vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 408250 / KG ZA 12-698
Vonnis in kort geding van 3 september 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.C. Hardam,
de stichting
STICHTING WOONSTAD ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat J. Verbeeke.
Partijen zullen hierna [eiser] en Woonstad genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 3 september 2012
- de mondelinge behandeling d.d. 3 september 2012
- de producties van mr. Hardam.
1.2. Gelet op de spoedeisendheid van de zaak is op 3 september 2012 mondeling uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt de uitwerking van die uitspraak.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde producties, kan in dit kort geding van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1. [eiser] huurt van Woonstad de woning aan de [adres]. De huurprijs bedraagt
€ 368,49 per maand.
2.2. Bij vonnis d.d. 13 juli 2012 van de kantonrechter te Rotterdam is [eiser] veroordeeld tot betaling van Woonstad van een bedrag € 1.803,07 aan huurachterstand.
Daarnaast heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen Woonstad en [eiser] ontbonden en [eiser] veroordeeld om de woning te ontruimen.
2.3. Het onder 2.2 genoemde vonnis is bij exploot d.d. 31 juli 2012 aan [eiser] betekend.
2.4. Bij exploot d.d. 22 augustus 2012 heeft Woonstad de ontruiming van de onder 2.1 genoemde woning aangezegd tegen 4 september 2012 te 9.00 uur.
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I) Woonstad te veroordelen om met onmiddellijke ingang de aangekondigde ontruiming van de woning aan de [adres] te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom per € 1.000,-- per dag of dagdeel dat deze overtreding voortduurt,
II) Woonstad te veroordelen in de proceskosten.
3.2. Woonstad voert gemotiveerd verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Nu de ontruiming is vastgesteld op 4 september 2012, is het spoedeisend belang bij de vordering gegeven.
4.2. Woonstad beschikt op grond van het vonnis van 13 juli 2012 van de kantonrechter te Rotterdam over een executoriale titel voor het ontruimen van de woning van [eiser]. In beginsel is Woonstad dan ook bevoegd tot ontruiming van deze woning over te gaan. Op dit uitgangspunt moet echter een uitzondering worden gemaakt in het geval moet worden aangenomen dat Woonstad in de gegeven omstandigheden geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van haar bevoegdheid tot executie en aldus misbruik van haar executiebevoegdheid maakt.
4.3. Vaststaat dat [eiser] geen verzet heeft ingesteld tegen het onder 4.2 bedoelde vonnis. De advocaat van [eiser] heeft ter zitting verklaard ook niet voornemens te zijn verzet tegen dat vonnis in te stellen. Nu geen rechtsmiddel ingesteld is of zal worden tegen het vonnis dat Woonstad wenst te executeren, kan van staking van de executie in kort geding, hetgeen naar haar aard slechts een tijdelijke maatregel betreft totdat op dat rechtsmiddel is beslist, geen sprake zijn. Bovendien is daarmee gegeven dat de ontbinding van de huurovereenkomst in stand blijft. Reeds om die reden dient de vordering van [eiser] in beginsel te worden afgewezen.
4.4. In zeer bijzondere gevallen zou zelfs in die situatie een tijdelijke staking op haar plaats kunnen zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is echter niet aannemelijk dat Woonstad misbruik maakt van haar bevoegdheid om tot ontruiming over te gaan. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.5. Gesteld noch gebleken is dat voornoemd vonnis berust op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag. Evenmin is aannemelijk dat sprake is van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten waardoor aan de zijde van [eiser] een noodtoestand is of zal ontstaan.
4.6. [eiser] beroept zich weliswaar op betalingen waar de kantonrechter geen rekening mee heeft kunnen houden, maar Woonstad betwist die betalingen. [eiser] heeft daarop, anders dan Woonstad, geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling, zodat die betalingen in het kader van dit kort geding buiten beschouwing moeten worden gelaten.
4.7. Daarnaast is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het niet verschijnen in de procedure door [eiser], hetgeen heeft geleid tot een verstekvonnis, niet voor zijn risico dient te komen.
4.8. Met betrekking tot het door Dienst Uitvoering Onderwijs gelegde executoriaal derdenbeslag onder de werkgever van [eiser], is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk dat de kantonrechter, indien hij op de hoogte was geweest van dat beslag, met betrekking tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde anders zou hebben geoordeeld. Blijkens de overgelegde specificatie van de huurachterstand was er immers ten tijde van voornoemde beslaglegging in mei 2012 reeds sprake van een aanzienlijke huurachterstand. Ook de onjuiste beslagvrije voet (die, anders dan het beslag zelf, niet in de risicosfeer van [eiser] ligt) en de daaruit voortvloeiende onmogelijkheid om te betalen (gedurende een maand) maakt dat niet anders: het had op de weg van [eiser] gelegen daarover contact met Woonstad op te nemen, hetgeen niet is gebeurd.
4.9. Het enkele feit dat [eiser] door ontruiming op straat komt te staan, is op zichzelf onvoldoende om tot staking van de executie over te gaan. Wel zou het verlies van zijn baan als gevolg daarvan een tijdelijke noodtoestand en, in dat licht, een schorsing voor korte tijd kunnen rechtvaardigen, maar [eiser] heeft expliciet verklaard geen behoefte te hebben aan een schorsing voor enkele weken om een andere woning te zoeken. Hij wenst zes maanden de tijd te krijgen om zijn schulden af te lossen en dan in de woning te blijven. [eiser] heeft echter geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan een schorsing van de executie van zes maanden gerechtvaardigd is, nog daargelaten dat niet valt in te zien waarom hij, ondanks de ontbinding, in de woning zou mogen blijven.
4.10. Voorts is de omstandigheid dat -volgens [eiser]- Woonstad ten aanzien van [eiser] niet conform het Convenant Preventie Huisuitzettingen Rotterdam heeft gehandeld, onvoldoende grond voor schorsing van de executie van het in het geding zijnde vonnis. Woonstad heeft gesteld dat zij het traject is aangevangen, maar gelet op het gebrek aan coöperatie zijdens [eiser] niet heeft voortgezet, hetgeen te billijken is. Tegenover de dossieraantekeningen van Woonstad stelt [eiser] slechts een kale betwisting. Dat is niet voldoende.
4.11. Gelet op het voorgaande ligt de vordering van [eiser] voor afwijzing gereed. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
5.1. wijst het gevorderde af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad begroot op € 575,-- aan verschotten en op € 816,-- aan salaris voor de advocaat,
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2012, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Bosch, griffier. 2083/106