Parketnummer : 10/651024-11
Datum uitspraak : 27 september 2012
van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer voor strafzaken, naar aanleiding van een onderzoek ex artikel 509aa van het Wetboek van Strafvordering, in openbare raadkamer van 25 september 2012, betrekking hebbend op de maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD-maatregel), opgelegd aan:
[naam veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende aan de [adres],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden,
locatie Scheveningen/Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC),
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft acht geslagen op de navolgende stukken:
* het strafdossier van deze zaak waaruit blijkt, dat aan de veroordeelde voornoemd, bij vonnis van deze rechtbank d.d. 16 mei 2011 is opgelegd de ISD-maatregel voor de duur van 2 (twee) jaren en waarbij tevens is bepaald, dat 3 (drie) maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak door het Openbaar Ministerie diende te worden bericht over de vraag of het NIFP -binnen het kader van de ISD-maatregel- een klinische opname van verdachte heeft weten te realiseren;
* een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank d.d. 15 september 2011, waarbij het onderzoek is geschorst tot de terechtzitting van 13 oktober 2011;
* een uitspraak van deze rechtbank d.d. 13 oktober 2011, waarbij is bepaald, dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel van de veroordeelde, die destijds verbleef in het centrum voor neuropsychiatrie Vesalius (fpa Roosenburg, Altrecht) te Den Dolder, diende te worden voortgezet;
* het schriftelijke verzoek tussentijdse toetsing en beëindiging ISD-maatregel d.d. 18 mei 2012, van mr. K.S. Kort, advocaat te Rotterdam en voormalig raadsvrouw van de veroordeelde, inhoudende het verzoek een tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel te gelasten en de maatregel met onmiddellijke ingang te beëindigen;
* een Evaluatierapport d.d. 19 juni 2012 van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden/PPC, opgemaakt door D. Tiemens, rapporteur/trajectbegeleider ISD en R. Moree, plv. vestigingsdirecteur ISD, alsmede een voortgangsrapportage d.d. 14 juni 2012 van de behandelcoördinator PPC Scheveningen;
* een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank d.d. 29 juni 2012, waarbij de behandeling van deze zaak voor onbepaalde tijd is aangehouden, aangezien de rechtbank van oordeel was dat zij op dat moment onvoldoende was voorgelicht;
* het aan het tijdsverloop aangepaste eerdergenoemde Evaluatierapport d.d. 19 juni 2012 van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden/PPC, opgemaakt door D. Tiemens, voornoemd en R. Moree, plv. vestiging directeur ISD, alsmede een
schriftelijke toelichting over de inspanningen van het IFZ d.d. 28 augustus 2012, van F.J. Oudenbroek, coördinator indicatiestelling forensische zorg (IFZ).
De rechtbank heeft tijdens de behandeling van de zaak in openbare raadkamer op 25 september 2012 gehoord:
de officier van justitie, mr. H.A. van Wijk, de veroordeelde en zijn raadsman, mr. B. Kizilocak, voornoemd en de heer
D. Tiemens, voornoemd.
De rechtbank is bevoegd, aangezien de meervoudige kamer van deze rechtbank in eerste aanleg de maatregel heeft opgelegd.
Uit de inhoud van het vonnis van deze rechtbank d.d. 16 mei 2011 blijkt het volgende:
Volgens de rapporterende psychiater lijdt de veroordeelde aan de ziekte van Behçet en is er bij hem sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, die voorafging aan de ontwikkeling van de ziekte van Behçet maar die door de ziekte is versterkt. De ziekte heeft waarschijnlijk geleid tot een hersenbloeding met als gevolg een persoonlijkheidsverandering, met toenemende onverschilligheid en vervlakking. Het risico op recidive werd daarom als hoog ingeschat. Gedragsbeïnvloeding door detentie of door ambulante behandeling werd uitgesloten geacht.
De deskundige J.M.J.F. Offermans, psychiater, adviseerde plaatsing in een kliniek die gespecialiseerd is in de behandeling van patiënten met niet-aangeboren hersenletsel en verklaarde op de terechtzitting van 2 mei 2011 wel enige mogelijkheden voor behandeling van de veroordeelde te zien, al zou het lange tijd vergen om enige vooruitgang te boeken.
Uit voormelde voortgangsrapportage d.d. 14 juni 2012 blijkt dat de veroordeelde in het kader van de extramurale fase naar de FPA Roosenburg is overgeplaatst, maar vanwege zijn terugkerende onaangepaste gedrag en het schenden van de voorwaarden is teruggeplaatst naar het PPC, waar hij sinds 13 februari 2012 wederom verblijft. Vervolgens zou verder worden gezocht naar mogelijkheden om de veroordeelde opnieuw extramuraal te plaatsen.
Door de heer F.J. Oudenbroek, voornoemd, is op 28 augustus 2012 gerapporteerd met betrekking tot de inspanningen van IFZ om de veroordeelde in een instelling te plaatsen. Uit deze rapportage blijkt dat het niet is gelukt om de veroordeelde in een voor hem geschikte instelling te plaatsen.
De heer Tiemens, voornoemd, heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat er binnen het kader van de ISD geen zicht meer is op een plaatsing van de veroordeelde in een voor hem passend klinisch zorgtraject.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot voortzetting van de ISD-maatregel, nu het recidiverisico onveranderd hoog is en één van de doelen van de ISD-maatregel, bescherming van de maatschappij is.
De raadsman heeft bepleit dat de ISD-maatregel beëindigd zal worden, nu er geen zicht bestaat op een behandeling van de veroordeelde die passend is bij zijn problematiek, waardoor geen invulling wordt gegeven aan de ISD-maatregel.
De raadkamer overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, strekt de ISD-maatregel tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive.
Bij beantwoording van de vraag of voortzetting van de maatregel is vereist, dan wel of de maatregel dient te worden opgeheven, gaat de raadkamer uit van het navolgende beslissingskader zoals uiteengezet in het arrest van het Gerechtshof Arnhem d.d. 21 juli 2003 (LJN: AI0167). Allereerst zal vastgesteld worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten ernstige overlast in geval van invrijheidstelling. Vervolgens zal worden bezien of het voortzetten van de maatregel zal kunnen bijdragen aan het beheersbaar maken van de individuele problematiek van de veroordeelde.
De veroordeelde is in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking geweest in verband met het plegen van strafbare feiten. Het plegen van strafbare feiten hangt bij hem samen met zijn persoonlijkheidsproblematiek en niet-aangeboren hersenletsel. Nu er voor deze problematiek geen oplossing is gevonden bestaat de kans, dat de veroordeelde wederom strafbare feiten zal gaan plegen.
In voormeld vonnis van 16 mei 2011 heeft de rechtbank echter uitdrukkelijk overwogen, dat binnen het kader van de ISD-maatregel voor de veroordeelde een klinische opname gerealiseerd diende te worden, en dat de oplegging van de maatregel mede ten doel had een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problematiek van de veroordeelde, waarvoor een passende behandelsetting noodzakelijk is.
Nu het na verloop van bijna anderhalf jaar nog steeds niet is gelukt om de veroordeelde binnen het kader van de ISD-maatregel in een voor hem passende behandelsetting te plaatsen en er ook geen zicht op is dat dat binnen afzienbare tijd wel gaat lukken, resulteert de maatregel in de “kale” opsluiting van de veroordeelde. Daarmee wordt geen invulling gegeven aan de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank.
Nu de familie van de veroordeelde zich bereid heeft verklaard de veroordeelde te willen opvangen en samen met hem op zoek te willen gaan naar alternatieven, die mogelijk buiten het kader van het strafrecht wel kunnen worden gevonden, is het recidiverisico -in elk geval voor de komende periode- voldoende ingeperkt.
Derhalve doet zich naar het oordeel van de raadkamer een situatie voor waarin de voortzetting van de maatregel niet langer is vereist. Een onmiddellijke beëindiging van de maatregel en de directe invrijheidstelling van de veroordeelde, acht de raadkamer echter onwenselijk. Om de kans op recidive voor de korte termijn zoveel mogelijk te beperken en de veroordeelde en zijn familie voldoende tijd te geven om zich op zijn vrijlating voor te bereiden, zal de maatregel per 3 oktober 2012 worden beëindigd.
Bij het nemen van deze beslissing is gelet op artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
De meervoudige raadkamer van de Rechtbank Rotterdam:
Beëindigt de maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD-maatregel) opgelegd aan [naam veroordeelde], voornoemd, met ingang van 03 oktober 2012 te 10.00 uur.
Deze beslissing is genomen door:
mr. Van der Bijl-de Jong, voorzitter en
mrs. Laukens en Van Eijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hartgers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2012.