
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van procesrecht bij herhaalde vorderingen in civiele procedure

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft eiseres, een besloten vennootschap, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, met betrekking tot onverschuldigde betaling. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor de renovatie van appartementen in Rotterdam, waarbij eiseres stelt dat zij een bedrag van € 141.273,05 onverschuldigd aan gedaagde heeft betaald. Eiseres vordert veroordeling van gedaagde tot betaling van dit bedrag, terwijl gedaagde in reconventie vordert dat eiseres wordt veroordeeld tot betaling van € 47.124,25, alsook tot vergoeding van kosten in verband met het ontvangen en teruggeven van goederen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in een eerdere procedure reeds een soortgelijke vordering tegen gedaagde had ingesteld, wat heeft geleid tot de conclusie dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Gedaagde heeft aangevoerd dat eiseres met deze nieuwe procedure dezelfde rechtsvraag opnieuw aan de rechtbank voorlegt, zonder dat er een nieuw belang is. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat de voorwaarden voor de behandeling van de reconventionele vorderingen niet zijn vervuld. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan eiseres opgelegd, aangezien zij in het ongelijk is gesteld.

Dit vonnis is uitgesproken op 15 augustus 2012 door mr. C. Bouwman en is openbaar gemaakt. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het procesrecht, met name in situaties waarin partijen herhaaldelijk dezelfde vorderingen indienen zonder nieuw bewijs of belang.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 367566 / HA ZA 10-3457
Vonnis van 15 augustus 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.W.F. Heijmeriks,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat voorheen mr. A.P. Fijn van Draat (onttrokken).
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 november 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van repliek in conventie en antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties.
1.2. De advocaat van [gedaagde] heeft zich op de rol van 20 juli 2011 onttrokken. Op de rol van 17 augustus 2011 is aan [gedaagde] akte niet dienen verleend ter zake van de op die rol te nemen conclusie van dupliek in conventie tevens van repliek in voorwaardelijke reconventie.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.4. Vandaag wordt tevens vonnis gewezen in de met deze zaak samenhangende hoofdzaak met zaak-/rolnummer 358659 / HA ZA 10-2189 tussen Drechtstede Barendrecht O.G. B.V. te Ridderkerk (hierna: DBOG) als eiseres en [eiser] als gedaagde en in de met deze en die zaak samenhangende zaak met zaak-/rolnummer 362044 / HA ZA 10-2638 tussen dezelfde partijen als in deze zaak namelijk [eiser] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [gedaagde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
2. De feiten
2.1. [eiser] en DBOG hebben over de renovatie van 18 appartementen aan [adres 1] en [adres 2] te Rotterdam op 23 april 2009 een aannemings¬overeenkomst gesloten met [gedaagde]. De overeengekomen aanneemsom bedroeg € 335.000,00 inclusief BTW.
2.2. [gedaagde] heeft ter zake van het project ten titel van subsidie een bedrag van € 31.500,00 rechtstreeks van de gemeente Rotterdam ontvangen. Voorts heeft [eiser] betalingen aan [gedaagde] verricht.
2.3. Door [eiser] zijn voorts buiten de overeenkomen aanneemsom betalingen aan [gedaagde] gedaan. In totaal voor een bedrag van € 141.274,05. [gedaagde] heeft dat bedrag, dat in meerdere tranches door [eiser] aan haar werd betaald, in meerdere tranches doorbetaald aan DBOG. DBOG heeft dat door haar van [gedaagde] ontvangen bedrag weer aan [gedaagde] terugbetaald.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van al hetgeen waartoe [eiser] als gedaagde in de hoofdzaak jegens DBOG mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd en geconcludeerd dat de rechtbank [eiser] niet ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert - samengevat - onder de voorwaarden dat [eiser] ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen in conventie en dat - naar de rechtbank begrijpt - die vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen:
- [eiser] te veroordelen tot betaling van € 47.124,25 inclusief BTW, althans een geldbedrag dat nog resteert na verrekening in conventie,
- te verklaren voor recht dat [gedaagde] aanspraak heeft op een vergoeding van de kosten van het ontvangen en teruggeven van het goed, zoals bedoeld in artikel 6:207 Burgerlijk Wetboek (BW),
- [eiser] te veroordelen aan [gedaagde] te voldoen een vergoeding van de kosten als hiervoor bedoeld, op te maken bij staat,
vermeerderd met rente en kosten.
3.5. [eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [eiser] grondt haar vorderingen op onverschuldigde betaling. Zij stelt dat zij een bedrag van
€ 141.273,05 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. Daarin is in haar visie de oorsprong gelegen van de vordering van DBOG jegens haar. Indien en voor zover [eiser] in de hoofdzaak zou worden veroordeeld om enig bedrag aan DBOG te betalen, heeft een dergelijke vordering naar het oordeel van [eiser] betrekking op het bedrag van € 141.273,05 zoals dat door DBOG aan [gedaagde] is terugbetaald. [eiser] stelt dat om die reden [gedaagde] [eiser] dient te vrijwaren voor deze aanspraken van DBOG.
4.2. [gedaagde] voert als primair verweer dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Haars inziens legt [eiser] in deze zaak voor de tweede keer en bovendien vrijwel gelijktijdig met de eerste zaak precies dezelfde rechtsvraag voor aan de rechtbank, te weten of [gedaagde] gehouden is op grond van onverschuldigde betaling een bedrag van
€ 141.273,05 aan [eiser] terug te betalen. [gedaagde] wijst erop dat gesteld noch gebleken is dat [eiser] ook maar enig belang heeft bij een herhaling van haar vorderingen in de onderhavige procedure, terwijl [gedaagde] door deze handelwijze van [eiser] nodeloos is betrokken in een voor haar kostbare (tweede) procedure.
4.3. Het primaire verweer van [gedaagde] slaagt. Ter zake van de door [eiser] gestelde vordering uit onverschuldigde betaling was reeds een procedure bij deze rechtbank door [eiser] tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt. Ook in die zaak met zaak-/rolnummer 362044 / HA ZA 10-2638 wordt vandaag uitspraak gedaan. [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt wat de toegevoegde waarde was van - anders gezegd: wat haar belang was bij - het daarnaast op dezelfde gronden aanhangig maken van deze vrijwaringsprocedure, ook niet nadat [gedaagde] had gesteld dat ieder belang van [eiser] bij deze procedure ontbrak. Aangezien toegevoegde waarde van deze procedure, en daarmee enig rechtens te respecteren belang van [eiser] daarbij, kennelijk ontbreekt, terwijl evident was dat deze vrijwaringsprocedure extra kosten zou veroorzaken voor [gedaagde], die immers in twee procedures in plaats van in één procedure verweer diende te voeren, acht de rechtbank het door [eiser] aanhangig maken van deze procedure tegen [gedaagde] misbruik van procesrecht. Derhalve zal [eiser] niet ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen in deze procedure.
4.4. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding (1 punt, tarief V).
in reconventie
4.5. De voorwaarde waaronder [gedaagde] de vorderingen in reconventie heeft ingesteld, is niet vervuld. Aan behandeling van de vorderingen in reconventie komt de rechtbank derhalve niet toe, hetgeen voor [eiser] was te voorzien. Voor een proceskostenveroordeling in reconventie bestaat geen grond.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart [eiser] niet ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 1.421,00 aan salaris voor de advocaat,
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. verstaat dat de voorwaarden waaronder de vorderingen zijn ingesteld niet zijn vervuld, zodat de rechtbank niet aan behandeling van die vorderingen toekomt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.
[1729/801]