ECLI:NL:RBROT:2012:BY1765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1275256
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Kampert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en wanprestatie in opdrachtverlening bij verblijfsrechtelijke belangen

In deze zaak vordert eiser schadevergoeding van gedaagden, die als zijn gemachtigde optrad in verband met zijn verblijfsrechtelijke belangen. Eiser heeft gedaagden een volmacht gegeven om alle rechtshandelingen te verrichten die nodig waren voor zijn verblijfsrechtelijke zaken. Eiser stelt dat gedaagden toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst, omdat gedaagden geen beroep heeft ingesteld tegen een afwijzende beschikking van de vreemdelingenkamer en onvoldoende inspanningen heeft verricht om de belangen van eiser te behartigen. Eiser heeft een bedrag van € 3.950,-- betaald voor de juridische bijstand, maar stelt dat de geleverde diensten niet in verhouding staan tot dit bedrag.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. De rechter oordeelt dat gedaagden geen recht kan doen gelden op het volle loon van € 3.950,--, en stelt het aan gedaagden toekomende loon vast op € 1.500,--. Eiser wordt toegewezen een bedrag van € 2.450,--, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van gedaagden in reconventie wordt afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd is. De rechter wijst ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten af, omdat deze niet zijn aangetoond. Gedaagden wordt veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een gemachtigde in het kader van een overeenkomst van opdracht en de gevolgen van wanprestatie in juridische dienstverlening. De rechter bevestigt dat de kantonrechter te Rotterdam bevoegd is, ondanks het verweer van gedaagden over de woonplaats van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie bij exploot van dagvaarding van 5 september 2011,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. M.C. de Jong,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagden] Rechtskundig Adviseurs B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde[gemachtigde]],
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] respectievelijk [gedaagden].
1. Het verloop van het proces
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
• de dagvaarding met producties
• de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
• de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
• de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie;
• de conclusie van dupliek in reconventie.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1 [eiser] heeft op 4 december 2003 aan [gemachtigde] een volmacht gegeven "om voor en namens ondergetekende alle rechtshandelingen te verrichten aangaande zijn verblijfsrechtelijke c.q. bestuursrechtelijke belangen. Deze volmacht omvat alle rechtshandelingen die ter zake van vorenstaande naar het oordeel van de lasthebber nuttig en nodig zijn, alles met de macht van substitutie". [eiser] heeft daarvoor een honorarium van € 3.950,-- betaald.
2.2 [gedaagden] heeft bij brief van 11 december 2003 de afspraken bevestigd en zijnerzijds maximale inzet en deskundige bijstand met betrekking tot eisers verblijfsrechtelijke belangen toegezegd.
2.3 Op 12 december 2003 heeft [gedaagden] een pro forma bezwaarschrift ingediend bij de Minister van Vreemdelingenzaken tegen de afwijzende beschikking van 12 november 2003. [gedaagden] maakt namens [eiser] bezwaar tegen de afwijzende beschikking op nader aan te voeren gronden.
2.4 Bij vonnis van 10 februari 2004 heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam in een kort gedingprocedure [eiser] en zijn gezin veroordeeld de AVO-locatie te Krimpen aan den IJssel te ontruimen en ontruimd te houden.
2.5 Naar aanleiding van dit vonnis in kort geding heeft [gedaagden] op 17 februari 2004 het COA te Rijswijk verzocht [eiser] en zijn gezin op te nemen in het AZC in Lichtenvoorde.
2.6 [gedaagden] stuurt als bijlage bij zijn brief aan [eiser] van 3 maart 2004 een afschrift van de brief van het COA waarbij wordt medegedeeld dat opvang op het AZC Lichtenvoorde niet mogelijk is, omdat [eiser] zich niet binnen twee dagen na de beschikking tot overplaatsing van 30 januari 2004 heeft gemeld. [gedaagden] adviseert [eiser] zich met spoed te melden bij een aanmeldcentrum.
2.7 Blijkens de uitspraak van 1 oktober 2004 van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, enkelvoudige vreemdelingenkamer, nevenzittingsplaats Rotterdam, wordt [eiser] en zijn gezin een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'tijdsverloop in de asielprocedure' onthouden. De uitspraak is op 7 oktober 2004 verzonden. [eiser] kon binnen vier weken na verzending van de uitspraak beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.8 [gedaagden] stuurt [eiser] op 18 oktober 2004 een afschrift van de onder punt 2.7 genoemde uitspraak. In de begeleidende brief kondigt [gedaagden] aan tegen deze afwijzing tijdig een verzoek te zullen indienen bij de Raad van State.
2.9 [eiser] stelt op 30 november 2004 zelf beroep in tegen de uitspraak. Hij wordt echter niet ontvankelijk verklaard, onder andere omdat hij het beroepschrift niet heeft ondertekend.
2.10 [gedaagden] beëindigt zijn juridische bijstand aan [eiser] per 1 december 2005.
2.11 Op 10 september 2010 heeft [eiser] een verblijfsvergunning verkregen, ingaande
7 juli 2010.
3. De stellingen van partijen
3.1 in conventie
3.1.1 [eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 3.950,-- als terugbetaling op betaalde gelden voor rechtshulp, met rente en kosten als in de dagvaarding omschreven.
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagden] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen. De bedoeling van deze overeenkomst was immers dat [gedaagden] de belangen van [eiser] zo goed mogelijk zou behartigen. Niet alleen heeft [gedaagden] geen beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 1 oktober 2004, maar [gedaagden] heeft te weinig inspanningen verricht om een bedrag van € 3.950,-- te rechtvaardigen. Inzake de opvang bij het COA is [eiser] slechts één brief bekend, daarna heeft [gedaagden] hem terugverwezen naar een aanmeldcentrum. Inzake het beroep op het driejarenbeleid heeft [gedaagden] niet zelf het beroepschrift geschreven, hij heeft alleen de zitting op 6 september 2004 bijgewoond.
[eiser] betwist dat [gedaagden] een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het ondergaan van een medische behandeling heeft ingediend. In het departementale dossier dat de gemachtigde van [eiser] heeft opgevraagd, is dit bezwaarschrift niet te vinden. Het door [gedaagden] overgelegde exemplaar is niet door [gedaagden] ondertekend en niet op briefpapier van [gedaagden] geprint.
Nu [gedaagden] in de dienstverlening wanprestatie heeft gepleegd, beroept [eiser] zich op de ontbinding van de overeenkomst.
3.1.2 [gedaagden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop bij de beoordeling, voor zover relevant, zal worden ingegaan.
3.2 in reconventie
3.2.1 [gedaagden] vordert een schadevergoeding gelijk aan het in conventie gevorderde. [eiser] heeft in strijd gehandeld met de wet bescherming persoonsgegevens door hem te dagvaarden op zijn privé adres. Deze schending mag niet zonder sanctie blijven. [gedaagden] heeft bij conclusie van repliek in reconventie de grondslag van zijn vordering gewijzigd, in die zin dat hij het misbruik van procesrecht door [eiser] aan zijn vordering ten grondslag legt.
[gedaagden] vordert tevens € 1.016,40. Tot dit bedrag is [eiser] bij vonnis van 10 februari 2004 [eiser] veroordeeld, omdat [eiser] in de kort gedingprocedure in het ongelijk is gesteld. [gedaagden] dient als gemachtigde van [eiser] deze kosten te betalen.
3.2.2 [eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop bij de beoordeling, voor zover relevant, zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 in conventie
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of de kantonrechter te Rotterdam bevoegd is van de zaak kennis te nemen.
4.1.1 Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] een beroep of bedrijf uitoefent en dat [eiser] dat niet doet. Deze zaak moet daarom aangemerkt worden als bedoeld in artikel 101 Rv, oftewel, kort gezegd, een consumentenzaak. Op grond van voornoemd artikel is mede bevoegd de rechter van de woonplaats, of bij gebreke daarvan, van het werkelijk verblijf van die natuurlijke persoon. [eiser] heeft geen woonplaats in Nederland, maar onweersproken staat vast dat [eiser] een logeeradres in Rotterdam heeft, waar hij werkelijk verblijft. Voorbij wordt gegaan aan het verweer van [gedaagden] dat [eiser] een logeeradres en geen hoofdverblijf heeft in Rotterdam en dat daarom de kantonrechter te Rotterdam niet bevoegd is. De wetgever spreekt immers niet over hoofdverblijf, maar over werkelijk verblijf. Nu [gedaagden] niet heeft betwist dat [eiser] zijn werkelijk verblijf heeft in Rotterdam is de kantonrechter te Rotterdam bevoegd van de zaak kennis te nemen.
4.1.2 [gedaagden] betoogt dat [eiser] primair niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De dagvaarding dient nietig of vernietigbaar te worden verklaard, omdat de natuurlijk persoon [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 1) uitsluitend als bestuurder en in opdracht van de Besloten Vennootschap [gedaagden] Rechtskundig Adviseurs BV de rechtspraktijk uitoefent. De brieven die gedaagden aan [eiser] hebben gestuurd laten evenwel geen ruimte voor twijfel. Hieruit blijkt, naar [gedaagden] stelt, dat de besloten vennootschap de opdrachtnemer is en niet gedaagde sub 1 als natuurlijk persoon.
4.1.3 [eiser] heeft zowel [gedaagden] als de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagden] Rechtskundig Adviseurs B.V. in rechte betrokken. Uit geen van de door [eiser] overgelegde stukken valt echter op te maken dat gedaagde sub 2 de opdrachtnemer is. Integendeel, niet alleen is de volmacht verstrekt aan [gedaagden] persoonlijk, maar ook in de bevestigingsbrief van 11 december 2003 spreekt [gedaagden] uitsluitend over zichzelf. De kwitanties zijn door [gedaagden] ondertekend en de verdere correspondentie is eveneens afkomstig van [gedaagde sub 1], de gemachtigde. Dat de volmacht en correspondentie gevoerd is op briefpapier van gedaagde sub 2 maakt niet dat gedaagde sub 2 de opdrachtnemer is. [eiser] heeft terecht [gedaagden] persoonlijk in rechte betrokken. Ten aanzien van gedaagde sub 2 dient [eiser] dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard.
4.1.4 De kantonrechter kwalificeert de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagden] als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 e.v. BW, waarbij de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden] voor en namens [eiser] alle rechtshandelingen zal verrichten aangaande diens verblijfsrechtelijke c.q. bestuursrechtelijke belangen. Deze volmacht omvat alle rechtshandelingen die ter zake van vorenstaande naar het oordeel van de lasthebber nuttig en nodig zijn, alles met de macht van substitutie. Door de formulering van de volmacht heeft [gedaagden] het vertrouwen gewekt dat hij alles in het werk zal stellen om de verblijfsrechtelijke belangen van [eiser] als goed opdrachtnemer veilig te stellen.
4.1.5 Ten aanzien van de in het kader van de opdracht verrichte werkzaamheden wordt overwogen dat [gedaagden] weliswaar op 12 december 2003 een pro forma bezwaarschrift heeft ingediend bij de Minister van Vreemdelingenzaken tegen de afwijzende beschikking van
12 november 2003, maar gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] nadien de gronden van het pro forma bezwaarschrift heeft aangevuld. Voorbij wordt gegaan aan het verweer van [gedaagden] dat hij een beslissing op de aanvraag van een medische verblijfsvergunning van
12 december 2003 heeft gevraagd, nu de onderliggende uitspraak ontbreekt en [gedaagden] niet heeft weersproken dat dit bezwaarschrift in het departementale dossier niet is terug te vinden.
4.1.6 Alhoewel [gedaagden] tweemaal als gemachtigde van [eiser] bij een gerechtelijke procedure betrokken is geweest - de kort gedingprocedure voor de rechtbank te Rotterdam en de beroepsprocedure inzake het driejarenbeleid voor de vreemdelingenkamer - dienen bij deze betrokkenheid de volgende kanttekeningen gemaakt te worden. In de kort gedingprocedure is [gedaagden] niet ter zitting verschenen, maar heeft [eiser] zelf verweer moeten voeren. In de beroepsprocedure voor de vreemdelingenkamer is [gedaagden] wel ter zitting verschenen waar hij gebruik heeft gemaakt van een onvolledige pleitnotitie, maar onweersproken staat vast dat [gedaagden] deze zaak heeft overgenomen nadat de vorige advocaten van [gedaagden] reeds een beroepschrift en aanvullend beroepschrift hadden ingediend.
4.1.7 Ondanks de toezegging van [gedaagden] in beroep te gaan van de afwijzende uitspraak van de vreemdelingenkamer, heeft [gedaagden] de beroepstermijn onbenut gelaten. [gedaagden] voert ter rechtvaardiging van dit onbenut laten aan dat hij in zijn bevestigingsbrief van 11 december 2003 [eiser] heeft geschreven "De ten behoeve van u te verrichten werkzaamheden omvatten: alle werkzaamheden tot aan de eerste rechtszitting aangaande de verblijfsrechtelijke belangen" en dat instellen van hoger beroep een rechtshandeling na de eerste rechtszitting is. Dit verweer kan [gedaagden] niet baten, immers partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden] voor en namens [eiser] alle rechtshandelingen zal verrichten aangaande zijn verblijfsrechtelijke c.q. bestuurlijk belangen. Daarbij hoort ook het instellen van beroep tegen een afwijzende uitspraak. Dat [eiser] niet binnen twee weken na de datering van de bevestigingsbrief tegen deze eenzijdige wijziging heeft geprotesteerd maakt dit niet anders.
4.1.8 Naast bovenstaande werkzaamheden heeft de dienstverlening van [gedaagden] nog bestaan uit het sturen van een brief naar het COA te Rijswijk, het doorsturen van het antwoord van het COA met daarbij het advies aan [eiser] zich met spoed te melden bij een aanmeldcentrum en het doorsturen van het afschrift van de uitspraak van de Rechtbank te Den Haag.
4.1.9 Samenvattend hebben de werkzaamheden van [gedaagden] dus bestaan uit het indienen van een pro forma bezwaarschrift, het verstrekken van stukken aan [eiser] voor de zitting van de kort gedingrechter, het opstellen van een gedeeltelijke pleitnotitie en het aanwezig zijn ter zitting van de vreemdelingenkamer, het sturen van een brief aan het COA te Rijswijk en doorsturen van het antwoord van het COA en de uitspraak. Voorts heeft [gedaagden], zoals vorenoverwogen, de beroepstermijn onbenut gelaten.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] terecht een beroep doet op de ontbinding van de overeenkomst.
4.1.10 Artikel 7:405 BW bepaalt dat indien de overeenkomst door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, de opdrachtgever hem loon verschuldigd is. De kantonrechter is echter van oordeel dat [gedaagden], gelet op de verrichte werkzaamheden en het niet instellen van beroep, geen recht kan doen gelden op het volle loon van € 3.950,--. Met inachtneming van de gangbare tarieven voor juridische bijstand wordt het aan [gedaagden] toekomende loon ex aequo et bono vastgesteld op € 1.500,--. Derhalve zal aan [eiser] worden toegewezen € 2.450,--.
4.1.11 De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen nu niet is gebleken dat de werkzaamheden méér hebben omvat dan enige sommaties en de gebruikelijke voorbereiding van de procedure, waarvoor de proceskostenveroordeling mede een vergoeding pleegt te vormen.
4.1.12 De wettelijke rente is als onweersproken en gegrond op de wet eveneens toewijsbaar.
4.1.13 [eiser] heeft een voorwaardelijke vordering ingesteld tot betaling van afwikkelingskosten. Deze vordering is niet toewijsbaar nu de wet voor deze kosten - voor zover dit vonnis daartoe een ontoereikende titel zou bieden - een speciale procedure heeft voorgeschreven in het eveneens op de procedure voor de kantonrechter toepasselijke artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.1.14 [gedaagden] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
4.2 in reconventie
4.2.1 [gedaagden] vordert, zoals nader omschreven in de conclusie van eis in reconventie, tevens conclusie van repliek in conventie, een bedrag van € 3.900,-- aan schadevergoeding. Hij stelt daartoe dat [eiser] misbruik maakt van het procesrecht en dat hij daarom aansprakelijk is voor de schade die gedaagden lijden door dit misbruik. [gedaagden] maakt niet inzichtelijk waarom het vermeende misbruik van procesrecht door [eiser] hem schade doet lijden. Derhalve wordt deze vordering afgewezen.
4.2.2 De vordering tot betaling van € 1.016,40 wordt eveneens afgewezen, nu [eiser] terecht als verweer aanvoert dat de vordering verjaard is, immers gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] na 10 februari 2004 een schriftelijke aanmaning of mededeling naar [eiser] heeft gestuurd waarin hij ondubbelzinnig zich zijn recht op betaling heeft voorbehouden.
4.2.3 Nu de vordering in reconventie wordt afgewezen, wordt [gedaagden] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van gedaagde sub 2;
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 2.450,--, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 september 2006 tot aan de dag van algehele voldoening;
in reconventie
wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op:
€ 99,14 aan dagvaardingskosten,
welk bedrag op bankrekening 56 99 90 688 t.n.v MvJ Arrondissement Rotterdam onder vermelding van het zaaknummer moet worden overgemaakt, alsmede
€ 450,-- aan salaris voor zijn gemachtigde en
€ 202,-- voor het door [eiser] verschuldigde en door zijn gemachtigde betaalde griffierecht
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kampert en uitgesproken ter openbare terechtzitting.