ECLI:NL:RBROT:2012:BX8529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
377077 / HA ZA 11-979
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Revindicatie van een gestolen auto door de verzekeraar

In deze zaak vorderde Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. de revindicatie van een BMW die door diefstal verloren was gegaan. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat Allianz, als verzekeraar van Tri-ennium B.V., recht had op de auto op basis van artikel 3:86 lid 3 BW. De feiten wezen uit dat de auto op 12 november 2010 was geparkeerd door [B], een werknemer van Tri-ennium, en op 15 november 2010 als gestolen was aangemeld. De rechtbank concludeerde dat de auto was gestolen met gebruik van een reservesleutel en een overschrijvingsbewijs dat zonder toestemming uit de kluis van Tri-ennium was weggenomen. Jet Cars B.V., die de auto van [A] had gekocht, betwistte de diefstal en stelde dat zij te goeder trouw was bij de aankoop. De rechtbank oordeelde echter dat Jet Cars niet als verkrijger te goeder trouw kon worden aangemerkt, omdat Allianz het recht tot revindicatie had. De rechtbank wees de vorderingen van Allianz tot afgifte van de auto en schadevergoeding toe, terwijl de vorderingen van Jet Cars in reconventie werden afgewezen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan voor bewijsvoering in de vrijwaringszaak tegen [A].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 12 september 2012
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 377077 / HA ZA 11-979 van
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JET CARS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. drs. H. Durdu,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 391464 / HA ZA 11-2125 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JET CARS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. drs. H. Durdu,
tegen
[A],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.H.A. de Boer.
Partijen zullen hierna Allianz, Jet Cars en [A] genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 februari 2012, en de daaraan ten grondslag liggende processtukken
- de brief van mr. Durdu d.d. 23 maart 2012, met bijlagen
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 10 april 2012
- de akte toelichting eis tevens houdende akte wijziging van eis van de zijde van Allianz van 25 april 2012
- de akte overlegging producties tevens houdende akte wijziging van eis in reconventie van de zijde van Jet Cars van 25 april 2012
- de antwoordakte van Allianz
- de antwoordakte van Jet Cars.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in de hoofdzaak
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1. Tri-ennium B.V., hierna: Tri-ennium, heeft op 2 mei 2008 een auto gekocht van het merk BMW, kleur wit, met kenteken [X], hierna: de BMW, voor een bedrag van EUR 27.700,- inclusief BTW.
2.2. Tri-ennium heeft de BMW tegen het risico van diefstal verzekerd bij Allianz. In artikel 2 van de Algemene voorwaarden van de polisvoorwaarden is – voor zover thans relevant – het volgende bepaald:
“Artikel 2
(…)
De verzekering geeft geen dekking indien:
(…)
2.2 een verzekerde of iemand die bij de uitkering belang heeft de schade met opzet of door roekeloosheid veroorzaakt. (…)”
2.3. Op 15 november 2010 heeft [B], werknemer van Tri-ennium, hierna: [B], aangifte gedaan van diefstal van de BMW. In die aangifte staat het volgende vermeld:
“(…)
Op vrijdag 12 november 2010, omstreeks 17.30 uur, parkeerde ik de auto op de parkeerplaats op de Binnenrotte te Rotterdam. Ik had de auto in goede staat en orde achtergelaten. Ik had de auto afgesloten door middel van de centrale deurvergrendeling. (…)
Op maandag 15 november 2010, omstreeks 08:05 uur, kwam ik terug bij de plaats waar ik de auto had geparkeerd. Ik zag dat de parkeerplek leeg was. (…).”
2.4. In een door de BMW Service afgegeven document staan de gegevens van de bij de BMW behorende autosleutel die door [B] werd gebruikt. Daarin staat vermeld dat deze autosleutel voor het laatst gebruikt werd op 12 november 2010 om 17.06 uur.
2.5. Jet Cars is een onderneming die zich bezighoudt met de in- en verkoop van gebruikte personenauto’s.
2.6. In een document d.d. 13 november 2010 staat dat Jet Cars de BMW op die datum van [A] heeft gekocht voor een prijs van EUR 10.500,- inclusief BTW.
2.7. Op 23 november 2010 heeft [C], werknemer van Tri-ennium, hierna: [C], aangifte gedaan van inbraak in het kantoorpand van Tri-ennium te Capelle aan den IJssel, gepleegd op enig moment tussen 29 oktober 2010 te 18.00 uur en 8 november 2010 te 8.00 uur. [C] verklaart daarin als volgt:
“(…) Nu zijn wij erachter gekomen dat het overschrijvingsbewijs en de reservesleutel van de betrokken BMW zijn weggenomen vanuti het bedrijf. Deze goederen liggen normaal gesproken in een kluis in het bedrijf. Deze kluis staat vervolgens weer in een kast, welke ook afgesloten wordt.
Nadat mijn collega [rechtbank: [B]] dus aangifte had gedaan van diefstal van de BMW, zijn wij gaan zoeken naar de reservesleutel en het overschrijvingsbewijs. Deze bleken echter weggenomen te zijn vanuit de kluis. Noch de kluis noch de kast hebben braakschde. Wie deze goederen heeft weggenomen is een groot raadsel.
Een andere collega van mij, had het beheer over deze goederen, echter zij is plotseling ziek geworden en heeft niet alles correct aan mij kunnen overdragen hierdoor.
Mogelijk dat de goederen zijn weggenomen via insluiping. Wij hebben echter geen beveiligheidscamera. Wij zijn nagegaan of er mogelijk iemand naar binnen is gekomen in de weekenden, maar dit was ook niet het geval.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. (…)”
2.8. ITEB B.V., hierna: ITEB, heeft in opdracht van Allianz een diefstalonderzoek verricht. In het kader van dat onderzoek heeft de rapporteur van ITEB gesproken met onder andere [B] en [C]. In het rapport van ITEB d.d. 2 december 2010 is onder meer vermeld dat het kenteken van de BMW op 8 november 2010 is overgeschreven op naam van [A].
2.9. ITEB heeft Allianz op 3 en 10 december 2010 alsmede op 11 januari 2011 facturen gestuurd voor een totaalbedrag van EUR 1.126,55 exclusief BTW.
2.10. [C] heeft op 20 december 2010 aangifte gedaan van diefstal van de bij de BMW behorende kentekenpapieren. In die aangifte verklaart [C] als volgt:
“(…) Op maandag 15 november 2010 omstreeks 11.25 uur is er door de heer [B] aangifte gedaan van diefstal cq verduistering voertuig. In deze aangifte is [B] vergeten te vermelden dat ook de bovengenoemde kentekenpapieren [deel I en deel II] zijn gestolen. Deze kenteken papieren lagen in het dashboard kastje van het gestolen motorvoertuig fabrieksmerk BMW, type 1ER, kleur wit en gekentekend [X]. (…).”
2.11. In een namens Allianz en Tri-ennium als verzekeringnemer op 10, respectievelijk 13 januari 2011 ondertekend document met daarop de vermelding “Akte van eigendomsoverdracht” is – voor zover thans relevant – het volgende vermeld:
“(…) IN AANMERKING NEMENDE DAT
(…)
c. Door ondertekening van deze akte door beide partijen verzekeringnemer recht heeft op schadevergoeding ten bedrage van EUR 16.183,02 (…).
VERKLAART:
1. Verzekeringnemer door ondertekening van deze akte aan Allianz Nederland te hebben overgedragen de eigendom van het hierboven sub a. genoemde object [rechtbank: de BMW] met alle uit deze eigendom voortspruitende rechten, waaronder het recht van revindicatie, onder de uitdrukkelijke bepaling dat Allianz Nederland deze rechten jegens een ieder – wie het ook aan gaat – kan en mag uitoefenen. (…).”
2.12. Bij brief d.d. 28 januari 2011 heeft Allianz Jet Cars verzocht de BMW af te geven. Jet Cars heeft dit geweigerd.
2.13. Op 29 maart 2011 heeft Allianz conservatoir beslag tot afgifte doen leggen op de BMW.
3. Het geschil in de hoofdzaak
in conventie
3.1. Allianz vordert – verkort weergegeven – na eiswijziging dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. verklaart voor recht dat Allianz eigenaar is van de BMW, alsmede van alle bijbehorende (kenteken)papieren, sleutels e.d., met alle uit deze eigendom voortvloeiende rechten, waaronder het recht op revindicatie,
ii. - primair: Jet Cars veroordeelt tot afgifte van de BMW, inclusief bijbehorende (kenteken)papieren, sleutel e.d., alsook tot vergoeding van de door Allianz aan haar verzekerde uitgekeerde waarde van de auto (EUR 16.183,02) minus de dagwaarde van de auto op het moment van afgifte, nader op te maken bij staat, en de uitgekeerde daggeldvergoeding (EUR 450,-),
- subsidiair: Jet Cars veroordeelt tot betaling van het door Allianz aan Tri-ennium uitgekeerde bedrag van in totaal EUR 16.633,02 (EUR 16.183,02 + EUR 450,-), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag primair vanaf 17 januari 2011 (de datum van uitkering), althans en subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
iii. Jet Cars veroordeelt om aan Allianz tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden 1) de gemaakte expertisekosten en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en 2) de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum vonnis, althans de 14e dag na datum vonnis, alsmede Jet Cars veroordeelt in de nakosten van de procedure.
3.2. Allianz legt aan haar vordering – zakelijk weergegeven – de volgende stellingen ten grondslag:
a. Tri-ennium heeft de eigendom van de BMW aan Allianz overgedragen. Allianz is op 13 januari 2011 eigenaar geworden van de BMW. Allianz heeft als schadeloosstelling een bedrag ad EUR 16.183,02 aan Tri-ennium betaald.
b. Primair stelt Allianz dat Tri-ennium het bezit van de auto heeft verloren door diefstal en dat Allianz, aan wie ook het recht tot revindicatie is overgedragen, op grond van artikel 3:86 lid 3 BW de auto als haar eigendom kan opeisen. Subsidiair stelt zij dat Jet Cars niet als verkrijger te goeder trouw kan worden aangemerkt, zodat Jet Cars geen bescherming ingevolge artikel 3:86 lid 1 BW toekomt.
c. Doordat Jet Cars de auto weigert af te geven, handelt zij onrechtmatig jegens Allianz. Jet Cars dient de schade te vergoeden die Allianz daardoor heeft geleden en zal lijden. Allianz heeft, naast de genoemde schadeloosstelling (de vervangingswaarde van de BMW), een daggeldvergoeding op grond van de polisvoorwaarden aan Tri-ennium uitgekeerd ad EUR 450,-. Daarnaast heeft Allianz expertisekosten gemaakt ad EUR 1.126,55, alsmede buitengerechtelijke kosten.
3.3. Jet Cars voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van Allianz, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure. Jet Cars voert het volgende aan:
a. Primair betwist Jet Cars dat Allianz het bezit van de BMW heeft verloren door diefstal, zodat Allianz geen bescherming op grond van artikel 3:86 lid 3 BW toekomt. [A] was de rechtmatige eigenaar van de BMW toen hij de BMW aan Jet Cars te koop aanbood. De eigendom van de auto is met medewerking van (werknemer(s) van) Tri-ennium overgedragen aan [A]. Tri-ennium heeft de eigendomsrechten op de BMW dus niet kunnen overdragen aan Allianz. Gelet op het voorgaande dient de vordering van Allianz te worden afgewezen.
b. Subsidiair geldt dat, indien de rechtbank oordeelt dat de eigendom van de BMW bij Tri-ennium was gebleven en die eigendom op rechtmatige wijze is overgedragen aan Allianz, Tri-ennium een risico-aansprakelijkheid ingevolge artikel 6:170 lid 1 en 3 BW draagt voor de handelingen van haar werknemers als gevolg waarvan zij de gestelde schade heeft geleden. Tri-ennium is niet zorgvuldig omgegaan met haar bezit, hetgeen geleid heeft tot de schade. Er is sprake van eigen schuld van Tri-ennium ingevolge artikel 6:101 BW bij het ontstaan van de schade, als gevolg waarvan de volledige schade of een door de rechtbank te bepalen percentage voor haar rekening dient te komen.
c. Meer subsidiair geldt dat aan Jet Cars de bescherming ingevolge artikel 3:86 lid 1 BW toekomt, nu Jet Cars te goeder trouw is geweest bij de aankoop van de auto. Jet Cars heeft immers aan haar onderzoeksplicht voldaan. Jet Cars heeft ook een redelijke prijs voor de BMW betaald.
in reconventie
3.4. Jet Cars vordert – verkort weergegeven – na eiswijziging dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. Allianz beveelt het conservatoir beslag op de BMW binnen zeven dagen na datum vonnis op te heffen,
ii. Allianz veroordeelt tot betaling van EUR 6,- opstalkosten van de BMW voor elke dag vanaf het moment dat het conservatoir beslag is gelegd op de BMW tot aan de opheffing ervan, te vermeerderen met de wettelijke rente over de betreffende periode, althans vanaf de dag der dagvaarding,
iii. Allianz veroordeelt tot vergoeding van het verschil tussen het door Jet Cars aan [A] uitgekeerde bedrag ad EUR 10.500,- en de tot aan het moment van afgifte c.q. verkoop opgetreden waardevermindering, nader op te maken bij staat,
iv. Mocht de rechtbank afgifte van de BMW bevelen: Allianz veroordeelt tot vergoeding van de volledige aankoopsom van Jet Cars ad EUR 10.500,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het beslag op het voertuig, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
v. Allianz veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.5. Jet Cars stelt daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende:
a. Het door Allianz gelegde conservatoir beslag op de BMW is onrechtmatig, nu Allianz niet de eigenaar is van de BMW, althans er geen noodzaak bestond voor het beslag. Om die reden dient het beslag te worden opgeheven.
b. Als gevolg van het ten onrechte door Allianz gelegde beslag heeft Jet Cars schade geleden. Die schade bestaat uit de opslagkosten van de BMW ad EUR 6,- per dag vanaf de dag dat het beslag is gelegd, alsmede uit de waardevermindering van de BMW vanaf de dag dat het conservatoir beslag op de BMW is gelegd.
3.6. Allianz voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van Jet Cars, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 14e dag na datum vonnis en de nakosten van EUR 131,- dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ad EUR 199,-. Allianz voert daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aan:
a. De eis in reconventie van Jet Cars is nietig, althans Jet Cars is niet-ontvankelijk in haar vordering, nu zij heeft nagelaten de grondslag van haar reconventionele vordering te vermelden.
b. Verder geldt dat het conservatoir beslag niet onrechtmatig is en dat het beslag ook niet onnodig is gelegd. Mocht het beslag onrechtmatig zijn, dan geldt dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van Jet Cars, waardoor de gestelde schade geheel of ten dele voor rekening van Jet Cars dient te blijven.
c. Allianz betwist de hoogte van de gevorderde opslagkosten, alsmede de verschuldigdheid en de hoogte van de gevorderde waardevermindering en de daarover gevorderde wettelijke rente. Ten slotte betwist Allianz dat zij gehouden is de aankoopsom aan Jet Cars te vergoeden.
4. De beoordeling in de hoofdzaak
In conventie
Inleiding
4.1. Vooropgesteld zij het volgende. In artikel 3:84 lid 1 BW is bepaald dat voor overdracht van een goed is vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken. In artikel 3:86 lid 1 BW is bepaald dat ondanks onbevoegdheid van de vervreemder een overdracht geldig is, indien de overdracht anders dan om niet heeft plaatsgevonden en de verkrijger te goeder trouw was. Niettemin kan ingevolge het derde lid van dat artikel de eigenaar van een roerende zaak die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, in beginsel deze zaak binnen drie jaar als zijn eigendom opeisen. Revindiceert de bestolene binnen drie jaar, dan is hij steeds eigenaar gebleven. Doet hij dat niet, dan wordt de derdeverkrijger – mits voldaan is aan de vereisten van artikel 3:86 lid 1 BW – eigenaar en wel met terugwerkende kracht tot het moment waarop de zaak aan hem werd geleverd.
Revindicatie van de BMW
4.2. De rechtbank zal eerst de vraag behandelen of Tri-ennium het bezit van de BMW door diefstal heeft verloren, zoals Allianz heeft gesteld. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten op Allianz de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de gestelde diefstal. Zij beroept zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten het recht tot revindicatie van de BMW. Allianz heeft de BMW binnen drie jaar gerevindiceerd.
- het standpunt van Allianz
4.3. Ter onderbouwing van haar betoog dat de BMW is gestolen heeft Allianz onder meer verwezen naar de in 2.3 genoemde aangifte van diefstal van de BMW door [B], die destijds, naar zij stelt, houder van de BMW was.
4.4. Ter comparitie heeft Allianz de door haar gestelde diefstal nader toegelicht. [C], die bij Tri-ennium verantwoordelijk is voor het wagenparkbeheer, heeft in dit verband – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Bij Tri-ennium bestaat het vermoeden dat een (inmiddels) ex-werkneemster van Tri-ennium, [F], de reservesleutel van de BMW en het bij de BMW behorende overschrijvingsbewijs uit de kluis heeft weggenomen. Zij was verantwoordelijk voor het wagenparkbeheer in de periode voordat [C] die functie kreeg en zij wist dat die spullen in de kluis lagen. Een andere persoon heeft Tri-ennium niet kunnen aanwijzen. In december 2010 is het dienstverband met deze werkneemster geëindigd; sinds de bekendmaking daarvan in augustus 2010 bestond hierover onvrede bij Lachad. Na het aangekondigde ontslag bleef deze werkneemster toegang tot de kluis houden. [C] heeft verder verklaard dat de sleutel en het overschrijvingsbewijs op 29 oktober 2010 nog in de kluis zijn gezien, en dat zij op 15 november 2010, na het bericht van [B] dat de auto was gestolen, erachter kwam dat deze spullen niet langer in de kluis lagen. Verder zijn geen spullen uit de kluis verdwenen, aldus [C].
4.5. Het betoog van Allianz komt erop neer dat zij meent dat het kenteken van de BMW op 8 november 2010 met gebruikmaking van het – uit de kluis weggenomen – overschrijvingsbewijs op naam van [A] is overgeschreven, en dat zij voorts van mening is dat de BMW met gebruikmaking van de – uit de kluis weggenomen – reservesleutel op 12 of 13 november 2010 is weggenomen van de parkeerplaats waar [B] de auto laatstelijk op 12 november 2010 had geparkeerd. Tri-ennium heeft voor deze handelingen geen toestemming gegeven.
- het standpunt van Jet Cars
4.6. Jet Cars heeft de gestelde diefstal betwist. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat de overschrijving van het kenteken op naam van [A] met medewerking van (werknemer(s) van) Tri-ennium is geschied en dat [A] de eigenaar was van de BMW toen hij de auto aan Jet Cars te koop aanbood. Zij heeft een aantal omstandigheden opgenoemd waaruit dit volgens haar blijkt:
- het kenteken van de BMW stond sinds 8 november 2010 op naam van [A];
- er is pas op 15 november 2010 aangifte gedaan van diefstal van de BMW;
- uit de stukken blijkt niet van enige relatie tussen [A] en Tri-ennium;
- niet is gebleken dat [A] of iemand anders het overschrijvingsbewijs en de reservesleutel uit het pand heeft weggenomen;
- er is geen aangifte van diefstal tegen [A] gedaan;
- [A] had alle eigendomspapieren bij zich bij de verkoop van de BMW;
- de auto is in de winkel van Jet Cars te koop aangeboden;
- de auto stond op de dag van de aankoop niet geregistreerd als gestolen;
- er waren geen braaksporen in of aan de auto;
- een kopie van het ID-bewijs van [A] is bij de koop van de auto gemaakt en zijn woonadres is genoteerd;
- er zijn geen braaksporen aangetroffen in het pand van Tri-ennium;
- er zijn geen onbevoegden in het pand van Tri-ennium aangetroffen;
- Tri-ennium heeft een tegenstrijdige verklaring overgelegd over de plaats waar de kentekenbewijzen zich bevonden;
- de politie heeft geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
- het oordeel van de rechtbank
4.7. De rechtbank is van oordeel dat Tri-ennium het bezit van de BMW door diefstal heeft verloren. Ter toelichting dient het navolgende.
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Allianz voldoende aannemelijk gemaakt dat [B] de auto op 12 november 2010 nog onder zich had, dat hij de auto op die dag aan het eind van de middag heeft geparkeerd en dat hij op 15 november 2010 er achter kwam dat de auto niet meer op de plaats stond waar hij de auto eerder (op 12 november 2010) had geparkeerd. De rechtbank vindt hiervoor steun niet alleen in de verklaringen die [B] blijkens de aangifte d.d. 15 november 2010 tegenover de politie en blijkens het rapport van ITEB tegenover ITEB heeft afgelegd, maar ook in de sleutelgegevens die Allianz van de door [B] gebruikte sleutel van de BMW heeft overgelegd (zie 2.4): daaruit volgt dat [B] zijn sleutel voor het laatst op 12 november 2010 om 17.06 uur heeft gebruikt. Dit is derhalve in lijn met zijn verklaring.
Daarbij zij vermeld dat in het rapport van ITEB staat dat Tri-ennium bij aankoop van de BMW in 2008 twee sleutels heeft gekregen, dat één van die sleutels aan [B] ter beschikking is gesteld toen hij de auto regelmatig ging gebruiken, en dat de andere sleutel bij Tri-ennium is gebleven. Dit wordt bevestigd door de aangifte van [C] d.d. 23 november 2010, waarin zij immers verklaart dat de reservesleutel normaal gesproken in de kluis van Tri-ennium ligt. Het is derhalve aannemelijk dat [B] slechts over één autosleutel beschikte. Op 15 november 2010 beschikte hij, blijkens de door hem gedane aangifte en het rapport van ITEB, nog steeds over die sleutel. Gelet op het voorgaande mag derhalve ervan worden uitgegaan dat de auto is weggenomen met een andere sleutel dan de sleutel van [B].
4.9. Voorts heeft Allianz voldoende aannemelijk gemaakt dat de andere bij de BMW behorende sleutel (de reservesleutel) en het overschrijvingsbewijs (kentekenbewijs deel II) – zonder toestemming van Tri-ennium – uit de kluis van Tri-ennium zijn weggenomen. Aannemelijk is dat met behulp van die sleutel de BMW op 12 of 13 november 2010 is gestolen en dat met behulp van het overschrijvingsbewijs het kenteken op 8 november 2010 is overgeschreven op naam van [A]. De rechtbank acht in dit verband – naast hetgeen zij reeds in 4.8 heeft overwogen – het volgende van belang:
a. [C] heeft verklaard dat de reservesleutel en het overschrijvingsbewijs werden bewaard in de kluis van Tri-ennium en dat op 15 november 2010 bleek dat deze uit de kluis verdwenen waren, zonder dat Tri-ennium daarvoor toestemming had gegeven. Deze verklaring van [C] is terug te vinden in de door haar gedane aangifte d.d. 23 november 2010 en in het door ITEB opgestelde rapport. [C] heeft eveneens in deze zin ter comparitie verklaard.
b. [B] had de BMW op 12 november 2010 nog onder zich, met één sleutel. [B] heeft de BMW voor het laatst op die datum gebruikt (zie 4.8). Tevens had [B] op 12 november 2010 nog de kentekenbewijzen deel 1A en deel 1B onder zich. De rechtbank verwijst in dit verband naar het rapport van ITEB, waarin staat dat de kentekenbewijzen deel 1A en deel 1B op 12 november 2010 in de auto lagen. [B] heeft dit ter comparitie nog eens herhaald.
Het feit dat [B] de BMW op 12 november 2010 nog onder zich had met één sleutel en met de kentekenbewijzen deel 1A en 1B is niet te rijmen met een overdracht van de BMW door Tri-ennium aan [A] (of een ander), zoals Jet Cars heeft aangevoerd. Indien een overdracht van de BMW door Tri-ennium aan [A] (of een ander) op 8 november 2010 (of eerder) had plaatsgevonden, had het in de rede gelegen dat daarbij ook de auto, de sleutel van [B] en de kentekenbewijzen deel 1A en deel 1B waren overgedragen.
4.10. De omstandigheid dat het kenteken van de BMW vanaf 8 november 2010 op naam van [A] stond en dat [A] bij de verkoop van de BMW aan Jet Cars over het volledige kentekenbewijs beschikte, doet, anders dan Jet Cars heeft betoogd, aan de conclusie dat de BMW is gestolen niet af. Het bij een auto behorende kentekenbewijs heeft immers geen civielrechtelijke betekenis in de zin dat op basis daarvan kan worden vastgesteld wie de eigenaar van de auto is. Uit de aangifte van [B] d.d. 15 november 2010 en van [C] d.d. 23 november 2010 volgt dat de BMW niet is overgedragen aan [A] of iemand anders, maar is gestolen.
4.11. Gelet op hetgeen de rechtbank in 4.8 - 4.10 heeft overwogen, in onderling verband bezien, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de BMW is gestolen. Jet Cars heeft – in het licht van het voorgaande – onvoldoende concrete feiten gesteld en te bewijzen aangeboden op grond waarvan tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen. De door Jet Cars aangevoerde omstandigheden (zie 4.6) zijn in dit verband onvoldoende:
- De omstandigheid dat er geen sporen van braak zijn aangetroffen op de BMW, kan worden verklaard door hetgeen de rechtbank in 4.9 heeft overwogen (de BMW is weggenomen met de reservesleutel). De omstandigheid dat er geen sporen van braak zijn aangetroffen in het kantoorpand van Tri-ennium en dat er geen onbevoegden in het pand van Tri-ennium zijn gesignaleerd, kan worden verklaard door hetgeen [C] ter comparitie heeft gezegd over de betrokkenheid van een (inmiddels ex-)werkneemster van Tri-ennium bij de verdwijning van de reservesleutel en het overschrijvingsbewijs uit de kluis van Tri-ennium (zie 4.4).
- Niet is van belang dat Allianz, althans Tri-ennium, geen aangifte tegen [A] heeft gedaan en dat de politie geen strafrechtelijk onderzoek naar de gestelde diefstal heeft ingesteld: dit betekent immers niet dat er geen sprake is geweest van diefstal.
- Dat niet eerder dan op 15 november 2010 aangifte is gedaan van diefstal en dat niet eerder dan die datum de auto als gestolen is geregistreerd, kan worden verklaard door het feit dat [B] eerst op die datum erachter kwam dat de BMW niet meer stond waar hij hem laatstelijk had geparkeerd.
- Verder valt niet in te zien dat het feit dat de BMW in de winkel van Jet Cars te koop is aangeboden en dat [A] daarbij zijn woonadres en identiteitsbewijs heeft afgedragen, erop zou wijzen dat de auto niet is gestolen.
- Ten slotte heeft Allianz ter comparitie een aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat [C] in de door haar gedane aangifte van 20 december 2010 heeft verklaard dat de kentekenbewijzen deel I en deel II in de auto lagen, terwijl [B] heeft verklaard dat het ging om deel 1A en 1B. Allianz heeft in dit verband ter comparitie aangegeven dat hier sprake is geweest van verwarring van de zijde van [C], nu er vroeger gesproken werd van deel I en II (en thans van deel 1A en 1B).
4.12. Nu sprake is van diefstal, kan Allianz ingevolge artikel 3:86 lid 3 BW de BMW als haar eigendom van Jet Cars opeisen. Daarbij merkt de rechtbank op dat onachtzaamheid aan de zijde van de eigenaar die de diefstal in de hand heeft gewerkt – zoals het niet voldoende treffen van maatregelen om te voorkomen dat het overschrijvingsbewijs en de reservesleutel ten onrechte uit de kluis werden weggehaald – niet aan toewijzing van de vordering tot revindicatie in de weg staat (zie HR 18 januari 1991, NJ 1992, 667; Centraal Beheer/[G]).
4.13. Dat Jet Cars te goeder trouw was bij de verkrijging van de BMW, zoals Jet Cars heeft gesteld, maakt de in 4.12 genoemde conclusie niet anders en behoeft derhalve geen bespreking.
4.14. Het voorgaande betekent dat de vordering tot afgifte van de BMW, alsmede de vordering tot afgifte van de (kenteken)papieren en de sleutel, zal worden toegewezen. Nu de toevoeging “e.d.” van Allianz aan het gevorderde te onbepaald is, zal die toevoeging worden weggelaten. Voorts geldt dat een vordering tot afgifte naar haar aard niet gedeeltelijk toewijsbaar is. Indien Jet Cars bedoeld heeft zich tegen deze vordering te verweren met een beroep op eigen schuld van de zijde van Allianz ingevolge artikel 6:101 BW, dan kan dit verweer onbesproken blijven omdat het niet tot een andere beslissing kan leiden.
Onrechtmatige daad van Jet Cars
4.15. Ter beoordeling ligt verder de vraag voor of Jet Cars onrechtmatig jegens Allianz heeft gehandeld door te weigeren de auto aan Allianz af te geven en of zij gehouden is de schade te vergoeden die Allianz stelt daardoor te hebben geleden (artikel 6:162 BW).
4.16. Met Allianz is de rechtbank van oordeel dat Jet Cars onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de BMW niet aan haar af te geven, nu het in beginsel – bij gebreke van rechtsverhoudingen die dit anders maken, waaromtrent niets is gesteld of gebleken –onrechtmatig is om een goed niet desverlangd af te geven aan de rechthebbende van dat goed. Nu Jet Cars niet heeft betwist dat aan de overige vereisten voor aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad is voldaan, staat daarmee de aansprakelijkheid van Jet Cars jegens Allianz uit hoofde van onrechtmatige daad vast. Dat betekent dat Jet Cars in beginsel verplicht is de schade die Allianz als gevolg daarvan heeft geleden, te vergoeden. Gezien de door Allianz overgelegde brief d.d. 28 januari 2011 waarin Allianz Jet Cars om afgifte van de BMW heeft verzocht, gaat de rechtbank ervan uit dat het onrechtmatig handelen van Jet Cars – bestaande uit de weigering om de BMW aan Allianz af te geven – eerst na die datum heeft plaatsgevonden.
Vordering tot betaling van schadevergoeding
4.17. Allianz heeft gevorderd – verkort weergegeven – dat Jet Cars gehouden is haar de waardevermindering van de auto te vergoeden, alsmede de door haar aan Tri-ennium betaalde daggeldvergoeding, de door haar gemaakte expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten.
4.18. Jet Cars heeft zich in algemene zin ter afwering van Allianz’ vordering tot schadevergoeding erop beroepen – verkort weergegeven – dat de schade voor rekening van Tri-ennium dient te komen, nu Tri-ennium zelf onzorgvuldig is omgegaan met haar waardevolle bezittingen. De rechtbank gaat ervan uit dat Jet Cars hier bedoeld heeft te betogen dat de schade voor rekening van Allianz dient te komen. Tri-ennium is immers geen partij in deze procedure. Jet Cars heeft in dit verband verwezen naar artikel 6:170 lid 1 en 3 BW (risico-aansprakelijkheid voor ondergeschikten) en artikel 6:101 BW (eigen schuld). De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat Jet Cars meent dat voor de toepassing van artikel 6:101 BW niet alleen dient te worden gekeken naar de omstandigheden aan de zijde van de benadeelde, maar ook naar de omstandigheden die in de risicosfeer van de benadeelde liggen. Hierbij moet volgens Jet Cars, naar de rechtbank begrijpt, worden gedacht aan fouten van ondergeschikten, nu Tri-ennium daarvoor ex artikel 6:170 BW aansprakelijk is. Een rechtstreeks beroep op artikel 6:170 BW bij wijze van verweer is immers niet mogelijk.
4.19. De rechtbank deelt de opvatting van Jet Cars niet. Ingevolge artikel 6:101 lid 1 BW kan de schadevergoedingsplicht in beginsel worden verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Daarvan is hier geen sprake. De gebeurtenis op grond waarvan Allianz schadevergoeding van Jet Cars vordert, is de weigering tot afgifte van de BMW aan Allianz door Jet Cars en niet de diefstal van de BMW of het verdwijnen van de spullen uit de kluis. Tussen de schade waarvan Allianz vergoeding kan vorderen en de (gestelde) onachtzaamheid aan de zijde van Tri-ennium bestaat derhalve onvoldoende rechtens relevant causaal verband.
4.20. Jet Cars heeft verder – eveneens in algemene zin – tegen de door Allianz gevorderde schade aangevoerd dat sprake is van eigen schuld van Allianz, nu Allianz onvoldoende maatregelen heeft genomen ter voorkoming of beperking van haar schade. Jet Cars heeft in dit verband betoogd dat Allianz vrijwel direct is overgegaan tot uitbetaling van het betreffende bedrag, terwijl zij op grond van artikel 2 aanhef en artikel 2.1 van de polisvoorwaarden niet tot uitbetaling behoefde over te gaan. De rechtbank gaat, gelet op hetgeen namens Jet Cars ter comparitie is aangevoerd, ervan uit dat Jet Cars bedoeld heeft zich te beroepen op artikel 2.2 van de Algemene voorwaarden van de polisvoorwaarden waarin is neergelegd dat de verzekering ingeval van opzet of roekeloosheid geen dekking biedt (zie 2.2). Artikel 2.1 van de Algemene voorwaarden van de polisvoorwaarden ziet immers op het ontbreken van rijbevoegdheid van de bestuurder van het voertuig, wat hier in elk geval niet aan de orde is.
4.21. Ook dit verweer van Jet Cars gaat niet op. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, ziet de rechtbank niet in dat artikel 2.2 van de Algemene voorwaarden van de polisvoorwaarden op de onderhavige situatie van toepassing is. De door Jet Cars gestelde onachtzaamheid van de zijde van Tri-ennium – zoals het niet voldoende treffen van maatregelen om te voorkomen dat het overschrijvingsbewijs en de reservesleutel ten onrechte uit de kluis werden weggehaald – valt niet aan te merken als opzet of roekeloosheid als bedoeld in artikel 2.2 van de Algemene voorwaarden van de polisvoorwaarden.
4.22. Ter onderbouwing van haar beroep op eigen schuld heeft Jet Cars verder aangevoerd dat Allianz kritischer had moeten zijn bij de schademelding van Tri-ennium en zich gemakkelijk afdoet met het in 2.8 genoemde expertiserapport van ITEB. De rechtbank passeert dit verweer, nu Allianz (en ITEB), naar in deze procedure is komen vast staan, terecht heeft (hebben) geconcludeerd dat sprake is van diefstal.
- waardevermindering van de auto
4.23. Allianz heeft gesteld dat Jet Cars haar het verschil dient te vergoeden tussen (i) de door haar aan Tri-ennium uitgekeerde waarde van de auto (EUR 16.183,02) en (ii) de waarde van de BMW op de datum van de daadwerkelijke afgifte. Nu Jet Cars deze wijze van schadeberekening niet heeft betwist, zal de rechtbank hiervan uitgaan.
4.24. Ter comparitie heeft Allianz een uitdraai van de online ANBW koerslijst overgelegd waaruit verschillende waardes voor de BMW op 10 april 2012 – variërend van EUR 14.750,- ingeval van inkoop bij de dealer tot EUR 17.600,- ingeval van verkoop door een merkdealer met garantie – staan vermeld. Onduidelijk is of deze bedragen in- of exclusief BTW zijn. Jet Cars heeft – onder verwijzing naar een met behulp van Autotelexpro op 22 maart 2012 opgesteld taxatierapport – ter gelegenheid van de comparitie aangevoerd dat de waarde van de BMW op 22 maart 2012 EUR 10.516,- inclusief BTW (EUR 8.836,97 exclusief BTW) bedroeg.
4.25. Nu partijen elkaar tegenspreken en geen duidelijkheid bestaat over de waarde van de BMW op de in 4.23 onder (ii) genoemde datum, kan de rechtbank aan de hand van het dossier de berekening van de schade nog niet zelf ter hand nemen. De rechtbank overweegt één deskundige te benoemen die deze waarde dient te bepalen. De rechtbank is voornemens de volgende vraag aan de deskundige voor te leggen:
a. Hoeveel bedraagt de waarde in het economisch verkeer van de BMW op [de nog in te vullen datum van afgifte]?
b. Wilt u aangeven op welke wijze u tot deze waardering bent gekomen?
4.26. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten – bij voorkeur eensluidend – wie tot deskundige kan worden benoemd en zich uit te laten over de hiervoor geformuleerde vragen aan de deskundige. De rechtbank verzoekt partijen tevens zich – bij voorkeur eensluidend – erover uit te laten (i) welke datum dient te worden gehanteerd als datum van afgifte van de BMW en (ii) van welke waarde dient te worden uitgegaan (bij voorbeeld de waarde ingeval van verkoop tussen twee particulieren, de waarde ingeval van verkoop aan een dealer, etc.). Het voorschot op de kosten van de deskundige dient door Allianz als eisende partij te worden gedeponeerd.
4.27. De rechtbank zal in afwachting daarvan de verdere beoordeling aanhouden.
- daggeldvergoeding ad EUR 450,-
4.28. Allianz heeft – onder verwijzing naar de polisvoorwaarden – een bedrag van EUR 450,- gevorderd terzake van de door Allianz aan Tri-ennium betaalde daggeldvergoeding.
4.29. De rechtbank zal de door Allianz gevorderde daggeldvergoeding afwijzen. Deze vergoeding bestaat volgens Allianz uit een vergoeding van EUR 15,- per dag aan
Tri-ennium gedurende de eerste 30 dagen na de diefstal (op 12 of 13 november 2010). Nu het onrechtmatig handelen van Jet Cars eruit bestaat dat zij na 28 januari 2011 geweigerd heeft de auto aan Allianz af te geven, bestaat er geen causaal verband tussen de betaalde daggeldvergoeding en het onrechtmatig handelen van Jet Cars.
- expertisekosten ad EUR 1.126,55
4.30. Allianz heeft de door haar gemaakte expertisekosten ad EUR 1.126,55 gevorderd. Dit betreft de kosten die zijn gemaakt voor het door ITEB verrichte diefstalonderzoek.
4.31. Ingevolge artikel 6:96 lid 2 sub b BW (redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid) kunnen de expertisekosten die Allianz heeft gemaakt om vast te stellen dat de auto van Jet Cars kon worden gerevindiceerd, als te vergoeden schade worden gevorderd. Nu Jet Cars de hoogte van het gevorderde bedrag niet heeft betwist, zullen de door Allianz gevorderde expertisekosten worden toegewezen.
- buitengerechtelijke kosten
4.32. Allianz heeft ten slotte een bedrag corresponderend met twee punten van het toepasselijke liquidatietarief conform het rapport Voorwerk-II gevorderd.
4.33. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
in reconventie
4.34. Het meest verstrekkende verweer van Allianz is dat de eis in reconventie nietig dient te worden verklaard, aangezien niet is voldaan aan de vereisten in artikel 111 lid 2 onder d Rv. In dat artikel is bepaald dat het exploot van dagvaarding de eis en de gronden daarvoor vermeldt, zulks op straffe van nietigheid (artikel 120 lid 1 Rv). Ingevolge dat artikel dient de eis in reconventie eveneens de eis en de gronden daarvan te bevatten. De rechtbank deelt de opvatting van Allianz niet. Jet Cars heeft zodanig feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar eis in reconventie, dat voor Allianz duidelijk was waartegen zij zich moest verweren. Het beroep op de nietigheid van Allianz treft om die reden geen doel.
4.35. Jet Cars heeft in reconventie gesteld dat Allianz ten onrechte beslag heeft gelegd op de BMW en dat het conservatoir beslag onnodig is gelegd. Op grond hiervan vordert Jet Cars dat het conservatoir beslag wordt opgeheven en dat Allianz de schade die Jet Cars ten gevolge van het beslag heeft geleden (stallingskosten van EUR 6,- per dag) dient te vergoeden. De rechtbank deelt deze opvatting niet.
4.36. In artikel 730 Rv is bepaald dat ieder die recht heeft op afgifte van een roerende zaak, deze zaak ter bewaring van dit recht in beslag kan nemen. Nu de rechtbank in conventie heeft geoordeeld dat Allianz de eigenaar van de BMW is, is geen sprake van een ten onrechte gelegd beslag.
4.37. Met Allianz is de rechtbank van oordeel dat evenmin sprake is van een onnodig gelegd beslag. Allianz kon met het beslag bewerkstelligen dat Jet Cars de BMW niet aan een derde kon vervreemden tegen welke derde Allianz wellicht geen beroep zou hebben kunnen doen op artikel 3:86 lid 3 BW. De omstandigheid dat Jet Cars al jaren op hetzelfde adres is gevestigd en over voldoende verhaalsmiddelen beschikt, zoals Jet Cars heeft aangevoerd, maakt dit niet anders, nu Allianz aanspraak maakt op afgifte van de auto (en niet op schadevergoeding).
4.38. Het voorgaande betekent dat de vordering van Jet Cars tot opheffing van het conservatoir beslag en tot vergoeding van de door haar gestelde stallingskosten zal worden afgewezen.
4.39. Ook Jet Cars’ vordering tot vergoeding van het verschil tussen het aan [A] uitgekeerde bedrag ad EUR 10.500,- en de waarde van de BMW op het moment van de daadwerkelijke afgifte aan Allianz zal worden afgewezen. Nu de rechtbank in conventie geoordeeld heeft dat Allianz eigenaar van de BMW is, ontbeert deze vordering een deugdelijke grondslag.
4.40. Jet Cars heeft verder in reconventie gevorderd – mocht de rechtbank oordelen dat Jet Cars gehouden is tot afgifte van de auto – een vergoeding van de door haar aan [A] betaalde aankoopsom ad EUR 10.500,-, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente. De rechtbank zal ook deze vordering afwijzen. Jet Cars heeft immers geen feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van deze vordering, terwijl de ten processe vastgestelde feiten de vordering van Jet Cars niet kunnen dragen.
4.41. Gelet op het voorgaande zullen de reconventionele vorderingen van Jet Cars bij eindvonnis worden afgewezen.
4.42. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De procedure in de vrijwaringszaak
5.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 februari 2012, en de daaraan ten grondslag liggende processtukken
- de brief van mr. De Boer d.d. 2 maart 2012, met bijlagen
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 10 april 2012
5.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
6. De feiten in de vrijwaringszaak
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
6.1. Op een op briefpapier van Jet Cars gesteld document dat is gedateerd op 13 november 2010, is vermeld dat Jet Cars op die datum een auto van het merk BMW, met kenteken [X], heeft gekocht van haar klant [A] voor een prijs van EUR 10.500,- inclusief BTW. Op dit document staat een handtekening van de klant, alsmede het adres en telefoonnummer van de klant.
6.2. Op 15 november 2010 heeft [A] bij de politie aangifte gedaan van vermissing van zijn rijbewijs. In die aangifte staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) Dit goed was op 1 nov 12:00 voor het laatst in mijn bezit. Dit goed is vermist sinds 8 nov 12:00. (…).”
7. Het geschil in de vrijwaringszaak
7.1. Jet Cars vordert – verkort weergegeven – dat de rechtbank, zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak, [A] veroordeelt om aan Jet Cars te betalen datgene waartoe Jet Cars in de hoofdzaak jegens Allianz mocht worden veroordeeld, waaronder de kostenveroordeling, alsmede [A] veroordeelt in de kosten van de vrijwaringsprocedure.
7.2. Jet Cars legt aan zijn vordering – zakelijk weergegeven – de volgende stellingen ten grondslag:
a. Jet Cars heeft op 13 november 2010 de BMW van [A] gekocht. [A] had alle benodigde papieren bij zich waaronder het overschrijvingsbewijs. De BMW was op zijn naam gesteld en de BMW stond niet geregistreerd als gestolen. Jet Cars had bij de koop geen reden om aan te nemen dat [A] mogelijk niet de rechtmatige eigenaar van de BMW zou zijn.
b. Allianz heeft bij dagvaarding d.d. 11 april 2011 Jet Cars in rechte betrokken en onder meer gevorderd dat Jet Cars de BMW aan haar afgeeft en aan haar een bedrag betaalt, bestaande uit het door Allianz aan haar verzekerde Tri-ennium betaalde bedrag ad EUR 16.633,02 te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede de door Allianz gemaakte expertisekosten.
c. Gelet op het voorgaande heeft Jet Cars er belang bij dat [A] in de procedure wordt betrokken en er meer duidelijkheid komt over zijn rol. Als gevolg van de handeling van [A] lijdt Jet Cars schade waarvoor [A] aansprakelijk is.
7.3. [A] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van Jet Cars in de kosten van de vrijwaringsprocedure. [A] weet niets van de onderhavige zaak en heeft niets met de BMW te maken. Kennelijk heeft iemand anders de identiteit van [A] gebruikt.
8. De beoordeling in de vrijwaringszaak
8.1. Het betoog van Jet Cars komt erop neer dat [A] verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van Jet Cars in de hoofdzaak te dragen, indien komt vast te staan dat [A] zich bij de verkoop van de BMW aan Jet Cars heeft voorgedaan als de eigenaar van de BMW terwijl hij dat niet was. Daarbij merkt de rechtbank alvast op dat, indien de vordering in de vrijwaringsprocedure wordt toegewezen, een veroordeling in de hoofdzaak tot afgifte van de auto en de daarbij behorende (kenteken)papieren en sleutel niet kan worden afgewenteld op [A], nu [A] die zaken niet tot zijn beschikking heeft.
8.2. Ter comparitie heeft[H], de directeur van Jet Cars, de vordering van Jet Cars nader toegelicht. Hij heeft op de comparitie [A] herkend als degene die op 13 november 2010 de auto aan Jet Cars heeft verkocht. Hij heeft voorts verklaard dat [A] op zaterdagmiddag 13 november 2010 met twee anderen de auto aan Jet Cars te koop heeft aangeboden. Na enige onderhandelingen zijn [A] en hij een bedrag van EUR 10.500,- als koopprijs voor de BMW overeengekomen. [H] (of een ander) heeft toen een kopie van het rijbewijs van [A] gemaakt. Toen [H] op 15 november 2010 door iemand van Tri-ennium werd gebeld met de mededeling dat de auto was gestolen, is [H] met drie anderen langs het huis van [A] gegaan. Aldaar aangekomen vernam [H] van de zus van [A] dat zij haar broer met een witte BMW had gezien. Enige tijd later is [A] nog met zijn vader en zijn zwager langs Jet Cars gekomen. [H] heeft toen met de vader en zwager van [A] gesproken. Van de vader van [A] vernam [H] dat hij veel problemen met zijn zoon had.
8.3. [A] heeft gemotiveerd betwist dat hij degene is geweest die de BMW aan Jet Cars heeft verkocht. Hij heeft aangevoerd dat zijn naam en adres weliswaar op het in 6.1 genoemde document staan, maar dat hij niet kan verklaren waarom dat daar staat. Noch de handtekening die op dat document is geplaatst noch het telefoonnummer dat daarop staat, zijn van hem, aldus [A]. Kennelijk heeft iemand anders zijn identiteit gebruikt. Zijn rijbewijs is sinds 8 november 2010 vermist, aldus nog steeds [A]. Ter comparitie heeft [A] toegelicht waarom hij pas op 15 november 2010 aangifte heeft gedaan van de vermissing van zijn rijbewijs terwijl hij al enkele dagen vóór 11 november 2010 had geconstateerd dat zijn rijbewijs vermist was. De reden hiervan was dat hij eerst goed wilde zoeken en pas daarna aangifte wilde doen. Verder heeft [A] ter comparitie verklaard dat hij, nadat Jet Cars langs zijn huis was geweest, met zijn vader en zijn zwager langs Jet Cars is gegaan. Hij heeft verder verklaard dat van de aldaar aanwezigen van de zijde van Jet Cars niemand hem herkende als degene die op 13 november 2010 de BMW aan Jet Cars had verkocht.
8.4. Nu krachtens artikel 150 Rv op Jet Cars de stelplicht en de bewijslast rusten van haar stelling dat [A] de BMW aan haar heeft verkocht – zij beroept zich immers op de rechtsgevolgen daarvan – zal Jet Cars worden toegelaten te bewijzen dat [A] op 13 november 2010 de BMW aan haar heeft verkocht.
8.5. Slaagt Jet Cars in de bewijsvoering, dan ligt haar vordering jegens [A] in beginsel – met uitzondering van de hiervoor bedoelde afgifte van de BMW en bijbehorende (kenteken)papieren en sleutel – voor toewijzing gereed. Slaagt Jet Cars niet in de bewijsvoering, dan zal haar vordering jegens [A] worden afgewezen.
8.6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
9. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie
9.1. verwijst de zaak naar de rol van 10 oktober 2012 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen bij akte zich uit te laten als hiervoor in 4.26 is overwogen,
9.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
9.3. houdt iedere beslissing aan.
in de zaak in vrijwaring
9.4. draagt Jet Cars op te bewijzen dat [A] op 13 november 2010 de BMW aan haar heeft verkocht,
9.5. bepaalt dat Jet Cars, indien zij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van de planningsadministratie van de sector civiel, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam – de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2012 tot en met januari 2013 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
9.6. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100 - 125,
9.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.
2334/10