ECLI:NL:RBROT:2012:BY1438

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/651042-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Asscheman-Versluis
  • mr. Jordaan
  • mr. Van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een uit misdrijf afkomstig geldbedrag van ruim € 200.000,-

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van ruim € 200.000,-. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 11 september 2012. De verdachte had in de periode van 14 februari 2011 tot en met 14 maart 2011 een grote hoeveelheid euro's voorhanden gehad, waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat het geld op legale wijze was verkregen. De verdachte had verklaard dat hij het geld had geleend van een Duits bedrijf om te investeren in luxe auto’s, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet geloofwaardig. De verdachte had bij zijn arrestatie € 188.270,- in contanten bij zich en had € 13.000,- gebruikt als bijbetaling voor de aankoop van een auto. De rechtbank concludeerde dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van negen maanden op, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag en de auto. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/651042-11
Datum uitspraak: 25 september 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[adres],
gemachtigd raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het openbaar ministerie heeft gepoogd de rechtbank op het verkeerde been te zetten door in het dossier stukken te voegen die zouden ontzenuwen dat het bedrijf [bedrijfsnaam] twee of drie weken voor 5 maart 2011 contant geld (€ 30.000,- en € 50.000,-) zou hebben opgenomen bij de bank, terwijl [naam] van [bedrijfsnaam] in zijn verklaring van 18 mei 2011 heeft gezegd dat deze bedragen werden opgenomen “twee of drie weken geleden’’, dat wil zeggen twee of drie weken voor 18 mei 2011 en derhalve niet twee of drie weken voor 5 maart 2011.
Deze handelwijze levert een ernstige inbreuk op van de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Dit verweer wordt verworpen.
Indien al juist is dat tijdens het opsporingsonderzoek abusievelijk is onderzocht of bedoelde contante opnamen vóór 5 maart 2011 zijn gedaan, staat daarmee nog niet vast dat dit doelbewust is gedaan dan wel dat daarmee met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 14 februari 2011 tot en met 14 maart 2011 te Rotterdam en/of Amersfoort voorwerpen, te weten een grote hoeveelheid euro's, (in diverse coupures met een totaalbedrag van 200.000 euro of daaromtrent), voorhanden heeft gehad en gedeeltelijk heeft omgezet in een personenauto van het merk/type Ford Focus, gekentekend [kenteken] terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERINGEN
doorzoeking auto
De raadsman heeft aangevoerd dat voor de doorzoeking van de auto waarin de tas met een geldbedrag van ruim € 188.000,-- is aangetroffen geen wettelijke basis voorhanden was. Volgens de raadsman heeft de doorzoeking ten onrechte plaatsgevonden op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Voor de doorzoeking van voertuigen bevat artikel 51 van de Wet wapens en munitie een speciale regeling. Aan de vereisten die dat artikel stelt is echter niet voldaan. De doorzoeking heeft derhalve onrechtmatig plaatsgevonden, wat moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de vondst van het geldbedrag.
Dit verweer wordt verworpen.
Artikel 49 van de Wet wapens en munitie bepaalt dat opsporingsambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens en/of munitie aanwezig zijn, doorzoeking ter inbeslagneming kunnen doen.
De onderhavige tas met geld is op 14 maart 2011 aangetroffen in de kofferbak van de auto waarin de verdachte kort tevoren samen met ene [naam] was ingestapt. Ten aanzien van deze [naam] was door de officier van justitie een last tot aanhouding buiten heterdaad verstrekt in verband met de verdenking dat hij zich op 2 februari 2011 had schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld waarbij gebruik was gemaakt van een vuurwapen. Voorts blijkt uit de stukken dat gedurende het onderzoek naar dit delict van de CIE informatie was verkregen dat [naam], wanneer hij familieleden van de aangever van de diefstal met geweld zou tegenkomen, hij ze dood zou schieten.
Op grond van het vorenstaande kon redelijkerwijs worden vermoed dat zich in de auto, waarin [naam] en de verdachte op 14 maart 2011 plaatsnamen, een vuurwapen aanwezig was.
De politie was daarom op basis van artikel 49 WWM gerechtigd die auto te doorzoeken.
Anders dan de raadsman kennelijk veronderstelt sluit het bepaalde in artikel 51 van de WWM die bevoegdheid niet uit.
witwassen
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het bij de verdachte aangetroffen bedrag van ruim € 188.270,- door misdrijf is verkregen, nu dit bedrag onderdeel is van het bedrag van € 200.000,- dat de verdachte op 5 maart 2011 heeft geleend en verstrekt heeft gekregen van een in Duitsland gevestigd bedrijf, genaamd [bedrijfsnaam]. De verdachte heeft daarbij zaken gaan met [naam] van [bedrijfsnaam]. Zoals blijkt uit de schriftelijke verklaring van de verdachte wilde hij het geld gebruiken voor de aankoop van luxe auto’s in Duitsland en de verkoop daarvan in onder meer Nederland. [bedrijfsnaam] zou een aandeel krijgen van de winst die daarmee werd behaald.
Dit verweer wordt verworpen om de volgende redenen.
Het geldbedrag van € 188.270,- dat op 14 maart 2011 werd aangetroffen in de tas die de verdachte in de kofferbak had gelegd van de auto waarin hij werd aangehouden bestond uit verschillende coupures, waaronder in totaal 3.924 bankbiljetten van € 50,-, € 20,-, € 10,- of € 5,-. De verdachte kwam, voordat hij in de auto stapte, met de tas, die van papier was, uit een sportshop lopen.
In het dashboardkastje van de auto lag het aankoopbewijs van de auto. Deze is op
14 februari 2011 door de verdachte gekocht door inruil van een andere auto en bijbetaling van een bedrag van € 13.000,-. Dit bedrag werd contant door de verdachte voldaan.
De verdachte heeft op 15 maart 2011 verklaard dat hij werkzaam is als assistent-bedrijfsleider bij een restaurant, dat hij hiermee tussen de € 1.000,- en € 2.000,- per maand verdient en dat hij verder geen inkomsten genereert.
Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte op 17 maart 2011 zijn voorwerpen aangetroffen die verband houden met de handel in verdovende middelen, zoals een grammenweger, een mesje, een lepel en verpakkingsmateriaal, alles met sporen van cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat het zeer ongebruikelijk is dat iemand een bedrag van € 188.270,- in contanten in een sportshop bij zich heeft en vervolgens met dat geld (verpakt in een simpele papieren tas) over straat loopt. Dit is niet alleen een zeer risicovolle maar ook ongebruikelijke wijze om bedragen van deze omvang bij zich te dragen.
Tevens zijn opmerkelijk de coupures waaruit het geldbedrag bestond, met name wanneer dat wordt bezien in samenhang met de drugsgerelateerde voorwerpen die zijn aangetroffen in de woning van de verdachte en het feit dat de handel in verdovende middelen meestal plaatsvindt in contanten, alsmede het feit dat de prijzen van gebruikershoeveelheden cocaïne veelal tussen de € 5,- en € 50,- (een groot deel van de aangetroffen coupures) liggen.
Ook is opmerkelijk dat het geldbedrag dat bij de verdachte is aangetroffen en het geldbedrag dat hij heeft bijbetaald voor de door hem aangekochte personenauto in geen verhouding staan tot de (gewone) inkomsten die de verdachte destijds verdiende.
Op grond van deze feiten en omstandigheden wordt vermoed dat de geldbedragen die de verdachte voorhanden heeft gehad, te weten in totaal ruim € 200.000,- (€ 188.270, - + € 13.000,-) -onmiddellijk of middellijk- uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geld.
Door de raadsman is een (ongedateerde) schriftelijke verklaring van de verdachte overgelegd over de herkomst van het geld. De verklaring houdt in dat de verdachte op 5 maart 2011 € 200.000,- heeft geleend van de onderneming [bedrijfsnaam] in Duitsland om daarmee te investeren in luxe auto’s die hij vervolgens weer snel wilde doorverkopen. Het bedrag van € 200.000,- werd hem uitbetaald door [naam] van [bedrijfsnaam]. Het bedrag van € 188.270,- dat op 14 maart 2011 bij de verdachte werd aangetroffen maakte deel uit van deze € 200.000,-.
De geldleningovereenkomst tussen de verdachte en [bedrijfsnaam] is door de raadsman overgelegd, evenals bankafschriften van [bedrijfsnamm] en jaarstukken van deze onderneming.
Tevens heeft de raadsman verwezen naar de verklaring die [naam] heeft afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat met deze beweerdelijke lening in ieder geval niet de bijbetaling van € 13.000,- kan zijn gedaan voor de personenauto die de verdachte op 14 februari 2011 heeft gekocht, nu de aankoop van die auto plaatsvond voordat de lening met [bedrijfsnamm] op 5 maart 2011 werd gesloten.
Voorts valt op dat de verdachte heeft volstaan met het overleggen van een schriftelijke verklaring over de herkomst van het geld. Hij is (door gebruik te maken van zijn zwijgrecht) niet bereid gebleken om een mondelinge verklaring af te leggen noch om vragen te beantwoorden over de beweerdelijke herkomst van het geld.
De verklaring die [naam] van [bedrijfsnaam] tegenover de politie heeft afgelegd houdt in dat hij de verdachte 5 tot 6 keer eerder had ontmoet, dat hij in het verleden kleinere bedragen van € 10.000,- tot € 20.000,- aan de verdachte had uitgeleend, welke bedragen steeds waren terugbetaald, dat hij wist dat de verdachte als kelner in een restaurant werkte, maar dat hij verder geen idee had wat voor persoon de verdachte was. Hij was niet op de hoogte van de kredietwaardigheid van de verdachte en heeft niet onderzocht of het reëel was dat -zoals was overeengekomen- de verdachte hem een winstmarge van 30% zou betalen. Verder heeft [naam] verklaard dat de betaling aan de verdachte van het bedrag van € 200.000,- plaatsvond op het kantoor van [bedrijfsnaam] in Dortmund, Duitsland. Een deel van die € 200.000,- had [bedrijfsnaam], die zich bezig houdt met zaken waar veel contante betalingen plaatsvinden, nog op kantoor liggen, een ander deel had [bedrijfsnaam] moeten opnemen van de bank.
De rechtbank acht deze verklaring van [naam] niet geloofwaardig. Het is immers zeer ongebruikelijk dat een geldbedrag van deze omvang wordt uitgeleend zonder onderzoek naar de kredietwaardigheid van degene aan wie het geld wordt uitgeleend en zonder zekerheidstelling ten aanzien van de terugbetaling van het uitgeleende bedrag en de haalbaarheid van de toegezegde revenuen.
Tevens is opmerkelijk dat uit de historische gegevens van de vier mobiele telefoons van de verdachte niet blijkt dat er in de periode voorafgaand aan 5 maart 2011 telefonisch contact is geweest tussen de verdachte en [naam], hetgeen toch voor de hand zou hebben gelegen wanneer juist zou zijn dat een kredietverstrekking van de omvang als wordt beweerd zou gaan plaatsvinden. Aan de stelling van de raadsman dat de verdachte met een andere telefoon kan hebben gebeld wordt voorbijgegaan, nu die stelling niet nader is onderbouwd.
Voorts verdraagt de verklaring van [naam] dat de verdachte het geldbedrag van € 200.000,- in Dortmund overhandigd heeft gekregen, hetgeen blijkens het contract op 5 maart 2011 zou hebben plaatsgevonden, zich niet met het werkrooster van de verdachte en de historische gegevens van de drie mobiele telefoons die hij bij zijn arrestatie bij zich had. Uit het werkrooster van de verdachte blijkt immers dat hij op 5 maart 2011 6 uur heeft gewerkt en uit de historische gegevens van de mobiele telefoons dat hij zich op 5 maart 2011 tussen de tijdstippen 10.36 uur en 23.51 uur in Capelle aan den IJssel en Rotterdam, en derhalve niet in Duitsland, heeft bevonden. Mede gelet op de reistijd van Capelle aan den IJssel naar Dortmund, Duitsland, welke reistijd minimaal ongeveer 2 ½ uur bedraagt en bij een reis heen en weer dus minimaal 5 uur duurt, kan niet juist zijn dat de verdachte en [naam] elkaar op 5 maart 2011 hebben ontmoet.
Verder is nog van belang dat uit niets blijkt dat de verdachte, die het geld dat [naam] hem zou hebben verstrekt zou gaan gebruiken voor de handel in auto’s, zich daarmee heeft bezig gehouden na de ontvangst van het geld van [naam].
De door de raadsman overgelegde bankafschriften en jaarstukken van [bedrijfsnaam] vormen voor de rechtbank geen reden om wel geloof te hechten aan de verklaring van [naam].
Uit de bankafschriften kan weliswaar worden afgeleid dat door [bedrijfsnaam] contante opnamen zijn gedaan maar wat betreft de opnamen in februari en maart 2011 gaat het daarbij telkens om betrekkelijk geringe geldbedragen, waarvan de totaalsom bij lange na niet het bedrag van € 200.000,- beloopt, terwijl de andere opnamen van na 5 maart 2011 (de datum waarop aan de verdachte de € 200.000,- zou zijn uitgeleend) dateren.
De overgelegde jaarstukken van [bedrijfsnaam], met name die betreffende 2010, vormen eerder een bevestiging voor het feit dat de verklaring van [naam] niet klopt. Op de balans van 2010 staat immers een nog niet terugbetaalde lening aan [naam verdachte] NL (Nederland) van € 148.000,-, hetgeen moeilijk valt te rijmen met de verklaring van [naam] dat voor 5 maart 2011 aan de verdachte uitsluitend wel eens kleinere bedragen van € 10.000,- en € 20.000,- zijn verstrekt, die altijd zijn terugbetaald.
Al met al leidt het bovenstaande ertoe dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het in de tenlastelegging bedoelde bedrag van € 200.000,- onaannemelijk wordt geacht.
Gelet op het hierboven geformuleerde rechtsvermoeden over de herkomst van het geld, kan het naar het oordeel van de rechtbank daarom niet anders dan dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hier wetenschap van had.
verhullen/verbergen
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat er in ieder geval geen sprake is geweest van het verhullen of verbergen door de verdachte van de (mogelijke) criminele herkomst van het onderhavige geldbedrag.
Ook dit verweer wordt verworpen.
Het geldbedrag van € 188.270,- had de verdachte bij zich in een papieren tas, welke tas door hem in de kofferbak van een auto is geplaatst.
Het geldbedrag van € 13.000,- is door de verdachte aangewend om een auto te kopen die korte tijd daarna op naam van een ander persoon is gezet.
Voornoemde handelingen hebben een verhullend karakter en zijn derhalve aan te merken als handelingen die hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van voornoemde geldbedragen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
witwassen
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede zijn draagkracht. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een uit misdrijf afkomstig geldbedrag van ruim € 200.000,-. De verdachte had van dit bedrag € 188.270,- voorhanden bij zijn arrestatie en heeft € 13.000,- aangewend als bijbetaling van de koopsom van een auto.
Witwassen is een ernstig feit. Het leidt tot een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Tevens zullen, als bijkomende straffen, het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 188.270,- en de onder de verdachte inbeslaggenomen personenauto, merk type Ford/Focus, kenteken [kenteken], verbeurd worden verklaard.
Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, nu het bewezen feit met betrekking tot het geldbedrag van € 188.270,- is begaan en de personenauto door middel van het bewezen feit is verkregen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd de inbeslaggenomen personenauto merk/type: Ford Focus 2008, kleur: grijs, kenteken: [kenteken] en het inbeslaggenomen geldbedrag van € 188.270,-;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Jordaan en Van Baaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 september 2012.
Bijlage bij vonnis van 25 september 2012
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2011 tot en met 14 maart 2011 te Dortmund in Duitsland en/of te Rotterdam en/of Amersfoort, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) (een) voorwerp(en), te weten (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) euro's, althans een groot geldbedrag (in diverse coupures met een totaalbedrag van 200.000 euro of daaromtrent), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of (gedeeltelijk) omgezet (in een personenauto van het merk/type Ford Focus, gekentekend [kenteken]), althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemd geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), in elk geval redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
(artt. 420bis/420quarter jo 47 Wetboek van Strafrecht)