Parketnummer: 10/992001-12
Datum uitspraak: 6 september 2012
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken,
op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement ertoe strekkende dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging in Nederland van na te noemen in Duitsland gewezen rechterlijke beslissing tegen:
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen (Penitentiair Psychiatrisch Centrum) te ’s-Gravenhage,
verder te noemen: de veroordeelde.
Bij rechterlijke uitspraak van 28 oktober 2004 van het Landgericht Freiburg (Duitsland) is – voor zover hier van belang – opname van de veroordeelde in een psychiatrisch ziekenhuis gelast.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de veroordeelde van 24 april 2006 hebben de Duitse autoriteiten bij brief d.d. 18 september 2006 aan de Nederlandse autoriteiten de overbrenging verzocht van de veroordeelde naar Nederland ter verdere tenuitvoerlegging van de hem opgelegde maatregel.
De Minister van Justitie heeft bij brief d.d. 7 februari 2008 het verzoek met de daarbij overgelegde stukken aan de hoofdofficier van justitie in dit arrondissement gezonden met het verzoek het in behandeling te nemen. Na een eerdere afwijzing van dit verzoek d.d. 14 april 2008, heeft het openbaar ministerie na heroverweging op 20 augustus 2009 een positief advies uitgebracht aan de Minister van Justitie inzake de veroordeelde. Bij brief d.d. 18 juni 2010 heeft de Minister van Justitie, na ontvangst van aanvullende stukken van de Duitse autoriteiten, wederom aan de hoofdofficier van justitie in dit arrondissement verzocht om het verzoek van de Duitse autoriteiten in behandeling te nemen en de feitelijke overbrenging van de veroordeelde te regelen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 11 mei 2012, op dezelfde dag ter griffie ontvangen, gevorderd dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging in Nederland van genoemde Duitse rechterlijke beslissing.
Op 23 augustus 2012 heeft de rechtbank ter openbare zitting gehoord:
- de officier van justitie, mr. Hoekstra;
- de veroordeelde alsmede zijn raadsman, mr. C.P. Timmers, advocaat te Rotterdam.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van de voornoemde rechterlijke beslissing van het Landgericht Freiburg (Duitsland), voor zover daarbij de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd. De officier van justitie heeft daarbij de omzetting gevorderd van de opgelegde sanctie in de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar met aftrek van de reeds in Duitsland in een psychiatrische instelling doorgebrachte tijd ingevolge de daar opgelegde maatregel.
De vordering tot tenuitvoerlegging is gegrond op het Verdrag van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) inzake de overbrenging van gevonniste personen, verder te noemen het Verdrag.
Zowel Nederland als Duitsland zijn partij bij het Verdrag en voor beide staten is het Verdrag in werking getreden.
Identiteit van de veroordeelde
De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is die bij voornoemde rechterlijke beslissing is veroordeeld tot de in die beslissing genoemde maatregel.
Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, gaat de rechtbank uit van de juistheid van die verklaring.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vordering nu deze is ingediend bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied de veroordeelde zijn laatste woonplaats in Nederland had.
Genoegzaamheid van de stukken
De rechtbank heeft kennis genomen van de overgelegde stukken, te weten:
- een gewaarmerkt afschrift van eerdergenoemde rechterlijke beslissing en de wettelijke bepalingen die daaraan ten grondslag liggen;
- een opgave betreffende de reeds ondergane behandeling in de Kliniek voor Forensische psychiatrie en psychotherapie in Emmendingen (Duitsland) alwaar de veroordeelde sinds 7 mei 2004 is opgenomen geweest op grond van de veroordeling en tevens inlichtingen omtrent de daar aan voorafgegane voorlopige hechtenis;
- een verklaring van de veroordeelde houdende instemming met de overbrenging.
De stukken voldoen aan de eisen van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag.
Beoordeling van de toelaatbaarheid
Op grond van de overgelegde stukken, bezien in samenhang met de verklaring van de veroordeelde ter zitting, is het volgende komen vast te staan. De veroordeelde is Nederlands onderdaan. De rechterlijke beslissing van het Landgericht Freiburg (Duitsland) d.d. 28 oktober 2004 is in kracht van gewijsde gegaan en is voor tenuitvoerlegging vatbaar. Voorts hebben de veroordeelde en de beide betrokken staten ingestemd met de overdracht.
De rechterlijke beslissing, waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, is gewezen ter zake van feiten die naar Duits recht strafbaar zijn, te weten als:
- diefstal krachtens paragraaf 242 van het Duitse Wetboek van Strafrecht;
- dronkenschap in het wegverkeer krachtens paragraaf 316 van het Duitse Wetboek van Strafrecht;
- gevaar voor het wegverkeer krachtens paragraaf 315c van het Duitse Wetboek van Strafrecht;
- gevaarlijke handelingen in het wegverkeer krachtens paragraaf 315b van het Duitse Wetboek van Strafrecht;
- dood door schuld krachtens paragraaf 222 van het Duitse Wetboek van Strafrecht;
- in twee zaken toebrengen van lichamelijk letsel door schuld krachtens paragraaf 229 van het Duitse Wetboek van Strafrecht;
- in zes zaken zich ongeoorloofd verwijderen van de plaats van het ongeval krachtens paragraaf 142 van het Duitse Wetboek van Strafrecht.
Beoordeeld dient te worden of de feiten naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 27 maart 2004 ontvreemdde de veroordeelde een niet afgesloten bestelwagen. De sleutel bevond zich nog in het contact en hij startte de motor. Hij reed met loeiende motor weg. De veroordeelde bevond zich in een voetgangerszone in het centrum van Freiburg. Het was een zaterdagmiddag en er waren veel mensen op straat. Uit onderzoek is gebleken dat de veroordeelde tevoren veel alcohol had gedronken. Hij had blijkens een op 27 maart 2004 afgenomen bloedmonster een promillage van 2,00 alcohol in zijn bloed. De veroordeelde reed met onaangepaste, te hoge snelheid op verschillende personen af. Twee personen heeft hij geraakt en geschept, waardoor zij gewond zijn geraakt. Anderen konden net op tijd ontkomen door weg te springen. De veroordeelde heeft vervolgens met de bestelwagen zonder te remmen en met volle kracht een 33-jarige man geschept. Het slachtoffer werd door de lucht geslingerd. Als gevolg van de opgelopen verwondingen is het slachtoffer op de plaats van het ongeval overleden. Ook heeft de veroordeelde tijdens zijn rit schade aan verschillende andere voertuigen veroorzaakt.
Blijkens de verklaring van psychiatrisch expert Dr. Uli Frick verkeerde de veroordeelde tijdens de rit in een aanzienlijk verstoorde psychische toestand, die door zijn schizofrene aandoening zou zijn gevormd.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het afrijden op [slachtoffer 1] en het scheppen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als poging tot doodslag dient te worden gekwalificeerd en het aanrijden van de 33-jarige [slachtoffer 4], die als gevolg daarvan is overleden, als doodslag.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor (poging tot) doodslag is opzet vereist. Van opzet kan slechts dan geen sprake zijn indien bij de dader zou blijken van een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de veroordeelde als zodanig dienen te worden aangemerkt en dat dus sprake is van opzet op de pogingen tot doodslag en de doodslag. De veroordeelde heeft bewust de bestelbus weggenomen, is daarmee vervolgens bewust gaan rijden, hetgeen een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies vereist, en is gas blijven geven zonder daarbij acht te slaan op degene die op zijn pad kwam. Dat de veroordeelde, vanwege zijn psychische gesteldheid en zijn alcoholgebruik, de vrijheid niet had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, betekent nog niet dat bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Gelet op het vorenstaande leveren de feiten naar Nederlands recht op:
- overtreding van artikel 8 WVW 1994;
- overtreding van artikel 5 WVW 1994, meermalen gepleegd;
- poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
- overtreding van artikel 7, eerste lid, onder a, van de WVW 1994, meermalen gepleegd.
In zoverre is aan de eisen genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Verdrag voldaan en dient de tenuitvoerlegging van de hiervoor vermelde rechterlijke beslissing toelaatbaar te worden verklaard.
Strafbaarheid van de veroordeelde en de in Nederland op te leggen maatregel
Bij de voornoemde rechterlijke beslissing van het landgericht Freiburg (Duitsland) is de veroordeelde ontoerekeningsvatbaar verklaard en is de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd.
Uit de door de Duitse autoriteiten overgelegde stukken blijkt dat:
- de voorlopige hechtenis is aangevangen op 28 maart 2004 en heeft geduurd tot 7 mei 2004;
- de veroordeelde op 7 mei 2004 op grond van een opnamebevel voorlopig in de Kliniek voor Forensische psychiatrie en psychotherapie in Emmendingen is geplaatst;
- de bij de uitspraak van 28 oktober 2004 opgelegde maatregel van opname in een psychiatrisch ziekenhuis sindsdien ieder jaar met één jaar is verlengd;
- de veroordeelde tot zijn overdracht aan Nederland op 7 februari 2012 in de Kliniek voor Forensische psychiatrie en psychotherapie in Emmendingen heeft verbleven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages van J.L.M. Dinjens, psychiater, van 30 mei 2012 en drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, van 5 juni 2012. De gedragsdeskundigen stellen dat bij de veroordeelde sprake is van schizofrenie van het paranoïde type en afhankelijkheid van verschillende middelen in langdurig gedwongen remissie. Door beide deskundigen wordt geadviseerd de veroordeelde ten tijde van het plegen van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen, omdat hij op dat moment floride psychotisch was.
Psychiater Dinjens concludeert dat het recidiverisico duidelijk verhoogd is als er geen sprake is van behandeling en begeleiding. Zonder juridisch behandelkader zou de veroordeelde zich gaan onttrekken aan zorg, zijn medicatie staken en meest waarschijnlijk terugvallen in middelengebruik met psychotische decompensatie tot gevolg. De kans op vergelijkbare agressieve gedragingen en delictgedrag zal dan fors toenemen. Onder de huidige behandelomstandigheden (structuur, begeleiding en medicatie), die hem in de reguliere GGZ kan worden geboden, is het recidiverisico optimaal gereduceerd.
Ook psycholoog ’t Hoen heeft geconcludeerd dat het recidiverisico zonder een (voorlopige) voortzetting van de klinische behandeling zorgt voor een hoog recidiverisico. Voor een TBS-maatregel wordt onvoldoende aanleiding gezien nu de veroordeelde binnen het kader van een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voldoende adequaat kan worden (voort)behandeld.
Beide deskundigen adviseren daarom tot de oplegging van de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Sr. Aansluitend daarop zal een blijvend juridisch kader dienen te worden gerealiseerd middels een Rechterlijke Machtiging in het kader van de wet BOPZ.
De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over en acht de veroordeelde ontoerekeningsvatbaar voor de gepleegde strafbare feiten. Nu deze feiten hem niet kunnen worden toegerekend, is de veroordeelde niet strafbaar en dient naar Nederlands recht ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en hetgeen de gedragsdeskundigen over hem hebben gerapporteerd, acht de rechtbank een plaatsing van de veroordeelde in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Sr passend en geboden, gelet op het gevaar voor anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.
Blijkens de Memorie van Toelichting op het ontwerp van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (hierna: de WOTS) voorziet artikel 3, eerste lid, onder d, van de WOTS dat ook degene die een strafbaar feit heeft gepleegd maar niet tot vrijheidsstraf is veroordeeld, maar wier gedwongen opname in een inrichting voor psychiatrische verpleging is gelast, naar zijn of haar eigen land wordt overgebracht om aldaar verdere psychiatrische behandeling te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de in Duitsland opgelegde maatregel in aard overeen met de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 Sr. Anders dan in Duitsland, kan deze strafrechtelijke maatregel in Nederland – behoudens de mogelijkheid van verlenging door de civiele rechter in het kader van de wet BOPZ – niet langer duren dan één jaar. De maatregel zal dan ook voor de duur van één jaar worden opgelegd.
Hieraan doet niet af dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in Duitsland reeds sinds 2004 heeft plaatsgevonden.
Ook in WOTS-zaken zal bij omzetting van de buitenlandse maatregel plaatsing in een psychiatrische kliniek naar de Nederlandse maatregel ex artikel 37 Sr als begin van de termijn van een jaar het moment moeten worden aangehouden waarop de betrokkene daadwerkelijk in het psychiatrisch ziekenhuis geplaatst wordt. Indien de veroordeelde ten tijde van het onherroepelijk worden van deze uitspraak waarbij de plaatsing is gelast, uit hoofde van de WOTS van zijn vrijheid is beroofd en zijn vrijheidsbeneming enkel uit hoofde van die plaatsing voortduurt, moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop de omzettingsuitspraak onherroepelijk is geworden.
Het standpunt van de officier van justitie waarbij er naar analogie van de verplichte aftrek op de voet van artikel 31, tweede lid, van de WOTS bij vrijheidsbenemende straffen ook in geval van deze vrijheidsbenemende maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar aftrek zou dienen plaats te vinden van de reeds ondergane behandeltijd, wordt niet gedeeld.
Artikel 31, tweede lid, van de WOTS ziet expliciet alleen op verplichte aftrek bij de oplegging van tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis en facultatieve aftrek bij de oplegging van een geldboete. Voor een analoge toepassing wordt geen aanleiding gezien.
Wel moet worden getoetst of de voorgenomen omzettingsbeslissing niet in strijd komt met het bepaalde in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het eerdergenoemde Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen. Dit artikel bevat het verbod op verzwaring van de strafrechtelijke positie van de gevonniste persoon bij omzetting van de veroordeling.
Nu niet gesteld of gebleken is dat de veroordeelde met een grote mate van waarschijnlijkheid in Duitsland binnen één jaar in vrijheid zou worden gesteld, wordt met deze uitspraak genoemd artikel gerespecteerd. Temeer nu op grond van de wet BOPZ tussentijds ontslag mogelijk is indien de omstandigheid zich zou voordoen dat de veroordeelde niet langer in zijn geestvermogens gestoord of gevaarlijk is dan wel het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
De beslissing is gegrond op:
de artikelen 2, 3, 6 en 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74);
de artikelen 2, 3, 28, 30 en 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
de artikelen 45, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7 en 8 van de WVW 1994.
verklaart de gevorderde tenuitvoerlegging toelaatbaar;
verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de gewezen rechterlijke beslissing van het Landgericht Freiburg (Duitsland) d.d. 28 oktober 2004, waarbij de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd;
legt in plaats van deze maatregel aan de veroordeelde op de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Deze beslissing is genomen door:
mrs. De Knoop en Brugman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Snel-van den Hout, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 september 2012.