ECLI:NL:RBROT:2012:BY1371

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
397617 - HA ZA 12-243
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure en executiegeschil met betrekking tot verstekvonnis

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis. De eisers in het verzet, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. de Lange, hebben verzet aangetekend tegen een eerder vonnis dat op 14 december 2011 was gewezen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 11 juli 2012 geoordeeld dat er een vermoeden bestaat dat de eisers vóór 2 januari 2012 op de hoogte waren van het vonnis, maar heeft hen de gelegenheid gegeven om feiten te stellen die kunnen aantonen dat zij pas later kennis hebben genomen van het vonnis. De eisers hebben aangevoerd dat zij pas op of na 9 februari 2012 op de hoogte zijn gesteld van het vonnis, en de rechtbank heeft deze stelling niet weersproken.

De rechtbank heeft vervolgens de verzetstermijn vastgesteld en geoordeeld dat de eisers ontvankelijk zijn in hun verzet. De eisers hebben een incidentele vordering ingediend om te voorkomen dat de gedaagden overgaan tot executie van het vonnis. De rechtbank heeft deze incidentele vordering als een executiegeschil beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij de executie, omdat het vonnis berust op een feitelijke misslag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verstekverlening niet correct is verwerkt en dat het vonnis onterecht is gewezen.

Daarom heeft de rechtbank de incidentele vordering van de eisers toegewezen en de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst. De gedaagden zijn als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 452,00. Dit vonnis is gewezen op 3 oktober 2012 en is openbaar uitgesproken door mr. Th. Veling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 397617 / HA ZA 12-243
Vonnis in incident van 3 oktober 2012
in de zaak van
[eiser 1],
wonende te [woonplaats],
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in het verzet,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.H. de Lange,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
verweerders in het verzet,
verweerders in het incident,
advocaat mr. drs. M.T. Dijkstra.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in het incident van 11 juli 2012
- de akte van 8 augustus 2012.
1.2. [gedaagden] heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet meer gereageerd op de akte van [eisers] De rechtbank heeft vervolgens aan [gedaagden] een akte niet dienen verleend voor het nemen van een antwoordakte.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Bij voormeld tussenvonnis is de rechtbank ingegaan op de vraag of [eisers] ontvankelijk is in zijn verzet tegen het verstekvonnis. De rechtbank heeft geoordeeld dat het vermoeden dat [eisers] vóór 2 januari 2012 bekend was met het vonnis gerechtvaardigd is gelet op de daad van bekendheid van zijn advocaat. Vervolgens is [eisers] in de gelegenheid gesteld om bij akte feiten te stellen die kunnen leiden tot de conclusie dat hij op 2 januari 2012 nog niet kennis had genomen van het vonnis en daarbij in te gaan op de vraag wanneer hij wel met het vonnis bekend is geworden.
2.2. [eisers] heeft het volgende aangevoerd. Mr. De Lange heeft, nadat zij kennis had genomen van het vonnis, aanleiding gezien om nog niet (de inhoud van) het vonnis met [eisers] te bespreken, maar om eerst met mr. Dijkstra minnelijk overleg te voeren om confraternele medewerking te verkrijgen. Pas nadat het mr. De Lange duidelijk werd dat doorprocederen onvermijdelijk was, heeft zij [eisers] op de hoogte gesteld van het vonnis en de inhoud daarvan. Mr. De Lange heeft in een brief van 9 februari 2012 aan mr. Dijkstra bericht dat [eisers] nog niet op de hoogte was gesteld van het vonnis. Nu deze stellingen niet weersproken zijn, is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat [eisers] pas op of na 9 februari 2012 bekend is geworden met het vonnis.
2.3. De verzetstermijn is dus in elk geval niet vóór 9 februari 2012 aangevangen. Nu tussen die datum en de dag waarop de verzetsdagvaarding is betekend minder dan vier weken zijn verstreken, kan in het midden blijven wanneer [eisers] een daad van bekendheid heeft verricht. [eisers] is ontvankelijk in zijn verzet.
2.4. [eisers] beoogt met zijn incidentele vordering te voorkomen dat [gedaagden] over zal gaan tot executie van het vonnis en vordert in feite een opheffing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis zodat het verzet een schorsende werking zal hebben. De incidentele vordering zal als een executiegeschil worden beoordeeld.
2.5. Uitgangspunt is de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van [gedaagden], nu zijn vordering bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad is toegewezen. Alleen indien [gedaagden] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de executie kan de tenuitvoerlegging van het vonnis verboden worden. Daarvan kan sprake zijn indien het te executeren vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor [eisers], op grond waarvan een onverwijlde executie niet aanvaardbaar is. Dit criterium geldt in beginsel ook in geval van een verstekvonnis, waarbij nog komt dat het daarin opgenomen dictum niet berust op een inhoudelijke beoordeling gebaseerd op de standpunten van beide partijen.
2.6. [eisers] heeft gesteld dat het vonnis berust op een feitelijke misslag omdat de rechtbank ten onrechte een verstekvonnis heeft gewezen. De stelopdracht van mr. De Lange is abusievelijk niet verwerkt en daardoor is de verstekverlening niet gezuiverd. [eisers] heeft een brief van de rechtbank gericht aan mr. De Lange van 2 januari 2012 overgelegd (als productie 2 bij de verzetdagvaarding) waarin de omissie wordt bevestigd. Deze brief is in kopie ook verstuurd naar mr. Dijkstra. Nu [gedaagden] verder geen inhoudelijke verweer heeft aangevoerd tegen deze stellingen is vast komen te staan dat het vonnis onmiskenbaar berust op een feitelijke misslag omdat de zuivering van het verstek ten onrechte niet door de rechtbank is verwerkt en dus ten onrechte een verstekvonnis is gewezen.
2.7. Derhalve is voldaan aan de voorwaarden om tot schorsing van de executie over te gaan en zal de rechtbank de incidentele vordering toewijzen.
2.8. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van deze rechtbank van 14 december 2011 met rolnummer 11-2017,
3.2. veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
3.3. houdt de zaak aan voor beraad in de zin van artikel 131 Rv.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.?
1346/1980