ECLI:NL:RBROT:2012:BY0651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
409918 / KG ZA 12-792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag in kort geding tussen Dekta B.V. en Elektrotechniek Hoeksewaard B.V.

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2012, vorderde Dekta B.V. de opheffing van twee beslagen die door Elektrotechniek Hoeksewaard B.V. (EHW) waren gelegd. Dekta, een aannemingsbedrijf, had een overeenkomst met Oude Binnenweg Vastgoed B.V. (OBV) voor de bouw van 39 studio's en had een geschil over openstaande facturen van EHW, die betrokken was bij het project. EHW had beslag gelegd op de rekeningen van Dekta om zekerheid te verkrijgen voor haar vordering van € 335.811,53. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beslagen opgeheven moesten worden, omdat Dekta aannemelijk had gemaakt dat haar financiële situatie ernstig was aangetast door de beslaglegging. De rechter benadrukte dat de belangenafweging tussen de partijen in het voordeel van Dekta uitviel, vooral gezien de gevolgen van de beslaglegging voor haar bedrijfsvoering en werknemers. De opheffing van het beslag onder de Rabobank werd onmiddellijk bevolen, terwijl de opheffing van het beslag onder OBV afhankelijk werd gesteld van een cessie van een vordering van Dekta op OBV aan EHW. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van EHW niet summierlijk ondeugdelijk was, maar dat de omstandigheden van Dekta een zwaarder gewicht in de schaal legden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 409918 / KG ZA 12-792
Vonnis in kort geding van 4 oktober 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEKTA B.V.,
gevestigd te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas,
eiseres,
advocaat mr. R. van Veen te Rhoon,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ELEKTROTECHNIEK HOEKSEWAARD B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. de Heer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Dekta en EHW genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 28 september 2012
- producties 1 tot en met 17, van Dekta
- producties 1 tot en met 4, van EHW
- de mondelinge behandeling op 4 oktober 2012 te 11.45 uur
- de pleitnota van Dekta
- de pleitnota van EHW.
1.2. Vonnis is bepaald op 4 oktober 2012 in de namiddag.
2. Het geschil
2.1. Dekta vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren, de ten laste van haar door EHW op 21 september 2012 onder de Coöperatieve Rabobank Hoekse Waard U.A., gevestigd te Heinenoord, gelegde beslag en onder Oude Binnenweg Vastgoed B.V., gevestigd te Rotterdam, gelegde beslag (hierna: de beslagen) op te heffen.
2.2. EHW voert verweer.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
3.2. Allereerst zij opgemerkt dat Dekta, een aannemingsbedrijf, met Oude Binnenweg Vastgoed B.V. als opdrachtgever (hierna: OBV) op 6 december 2011 een aannemingsovereenkomst heeft gesloten voor de bouw van 39 studio’s in het Mauritshuis te Rotterdam (hierna: het project) voor een aanneemsom van ruim € 2 mio. Dit project is inmiddels (vrijwel) afgerond. Tussen Dekta en OBV is ter zake van dit project een geschil ontstaan in verband met de afrekening van meerwerk, de oplevering dan wel ingebruikneming van het gebouwde en een schadevergoeding voor de vermeend te late oplevering van het project. Dekta stelt dat zij nog een vordering van ongeveer € 500.000,00 op OBV open heeft staan, tot betaling waarvan Dekta OBV voor het eerst schriftelijk bij brief van 27 september 2012 heeft gesommeerd (productie 8 van Dekta) Hoewel dit gegeven van belang is voor de beoordeling in dit kort geding, zal de voorzieningenrechter op dit geschil thans niet nader behoeven in te gaan, nu dit niet ter beoordeling voorligt.
3.3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat bij het project betrokken zijn geweest ’t Jachthuis B.V. (hierna: 't Jachthuis) en - aanvankelijk als onderaannemer voor een vaste prijs van ruim € 242.000,00 en sinds halverwege 2012 (vanaf week 26), nadat een derde-aannemer het werk had verlaten, op regiebasis - EHW (voor het elektrotechnische werk).
In het kader van dit kort geding bestaat geschil over de vraag wie - Dekta en/of 't Jachthuis - door EHW aangesproken kan worden voor de betaling van openstaande facturen van EHW voor verrichte werkzaamheden in het kader van het project (basisafspraken, meerwerken en regiewerkzaamheden) van in totaal thans groot € 335.811,53. Meer in het bijzonder bestaat geschil over de vraag of 't Jachthuis niet slechts als voorfinancier van Dekta heeft gefunctioneerd, maar ook kan worden aangemerkt als onderaannemer van Dekta en mitsdien als opdrachtgever/contractspartij van EHW, op grond waarvan, in de visie van Dekta, EHW 't Jachthuis, bij uitsluiting van Dekta, dient aan te spreken in het kader van de betaling van de openstaande facturen. EHW is een tegenovergestelde mening toegedaan. EHW heeft in dat licht tot zekerheid van verhaal ten laste van Dekta de beslagen gelegd (naast beslagen die zij heeft doen leggen ten laste van 't Jachthuis, waarvan nog slechts één beslag rust op een onroerende zaak met een waarde van beneden de € 100.000,00).
3.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.5. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de afspraken die tussen hen en 't Jachthuis zijn gemaakt niet schriftelijk zijn vastgelegd en dat 't Jachthuis in ieder geval de functie had van voorfinancier van Dekta. Gelet op de ter zitting door de heren [X] (directeur van Dekta), [Y] (mede-directeur van EHW) en [Z] ('t Jachthuis) geschetste feitelijke gang van zaken omtrent het uitbrengen van offertes, de accordering van onder meer meerwerk, de uitvoering van de werkzaamheden en de facturering is aannemelijk geworden dat het Dekta was die inhoudelijk respons gaf aan EHW en dat zij het was die de facturen (die gericht waren aan 't Jachthuis) accordeerde. Na akkoord van Dekta betaalde 't Jachthuis de facturen van EHW. Op grond van deze feitelijke gang van zaken is voorshands aannemelijk dat 't Jachthuis niet meer dan een factuuradres was en dat zowel EHW als Dekta dat wisten. Dit wordt ook bevestigd door productie 1 van EHW en het verhandelde ter zitting waaruit kan worden afgeleid dat 't Jachthuis niet bij bouwvergaderingen aanwezig is geweest. Onder deze omstandigheden ligt het voorshands in de rede dat Dekta, met name gelet op haar inhoudelijke bemoeienis, is aan te merken als opdrachtgever/contractspartij van EHW en niet 't Jachthuis. Dat het standpunt van Dekta, dat erop neerkomt dat zij geen enkele rol zou hebben vervuld in de rechtsverhouding met EHW, in een bodemprocedure gehonoreerd zal worden is zeer onwaarschijnlijk. Hoogstens zou 't Jachthuis als zelfstandige contractspartij door EHW mede aan te spreken zijn, maar dit laat op het eerste gezicht onverlet dat in elk geval Dekta jegens EHW gehouden is tot betaling.
De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat een bodemrechter of een arbiter, indien geadieerd, zal oordelen dat Dekta als contractspartij van EHW aan te merken is en derhalve door EHW aan te spreken is voor de betaling van de facturen.
3.6. De totale vordering van € 335.811,53 waarvoor de beslagen zijn gelegd heeft Dekta, behoudens een bedrag van € 100.000,00 - € 125.000,00, inhoudelijk niet betwist. Zij heeft ter zitting verklaard dat EHW deugdelijk werk heeft verricht. Het door Dekta betwiste deel van de verrichte werkzaamheden waarvoor de - kennelijk door Dekta wel geaccordeerde - facturen zijn verzonden spitst zich overwegend toe op door EHW verrichte regiewerkzaamheden waarbij EHW, aldus Dekta, ten onrechte te hoge prijzen in rekening zou hebben gebracht. Dit heeft EHW betwist. Dit aspect van het geschil is door geen van partijen nader uitgewerkt. Van serieuze betwisting van aanzienlijke bedragen blijkt in de correspondentie niet.
3.7. Wat daarvan verder ook zij, in het licht van het vorenstaande valt niet vol te houden dat de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd summierlijk ondeugdelijk is. In beginsel kunnen de beslagen dan ook blijven rusten.
3.8. Een belangenafweging tussen partijen dient evenwel tot een ander oordeel te leiden.
Het belang van EHW bij de beslagen is evident; zij wenst haar vordering voldaan te krijgen en behoeft daartoe zekerheid, nu betalingstoezeggingen niet nagekomen worden en Dekta in financieel zwaar weer verkeert.
Daartegenover heeft Dekta voldoende aannemelijk gemaakt dat haar financiële situatie, die al niet goed was, zeer penibel is geworden als gevolg van de beslaglegging - verschillende opdrachtgevers hebben hun opdracht ingetrokken na de beslaglegging - en dat zij dreigt om te vallen met alle gevolgen voor haar 24 werknemers. Voorts is niet onaannemelijk (zie hiervoor onder 3.2) dat zij binnen afzienbare tijd een vordering op OBV geïncasseerd kan zien. Deze betaling wordt thans gefrustreerd door de beslaglegging onder OBV. Daarnaast geldt enerzijds dat EHW door te blijven doorwerken in het project, ondanks de niet-tijdige voldoening van facturen aan haar, zelf de vordering heeft laten oplopen, en anderzijds dat zij de waarschuwingen van de zijde van Dekta dat het leggen van de beslagen ertoe zou leiden dat de situatie “op slot zou komen te zitten” onvoldoende serieus heeft genomen.
Onder die omstandigheden dient in elk geval tot opheffing van het beslag dat gelegd is onder de Rabobank gekomen te worden.
De opheffing van het beslag onder OBV dient enkel plaats te vinden, indien, zodra en voor zover Dekta de vordering die zij meent op OBV te hebben tot een bedrag van (in elk geval) € 200.000,00 cedeert aan EHW (van welke cessie OBV uiteraard mededeling dient te ontvangen, teneinde sprake te doen zijn van een ordentelijke cessie, artikel 3:94 BW). Van EHW wordt verwacht dat zij deze (onvoorwaardelijke) cessie accepteert; als zij dat niet binnen 24 uur nadat een genoegzame tekst is voorgelegd doet, wordt het beslag evenzeer, zonder voorbehoud, opgeheven. Met deze cessie wordt enerzijds de thans bij Dekta bestaande noodsituatie opgelost, en anderzijds EHW enige zekerheid en een positie in het debat met OBV (die de bron van de uiteindelijk te betalen gelden vormt) verschaft. Voor de hand ligt nog immer dat Dekta via een spoedarbitrage bij de Raad van Arbitrage op korte termijn betaling van OBV tracht af te dwingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van Dekta op dat punt meer en snellere actie dan tot dusver ontplooid gevergd kan worden.
3.9. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1. heft op per onmiddellijk het op 21 september 2012 ten laste van Dekta onder de Coöperatieve Rabobank Hoekse Waard U.A. gelegde beslag,
4.2. heft op het op 21 september 2012 ten laste van Dekta onder OBV gelegde beslag, indien, zodra en voor zover Dekta de vordering die zij stelt te hebben op OBV tot een bedrag van (in elk geval) € 200.000,00 heeft gecedeerd aan EHW,
4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2012.
1734/106