ECLI:NL:RBROT:2012:BX9923
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige met een lichte verstandelijke beperking
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2012 uitspraak gedaan over de vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige. De minderjarige, die lijdt aan een lichte verstandelijke beperking, was onder toezicht gesteld en er was een verzoek ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om vervangende toestemming te verlenen voor plaatsing in een orthopedagogisch behandelcentrum. De stichting stelde dat de minderjarige, noch haar ouders, toestemming gaven voor de behandeling, en dat er ernstig gevaar bestond bij uitblijven van de behandeling.
De advocaat van de ouders betwistte het verzoek en voerde aan dat de voorgestelde behandeling niet als medische behandeling in de zin van artikel 1:264 BW kon worden aangemerkt, en dat de minderjarige in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. De kinderrechter oordeelde dat de minderjarige, gezien haar verstandelijke beperking, niet in staat was om haar belangen te waarderen en dat de noodzaak voor de behandeling onvoldoende was aangetoond. De kinderrechter concludeerde dat de door de stichting voorgestelde orthopedagogische behandeling niet als medische behandeling kon worden gekwalificeerd en dat er geen ernstig gevaar was aangetoond dat de behandeling noodzakelijk maakte.
Daarom werd het verzoek tot vervangende toestemming afgewezen. De kinderrechter merkte op dat, hoewel de behandeling wenselijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige, de juridische voorwaarden voor vervangende toestemming niet waren vervuld. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de rechten van minderjarigen en de voorwaarden waaronder medische behandelingen kunnen worden opgelegd.