ECLI:NL:RBROT:2012:BX7436

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
406681 / JE RK 12-2337
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Marseille
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor medische behandeling van een minderjarige door gezaghebbende vader

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling van een veertienjarige minderjarige. De stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam had op 31 juli 2012 een verzoekschrift ingediend, omdat de minderjarige, die een GGZ-behandeling nodig had, geen toestemming kreeg van haar vader. De minderjarige had haar wens om met de behandeling te starten schriftelijk kenbaar gemaakt, maar GGZ Delfland weigerde zonder toestemming van de vader te beginnen met de behandeling. De gezinsvoogd van de stichting vroeg daarom de kinderrechter om vervangende toestemming.

Tijdens de zitting op 3 september 2012 werd de zaak behandeld, waarbij de ouders niet verschenen. De kinderrechter hoorde de stichting, die haar verzoek handhaafde. De minderjarige had in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld door haar vader, en haar moeder had ingestemd met de behandeling. De kinderrechter overwoog dat de artikelen 7:446 tot en met 7:468 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepalingen bevatten over de geneeskundige behandelingsovereenkomst, waarbij toestemming van de patiënt en, in het geval van minderjarigen, van de ouders vereist is. De kinderrechter concludeerde dat de minderjarige, ondanks de weigering van de vader, weloverwogen de behandeling wenste en in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen.

Uiteindelijk wees de kinderrechter het verzoek om vervangende toestemming af, omdat de noodzakelijke GGZ-behandeling kon plaatsvinden zonder dat de kinderrechter vervangende toestemming verleende. De beschikking bevatte informatie over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen drie maanden na de beschikking ingesteld moest worden door een advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht, team jeugd
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 10 september 2012
Zaak-/rekestnummer: 406681 / JE RK 12-2337
Beschikking in de zaak van:
de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: de stichting,
met betrekking tot de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [datum] te [plaats],
kind van de met het gezag belaste ouders,
dhr. [naam van de vader], wonende te [adres] en
mw. [naam van de moeder], wonende te [adres].
Het verloop van de procedure
Bij beschikking van 22 mei 2012 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een zorgaanbieder verlengd tot 10 juni 2013.
De stichting heeft op 31 juli 2012 een verzoekschrift ingediend strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming ten behoeve van een medische behandeling (een GGZ-behandeling) van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De zaak is behandeld op 3 september 2012.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de stichting, vertegenwoordigd door [de gezinsvoogd].
De ouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De minderjarige heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
De beoordeling
De stichting heeft ter zitting haar verzoek gehandhaafd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de minderjarige, die thans veertien jaar oud is, een GGZ-behandeling nodig heeft in verband met jarenlang gepleegd huiselijk geweld door haar vader waartegen haar moeder niet heeft kunnen beschermen. De moeder heeft met die behandeling ingestemd, de minderjarige heeft aangegeven graag zo spoedig mogelijk met de behandeling te willen starten. Al in april 2012 heeft de stichting gepoogd toestemming te verkrijgen van de vader, dit is daarna nog meerdere malen gepoogd, ook door de minderjarige zelf.
De vader heeft echter geen toestemming gegeven voor de GGZ-behandeling.
GGZ Delfland te Schiedam, alwaar de minderjarige een intake heeft doorlopen en waar de behandeling zal plaatsvinden, weigert zonder toestemming van de vader met de behandeling te starten. Volgens GGZ Delfland is vervangende toestemming van de kinderrechter vereist alvorens met de behandeling kan worden gestart. Hoewel de juristen van Bureau Jeugdzorg menen dat vervangende toestemming gelet op de leeftijd van de minderjarige in dit geval niet noodzakelijk is, heeft de gezinsvoogd, om verdere vertraging in de behandeling te voorkomen, de kinderrechter om vervangende toestemming verzocht.
De kinderrechter overweegt als volgt.
De artikelen 7:446 tot en met 7:468 van het BW bevatten bepalingen omtrent de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Deze artikelen zien zowel op behandelingen in de somatische als in de geestelijke gezondheidszorg.
Ingevolge artikel 7:450 van het BW is voor verrichtingen ter uitvoering van een behandelingsovereenkomst toestemming van de patiënt vereist. Ingevolge het tweede lid is tevens de toestemming van de met gezag belaste ouders vereist voor minderjarigen tussen twaalf en zestien jaar. De verrichting kan echter zonder de toestemming van de met gezag belaste ouders worden uitgevoerd als de patiënt de verrichting, ook na de weigering van de toestemming, weloverwogen blijft wensen.
In het geval van minderjarigen jonger dan twaalf jaar geldt artikel 1:264 van het BW, dat bepaalt dat indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaren noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid te voorkomen en de ouder die het gezag heeft zijn toestemming daarvoor weigert, deze toestemming op verzoek van de stichting kan worden vervangen door die van de kinderrechter. Deze bepaling wordt in de jurisprudentie analoog toegepast in gevallen dat een minderjarige ouder dan twaalf jaar niet tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat de (veertien jaar oude) minderjarige de GGZ-behandeling nog steeds wenst. Op geen enkele wijze is gebleken dat deze wens niet weloverwogen is of dat zij niet tot een redelijke waardering van haar belangen in staat is.
Gelet op het hiervoor geschetste wettelijk kader kan de noodzakelijke GGZ-behandeling derhalve plaatsvinden zonder dat de kinderrechter vervangende toestemming verleent.
Het verzoek om vervangende toestemming wordt derhalve afgewezen.
De beslissing
Wijst af het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming ten behoeve van een medische behandeling van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Marseille, kinderrechter, in bijzijn van Tieleman, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.